In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van vervoerskosten die hij heeft gemaakt in verband met ziekte en invaliditeit. De belanghebbende, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, stelt dat hij recht heeft op aftrek van € 2.650 voor autokosten. De inspecteur van de Belastingdienst betwist deze aanspraak. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de gemaakte autokosten hoger waren dan die van vergelijkbare personen zonder ziekte of invaliditeit. Het Hof bevestigt deze uitspraak en stelt dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat er een direct verband bestaat tussen zijn autokosten en zijn ziekte of invaliditeit. Bovendien heeft hij geen bewijsstukken overgelegd die de hoogte van de autokosten specificeren. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is op 19 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.