ECLI:NL:GHDHA:2015:175

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
200.077.816-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig optreden van de politie en schadevergoeding voor de dood van een hond

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van de onrechtmatige dood van zijn hond door politieoptreden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoef, eiste schadevergoeding voor de waarde van de hond en bijkomende kosten. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen en verwees naar het rapport van een deskundige, die de waarde van de hond had vastgesteld. De deskundige kwam tot de conclusie dat de aankoopwaarde van een vervangende hond tussen de € 3.000,- en € 7.500,- lag, waarbij de appellant een waarde van € 20.000,- voorstelde en de Staat een lagere waarde verdedigde. Het hof oordeelde dat de deskundige's waardebepaling niet weerlegd was door nieuwe argumenten van de partijen. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 5.500,-, bestaande uit € 4.000,- voor de vervangende hond en € 1.500,- voor buitengerechtelijke kosten. Het hof compenseerde de proceskosten, met uitzondering van de kosten van de deskundigenrapportage, die voor rekening van de Staat kwamen. Het arrest werd uitgesproken op 24 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.077.816/01
Zaaknummer rechtbank : 346135

Arrest van 24 februari 2015

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (het Openbaar Ministerie),

zetelend te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Staat,
advocaat: mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.

Het geding

Het hof heeft in deze zaak laatstelijk een tussenarrest gewezen op 22 januari 2013. Het verwijst voor het procesverloop tot dan toe naar dat arrest. De door het hof benoemde deskundige heeft op 17 juni 2014 haar rapport gedeponeerd. Vervolgens hebben partijen elk wederom een akte (met productie) genomen. Daarna zijn stukken overgelegd en is wederom arrest gevraagd.

Verdere beoordeling

1. In bovenvermeld arrest heeft het hof mr. ing. I. Boissevain als deskundige benoemd, teneinde antwoord te geven op de volgende vragen.
1. Wat waren op 5 februari 2005 de aankoopkosten van een reu van het ras Dobermann Pincher van 3 jaar en 3 maanden oud, met een vergelijkbare afkomst en training als die van Judifax Storm (NHSB2380568), die
mogelijkgebruikt kan worden in een fokprogramma maar daarvoor nog niet is ingezet of aangemeld?
2. Op welke gronden bent u tot deze waardebepaling gekomen?
3. Hebt U verder nog iets op te merken dat voor de beoordeling van deze zaak van belang kan zijn?
De deskundige heeft op de eerste en tweede vraag (kort een zakelijk weergegeven) geantwoord dat gezien de grootte en kracht van de hond, de mogelijkheid om voor de fokkerij te worden ingezet en het ontbreken van show- en werkkwalificaties en gezondheidsuitslagen en gelet op het feit dat sprake was van een ongecastreerde reu die in principe geschikt was voor de fokkerij en waarvoor in elk geval interesse was bij een gerenommeerde fokker, de reële aankoopwaarde van een gelijkwaardig dier ligt op een bedrag tussen drie- en viermaal de aankoopwaarde van een pup. De aankoopprijs van een pup heeft de deskundige geschat op € 1.000,- tot € 1.500,-. De deskundige komt tot een bedrag van € 3.000,- tot € 7.500,- aan aankoopkosten.
2. Beide partijen kunnen zich niet vinden in de waardebepaling van de deskundige. [appellant] meent dat het hof van een totaalwaarde van € 20.000,- moet uitgaan, de Staat brengt naar voren dat er geen grond is om van het door de rechtbank toegekende vergoeding af te wijken, en subsidiair dat de deskundige ten onrechte is uitgegaan van een factor van drie tot viermaal de aanschafprijs van een pup (waarbij de Staat niet aangeeft welke factor hij dan voorstaat) en dat er geen reden is de aankoopprijs van een pup op hoger dan € 1000,- te bepalen.
3. Het hof ziet in de betogen van beide partijen geen reden om van de waardebepaling door de deskundige af te wijken. De deskundige heeft aangegeven dat de door het hof aan haar voorgelegde vraag niet eenvoudig te beantwoorden is, en heeft vervolgens, na alle goede en kwade kansen in beschouwing te hebben genomen, op grond van haar ervaring en intuïtie een schatting gemaakt. Partijen hebben geen nieuwe factoren genoemd die de deskundige in haar beoordeling had dienen te betrekken (daarvoor was overigens het commentaar op het concept-rapport de juiste plaats geweest). [appellant] heeft de positieve factoren een hogere waarde gegeven, de Staat heeft de nadruk gelegd op de onzekerheid van de beoordeling. Beide standpunten zijn voor het hof onvoldoende onderbouwd om van de schatting in het deskundigenrapport af te wijken. Het hof zal, gelet op de schatting van de deskundige, de aankoopkosten van een “vervangende hond” naar redelijkheid en billijkheid schatten op € 5.000,-. Aangezien aan [appellant] voorafgaand aan de procedure al een vergoeding van € 1.000,- is uitbetaald, zal de Staat een aanvullende vergoeding van € 4.000,- dienen te betalen.
4. Ter zake van de andere door [appellant] opgevoerde schadeposten blijft het hof bij hetgeen het daarover in zijn arrest van in zijn arrest van 10 april 2012 heeft overwogen. Mogelijke dekgelden komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat het erom gaat [appellant] in een gelijke vermogenspositie te brengen als die op het moment van het verlies van de hond. [appellant] bezat op dat moment een hond met een nog niet gerealiseerde kans op dekgelden. De vermogenswaarde daarvan wordt het best benaderd door de aankoopkosten te bepalen van een “vervangende hond” waarmee [appellant] op dezelfde termijn dezelfde kans had gehad om dekgelden te incasseren. De marktwaarde van die kans mag worden geacht in de aankoopkosten verdisconteerd te zijn. De rechtbank heeft (in de rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.14, die het hof tot de zijne maakt) terecht geoordeeld dat affectieschade naar geldend recht niet voor vergoeding in aanmerking komt en dat psychische schade slechts wordt vergoed als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat is niet gesteld en daarvan is evenmin gebleken. De overweging van de strafkamer van dit hof, inhoudende dat [appellant] door het onrechtmatige optreden van de politie emotionele schade heeft geleden, maakt een en ander niet anders. Ook hetgeen de deskundige daarover bij haar antwoord op de derde vraag naar voren brengt, leidt niet tot een ander oordeel.
5. Ter zake van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten overweegt het hof als volgt. Het hof heeft kennis genomen van de door de raadsman in het geding gebrachte urenregistratie. Het constateert dat daarin kostenposten zijn opgenomen die tot de proceskosten worden gerekend, zoals de kosten van overleg met de cliënt, de kosten van aansprakelijkstelling van de wederpartij en de kosten van het opstellen van de dagvaarding. Ook voor het overige acht het hof de gedeclareerde kosten niet in overeenstemming met de waarde van de vordering. Het hof zal een bedrag van € 1.500,- aanmerken als redelijke kosten van redelijke rechtsbijstand.
6. In de omstandigheid dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep te compenseren. Dat geldt echter niet voor de kosten van de rapportage door de door het hof benoemde deskundige. Het geschil waarvoor het hof de tussenkomst van een deskundige noodzakelijk achtte, betrof de waarde van de hond. De onrechtmatigheid van het doden van de hond staat in de onderhavige procedure vast. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de Staat de kosten van de deskundigenrapportage ad € 1.452,- moet dragen. Aangezien [appellant] ter zake van de deskundigenrapportage voor hetzelfde bedrag in debet is gesteld, komt hem daarvoor geen vergoeding toe.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 juni 2010
en,
opnieuw rechtdoende,
- veroordeelt de Staat om aan [appellant] € 5.500,- (€ 4.000,- plus € 1.500,-) te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat partijen elk de eigen proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep draagt, met dien verstande dat de Staat de kosten van de deskundigenrapportage in hoger beroep draagt;
- verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en A.V. van den Berg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.