ECLI:NL:GHDHA:2015:1719

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
BK-14-00390
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vaststellingsovereenkomst en WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning in [Z], betwist de vastgestelde WOZ-waarde van € 612.000 per 1 januari 2012, die geldt voor het kalenderjaar 2013. De Heffingsambtenaar van de gemeente [Z] heeft de waarde vastgesteld en een aanslag opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende is de waarde verlaagd naar € 575.000, maar de belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van het Hof op 21 april 2015 is de vraag aan de orde gekomen of er een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen partijen. De belanghebbende stelt dat deze overeenkomst niet tot stand is gekomen, terwijl de Heffingsambtenaar van mening is dat dit wel het geval is. Het Hof heeft vastgesteld dat partijen ter zitting van 29 april 2014 hebben afgesproken dat de uitspraak van het Hof over het jaar 2012 ook zou gelden voor de jaren 2013 en 2014, wat impliceert dat de Heffingsambtenaar de waarde zou aanpassen indien de waarde voor 2012 zou worden verlaagd.

Het Hof concludeert dat er inderdaad een vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen, waardoor de belanghebbende zich moet houden aan de gemaakte afspraken. Het hoger beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De proceskosten worden niet toegewezen, en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00390

Uitspraak d.d. 2 juni 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, van 11 april 2014, nummer SHE 13/4424, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld op € 612.000. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2013.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013, wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning, een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelasting van de gemeente [Z] naar een heffingsmaatstaf van € 612.000.
1.3.
Het biljet waaruit van de beschikking en de aanslag blijkt, is gedagtekend 31 maart 2013.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij twee in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 2 september 2013, heeft de Heffingsambtenaar het bezwaarschrift gegrond verklaard, de vastgestelde waarde van de woning verlaagd naar een bedrag van € 575.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
1.5.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 44 geheven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake is een griffierecht van € 122 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en de Heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 april 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende met dagtekening 8 mei 2015 nog een stuk ingezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van dat stuk, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande woning met vrijstaande garage, gebouwd omstreeks 1975. De oppervlakte van het perceel is 588 m2. De inhoud van de woning is ongeveer 574 m3, exclusief de garage, die een inhoud heeft van ongeveer 70 m3.
3.2.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de waardevaststelling van de woning over het voorafgaande jaar – 2012 eveneens een procedure gevoerd. De zaak is aanhangig geweest bij dit Hof, met kenmerknummer BK-13/01383.
3.3.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 april 2014. In het proces-verbaal van de zitting staat vermeld:
“Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat indien het Hof het beroep gegrond verklaart en de waarde van de woning vaststelt op een waarde lager dan € 600.000, de heffingsambtenaar de waarde van de woning voor de jaren 2013 en 2014 naar rato aanpast.”
3.4.
Daags na de zitting heeft belanghebbende een nader stuk ingediend, dat elektronisch ter griffie van het Hof is binnengekomen op 30 april 2014, 14:05 uur. In dat stuk betoogt belanghebbende:
“Hierbij een vraag/suggestie over de zitting van 29-4-2014.
Thans bedraagt de WOZ-waarde voor de OZB 2012, 2013 en 2014 respectievelijk € 600.000, € 575.000 en € 552.000.
Wij gingen ter zitting akkoord met het voorstel dat de uitspraak van het Hof inzake 2012 tevens zal gelden voor 2013 en 2014.
Mogen wij toch wel aannemen dat met het voorstel bedoeld werd dat het door het Hof toe te passen aftrekbedrag tevens zal worden toegepast op de € 575.000 respectievelijk € 552.000? Immers slechts in dat geval blijft het een aflopende reeks.”
3.5.
De zaak heeft geleid tot een uitspraak van dit Hof van 10 juni 2014, waarbij het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard. Tegen de uitspraak is geen cassatie ingesteld.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Partijen houdt primair verdeeld het antwoord op de vraag of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, en, zo die vraag ontkennend moet worden beantwoord, of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de primaire vraag ontkennend en de laatste vraag bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.
4.3.
Belanghebbende stelt dat de afspraak die ter zitting van 29 april 2014 is gemaakt slechts gelding heeft voor het geval het Hof zou oordelen dat de vastgestelde waarde voor het jaar 2012 zou dienen te worden verminderd. Indien die waarde niet zou worden verminderd zou het hem vrijstaan te procederen over de jaren 2013 en 2014.
4.4.
De Heffingsambtenaar stelt dat een vaststellingsovereenkomst tussen partijen is gesloten, inhoudende dat beide partijen zich zouden conformeren aan de uitspraak van het Hof over het jaar 2012, en wel in die zin dat als het Hof tot het oordeel zou komen dat de vastgestelde waarde over 2012 zou dienen te worden verlaagd, de Heffingsambtenaar de waarde over 2013 en 2014 zou verminderen, doch dat in het geval het Hof tot het oordeel zou komen dat geen redenen aanwezig zijn de waarde over 2012 te verlagen, belanghebbende zich zou neerleggen bij de waarden over 2013 en 2014 ad € 575.000 en € 552.000.
4.5.
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden daarvoor, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbenden strekt tot vermindering van de waarde naar € 450.000 per de waardepeildatum en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
5.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondbevinding van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.
Bij de uitleg van hetgeen tussen belanghebbende en de Heffingsambtenaar ter zitting van 29 april 2014 is overeengekomen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het besprokene ter zitting, de tekst van het proces-verbaal en het nadere stuk van belanghebbende van 30 april 2014 mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
6.2.
Partijen hebben ter zitting van 29 april 2014 verklaard ermee in te stemmen dat de uitspraak van het Hof in de procedure over het jaar 2012 eveneens zou gelden voor de belastingjaren 2013 en 2014. Van belanghebbende, die raadsheer is geweest […], en voorts ter zitting werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, mag worden verwacht dat hij heeft begrepen dat zulks – ter voorkoming van verdere procedures inhield (enerzijds) dat de Heffingsambtenaar, bij gegrondverklaring van het hoger beroep, de door het Hof toe te passen waardevermindering zou doorvoeren voor de belastingjaren 2013 en 2014 en (anderzijds) dat voor de belastingjaren 2013 en 2014 niet langer zou worden (door)geprocedeerd, en wel in die zin dat wanneer de vastgestelde waarde voor het belastingjaar 2012 door het Hof in stand gelaten zou worden belanghebbende zich hierbij voor de belastingjaren 2013 en 2014 zou aansluiten. Dat belanghebbende deze afspraak eveneens aldus heeft begrepen, kan worden opgemaakt uit het aanvullende stuk dat daags na de zitting bij het Hof is ingekomen. De stelling ter zitting van belanghebbendes gemachtigde dat voor de onder 3.4 genoemde tekst van haar zijde een beperkt aantal tekens kon worden gebruikt doet hier niet aan af.
6.3.
Het Hof is met de Heffingsambtenaar van oordeel dat ter zitting van 29 april 2014 tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is overeengekomen in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek. Dit brengt mee dat belanghebbende dient te worden gehouden aan (de gevolgen van) deze overeenkomst. Dat zou anders kunnen zijn indien aannemelijk wordt dat bij belanghebbende ten tijde van het sluiten van de overeenkomst sprake is geweest van een wilsgebrek, doch zulks is gesteld noch gebleken.
6.4.
Ook voor het overige is niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel over de rechtsgeldige totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.
6.5.
Door het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst is aan het tussen partijen bestaande geschil over de jaren 2013 en 2014 een einde gekomen.
6.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, R. den Ouden en A.O. Lubbers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. Nederveen. De beslissing is op 2 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.