In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van de onrechtmatige dood van zijn hond door politieoptreden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoef, eiste schadevergoeding voor de waarde van de hond en bijkomende kosten. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen en verwees naar het rapport van een deskundige, die de waarde van de hond had vastgesteld. De deskundige kwam tot de conclusie dat de aankoopwaarde van een vervangende hond tussen de € 3.000,- en € 7.500,- lag, waarbij de appellant een waarde van € 20.000,- voorstelde en de Staat een lagere waarde verdedigde. Het hof oordeelde dat de deskundige's waardebepaling niet weerlegd was door nieuwe argumenten van de partijen. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 5.500,-, bestaande uit € 4.000,- voor de vervangende hond en € 1.500,- voor buitengerechtelijke kosten. Het hof compenseerde de proceskosten, met uitzondering van de kosten van de deskundigenrapportage, die voor rekening van de Staat kwamen. Het arrest werd uitgesproken op 24 februari 2015.