de vrouw wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten van de man, althans tot het bedrag dat het hof juist acht.
Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Alimentatieverplichting ex artikel 1:160 BW geëindigd?
4. De man voert – kort samengevat - het volgende aan. De verplichting tot het voldoen van partneralimentatie is beëindigd op grond van artikel 1:160 BW. De drie observaties die hebben plaatsgevonden bevestigen dit. De vrouw en [de huidige partner] brengen veel tijd samen door. Als [de huidige partner] bij de vrouw verblijft, maakt hij gebruik van de woning, het water, de elektra, etc. De vrouw zal ook de zoon van [de huidige partner] verzorgen. [de huidige partner] en zijn zoon slapen en eten bij de vrouw. Het leven van de vrouw en [de huidige partner] is verweven. Zij wonen in hetzelfde appartementencomplex. Uit de financiële gegevens blijkt dat sprake is van verwevenheid. De vrouw betaalt kosten voor [de huidige partner] en hij betaalt die kosten al dan niet terug. Zij doen tegelijkertijd boodschappen, gaan meestal samen op vakantie, gaan samen uit eten, groeten anderen namens “het gezin”, er staan veel spullen van de zoon van [de huidige partner] bij de vrouw en de man komt met een eigen sleutel in de woning van de vrouw. Vanaf het moment dat de man het verzoek tot beëindiging van de partneralimentatie heeft ingediend, hebben de vrouw en [de huidige partner] Facebook afgeschermd, zijn zij anders gaan leven, althans deden zij dat voor de buitenwereld als zodanig voorkomen. Dit heeft [de huidige partner] verklaard in het getuigenverhoor bij de rechtbank. Volgens de man blijkt uit de observaties van Quso dat niets minder waar is. De verklaring van het huisbezoek is van de vrouw zelf en niet van de rechercheur van de Sociale Dienst. Dit is overigens ook een momentopname. De observaties door Quso hebben plaatsgevonden gedurende negen weken.
5. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. De vrouw en [de huidige partner] leven niet samen als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. Op 26 maart 2013 heeft de vrouw [de huidige partner] leren kennen. Vanaf dat moment is uiteraard niet meteen sprake van een duurzame relatie. De vrouw betwist met klem dat zij en [de huidige partner] elkaar wederzijds verzorgen. Er was en is geen economische verstrengeling. [de huidige partner] betaalt geen rekeningen voor de vrouw en omgekeerd ook niet. Hij heeft geen sleutel van het huis van de vrouw. Wel eten zij soms samen, ondernemen zij enkele activiteiten samen en staan zij samen op foto’s. De hond van [de huidige partner] wordt soms door de vrouw uitgelaten, omdat zij in hetzelfde pand wonen. Ook de zoon van [de huidige partner] komt daardoor wat frequenter bij de vrouw over de vloer. De vrouw en [de huidige partner] zijn drie keer met elkaar op vakantie gegaan, maar hebben dit ook apart van elkaar gedaan. Er is geen sprake van financiële verstrengeling. Vaak kookt de moeder van [de huidige partner] voor zijn zoon en overnacht diens moeder vaak in zijn appartement om de zoon naar school te brengen. Uit financieel oogpunt zouden [de huidige partner] en de vrouw beter kunnen gaan samenwonen, nu de man geen alimentatie voldoet, maar dat willen [de huidige partner] en de vrouw niet. De vrouw wijst op een controle door de sociale recherche. De opmerkingen de sociale recherche zijn dat de mogelijk later sprake is van samenwonen, maar voorlopig niet. Volgens de vrouw moet het onderzoeksrapport van Quso worden uitgesloten als bewijsmiddel in deze zaak, aangezien dit rapport het gevolg is van onrechtmatig handelen, dat de man is toe te rekenen. De omvang waarin en de wijze waarop is geobserveerd, mede in acht genomen dat al eerder uitgebreid is geobserveerd door een andere detective, hetgeen niets heeft opgeleverd, toont volgens de vrouw ontegenzeggelijk aan dat sprake is geweest van meer dan enkele momenten met het blote oog gadeslaan als bedoeld in de toelichting bij de gedragscode, aldus de vrouw. Zij stelt dat dit een niet toelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw heeft opgeleverd.
6. Het hof overweegt als volgt. Allereerst moet worden bezien of het rapport als een onrechtmatig verkregen bewijsmiddel is te beschouwen. Een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer levert in beginsel een onrechtmatige daad op, behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Of een dergelijke rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. Tussen de observaties van Strongwood en Quso ligt anderhalf jaar, zodat niet sprake is van een aaneengesloten observatieperiode. Evenmin is de observatieperiode zoals uitgevoerd door Ouso dermate lang dat kan worden gesproken van een aaneengesloten observatieperiode. Voorts is niet gebleken dat Quso – dat een vergunning heeft van het Ministerie van Justitie en Veiligheid - (on)geschreven (gedrags)regels heeft overschreden en dat sprake is van een rechtens ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw. Evenmin is gebleken dat de man enige opdracht heeft gegeven tot het overschrijden van die regels. Het onderzoek heeft niet plaatsgevonden in de woning van de vrouw, dan wel haar partner. Verder is in deze zaak een bijzonderheid dat de vrouw en haar vriend in het zelfde appartementengebouw een woning hebben, zodat een eventuele samenleving moeilijker is vast te stellen. Het belang van de waarheidsvinding is er mee gediend dat de man het rapport kon doen opstellen. Het hof is dan ook van oordeel dat de rapportage van Quso niet als onrechtmatig verkregen bewijs is aan te merken, zodat het hof hetgeen in dat rapport is opgenomen zal betrekken in zijn oordeel.
7. Bij de beoordeling van het onderdeel staat voorop dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleving met een ander als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW, is vereist dat tussen de samenlevenden een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarbij is voorts uitgangspunt dat art. 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd (HR 13 juli 2001, nr. R 00/120, NJ 2001, 586).
8. Dit uitgangspunt, dat wordt gerechtvaardigd door het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in artikel 1:160 BW besloten sanctie, brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen. De toepassing van deze bepaling heeft immers tot gevolg dat de betrokkene die met een ander is gaan samenleven als waren zij gehuwd, definitief een aanspraak op levensonderhoud jegens de gewezen echtgenoot verliest. Voor de uitleg van artikel 1:160 BW dient aansluiting te worden gezocht bij de kenmerken van een als "normaal" te beschouwen huwelijk. Eén van die kenmerken is dat de echtgenoten met elkaar samenwonen.
Duurzame affectieve relatie
9. Niet ter discussie staat dat de vrouw en [de huidige partner] een duurzame affectieve relatie hebben.
Samenwoning, wederzijdse verzorging
10. Het hof is voorshands van oordeel dat de man heeft bewezen dat met ingang van 15 december 2014 de vrouw en [de huidige partner] zodanig op elkaar betrokken zijn en hun dagelijkse levens zodanig zijn geïntrigeerd dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een zekere mate van wederzijdse verzorging en dat een en ander kan worden aangemerkt als een gemeenschappelijke huishouding en een bestendige invulling van hun affectieve relatie. Daardoor draagt dit (praktisch) min of meer dagelijks samenleven gedurende een zekere tijd de kenmerken van een huwelijk als bedoeld in artikel 1:160 BW. Het feit dat beiden ieder nog een eigen woning hebben, doet daar niet aan af.
11. Het hof overweegt daartoe als volgt. De man heeft het onderzoeksbureau Quso ingeschakeld. Dit onderzoeksbureau heeft observaties verricht over de periode van 15 december 2014 tot en met 11 februari 2015. Uit dit rapport blijkt het volgende:
- [de huidige partner] verblijft zeer frequent met zijn zoon in de woning van de vrouw en overnacht daar ook zeer regelmatig;
- vanuit de woning van de vrouw brengt [de huidige partner] zeer regelmatig zijn zoon naar school;
- [de huidige partner] en de vrouw laten elkaars honden uit;
- de zoon van [de huidige partner] wordt door de vrouw naar school gebracht;
- [de huidige partner] heeft meerdere malen de woning van de vrouw zelfstandig geopend met een sleutel.
Daarnaast heeft het hof nog de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:
- voor het aanhouden van de huurwoning door de man is een goede reden, nu de broer van [de huidige partner] in die woning verblijft;
- op Facebook presenteerden [de huidige partner] en de vrouw zich als gezin in ieder geval tot de procedure in eerste aanleg, vanaf dat moment hebben zij hun profiel afgeschermd;
- de vrouw en [de huidige partner] vieren gezamenlijk hun vakanties en ondernemen gemeenschappelijke activiteiten;
- [de huidige partner] en de vrouw verstuurden gezamenlijk kerstkaarten die werden ondertekend met de namen [de huidige partner] , de vrouw en de kinderen;
- [de huidige partner] , zijn zoon, de vrouw en de dochter van partijen eten zeer regelmatig gezamenlijk in de woning van de vrouw, waarbij [de huidige partner] in de meeste gevallen kookt en de vrouw de kosten van het eten betaalt;
- in de woning van de vrouw zijn spullen (zoals speelgoed) van de zoon van de man;
- [de huidige partner] heeft de vrouw verzorgd nadat zij in het ziekenhuis had verbleven;
- de vrouw heeft de rekening van de dierenarts van [de huidige partner] voldaan op 7 januari 2013;
- de vrouw en [de huidige partner] bezoeken gezamenlijk familie en vrienden.
Het hof gaat voorbij aan het beroep van de vrouw op de verklaring van de sociaal rechercheur van de gemeente Zuidplas, aangezien in die verklaring onder 3. staat vermeld: “Eventuele opmerkingen van betrokkene/belanghebbende”. Hieruit valt niet af te leiden dat de sociaal rechercheur op grond van eigen bevindingen constateert dat de vrouw niet samenwoont.
12. Dat voorshands door de man is aangetoond dat sprake is van samenwonen als waren zij gehuwd door de vrouw en [de huidige partner] geldt niet voor de periode voorafgaand aan de laatste observaties door Quso. Onvoldoende is aangetoond dat in de periode van 27 maart 2012 tot 15 december 2014 sprake is van samenwoning, wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Uit de eerste twee rapporten (het vooronderzoek van 12 oktober 2012 van Strongwood en het rechercherapport van 20 maart 2013 van Strongwood), in combinatie met de Facebookberichten en de getuigenverklaringen in eerste aanleg blijkt dit niet voldoende. Zo heeft de heer [X] te kennen gegeven dat hij niet weet of sprake is van samenwoning van de vrouw en [de huidige partner] ; [de huidige partner] heeft een gedetailleerde verklaring gegeven dat van samenwoning geen sprake is en de zus van de vrouw spreekt over een latrelatie. De berichten op Facebook ondersteunen mogelijk een relatie, maar zeker niet een samenwonen als waren gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. Ook uit de overgelegde bankafschriften blijkt niet dat daarvan sprake is.
13. De vrouw heeft aangeboden tegenbewijs te leveren. Het hof zal de vrouw in de gelegenheid stellen tegen voornoemd rechterlijk vermoeden tegenbewijs te leveren. De man zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld getuigen te horen in een tegengetuigenverhoor. Als de vrouw slaagt in het tegenbewijs, dat wil zeggen zou zij het hiervoor weergegeven vermoeden ontzenuwen, dan leidt dit tot afwijzing van het verzoek van de man.
14. Gelet op het uitdrukkelijke bewijsaanbod van de man, wordt hij toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat de vrouw (reeds) vanaf 27 maart 2012 samenwoont met [de huidige partner] als waren zij gehuwd. Deze bewijslevering kan tegelijkertijd plaatsvinden met het door de vrouw leveren van tegenbewijs.
Daarbij merkt het hof op dat, nu de bewijsopdracht van de man zich vooralsnog beperkt tot de periode van 27 maart 2012 tot 15 december 2014, de man in overweging dient te nemen of het noodzakelijk is de dochter van partijen als getuige op te roepen. Gelet op haar leeftijd, 15 jaar, kan niet gezegd worden dat het horen als getuige zonder meer in strijd met haar belang is te achten. Het hof acht het echter wel in hoge mate onwenselijk, indien een minderjarige op deze wijze in een geschil tussen haar ouders wordt betrokken.
Terugbetaling van partneralimentatie, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
15. Gelet op het vorenstaande worden de verzoeken met betrekking tot terugbetaling van de partneralimentatie, de buitengerechtelijke kosten, en de proceskosten pro forma aangehouden. Ook de vraag of de vermeerdering van het verzoek zoals gedaan door de man mogelijk is, zal het hof in een later stadium van de procedure beoordelen.