ECLI:NL:GHDHA:2015:1877

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
BK-14-01586 en BK-14-01587
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vastgestelde waarde van onroerende zaken en proceskostenvergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is in geschil of de waarde van verschillende woningen, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam, te hoog is. De belanghebbende, [X] te [Z], heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 16 oktober 2014 uitspraak deed in twee zaken met betrekking tot de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2013. De rechtbank had de waarde van de woning [F] verlaagd, maar de andere waarden gehandhaafd. Het Hof heeft op 2 juni 2015 de mondelinge behandeling gehouden en partijen zijn verschenen.

Tijdens de behandeling is overeenstemming bereikt over de waarde van de woningen, waarbij de waarde van de bovenwoning [B] op € 77.000 en de benedenwoning [A] op € 102.000 is vastgesteld. De waarden van de overige woningen zijn ook aangepast. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, behoudens voor de woning [F]. Daarnaast is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 2.940, en de griffierechten van in totaal € 166. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01586 en 14/01587

Uitspraak van 2 juni 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam, de Heffingsambtenaar,
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2014, nummers ROT 14/465 en ROT 14/2221.

Beschikking, aanslag, bezwaar en beroep

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op de waardepeildatum 1 januari 2012 van de hierna genoemde onroerende zaken (hierna: de woningen) voor het kalenderjaar 2013 als volgt vastgesteld:
Woning plaatselijk bekend als:
Vastgesteld op:
[A]
€ 112.000
[B]
€ 99.000
[C]
€ 126.000
[D]
€ 128.000
[E]
€ 126.000
[F]
€ 100.000
[G]
€ 126.000
Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Schiedam (hierna: de aanslagen).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen voormelde beschikkingen gemaakte bezwaar voor zover dit betrekking heeft op [F] ongegrond verklaard en voor het overige gegrond verklaard en de waarde verminderd tot:
Woning plaatselijk bekend als:
Nader vastgesteld op:
[A]
€ 108.000
[B]
€ 81.000
[C]
€ 122.000
[D]
€ 124.000
[E]
€ 122.000
[G]
€ 122.000
De Heffingsambtenaar heeft de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de woningen [B] en [F] het nummer 14/2221 toegekend en het beroep met betrekking tot de woningen [A], [C], [D], [E] en [G] het nummer 14/465.
Ter zake van het beroep onder nummer 14/465 is een griffierecht geheven van € 44.
Ter zake van het beroep onder nummer 14/2221 is een griffierecht geheven van € 0.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep 14/465 ongegrond verklaard, het beroep 14/2221 gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de woning [F], de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd; de waarde van de woning [F] nader vastgesteld op € 77.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd, en de Heffingsambtenaar gelast de proceskosten tot een bedrag van € 944 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 april 2015. Partijen zijn verschenen.

Geschil, standpunten en conclusies

3.1.
In geschil is of de in 1.2 vermelde waarde van de woningen, behoudens die van de woning [F], te hoog is. Voorts is in geschil of de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te laag is.
Niet in geschil is dat de proceskostenvergoeding dient te worden vastgesteld met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage.
3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het hoger beroep

Waarde van de woningen
4.1.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde hebben partijen overeenstemming bereikt over de waarde van de in geding zijnde woningen, inhoudende dat:
(i) de waarde van de bovenwoning [B] wordt vastgesteld op € 77.000;
(ii) de waarde van de benedenwoning [A] wordt vastgesteld op € 102.000;
(iii) de waarde van de benedenwoningen [C], [D], [E] en [G] elk op € 112.000 wordt vastgesteld; en
(iv) de aanslagen dienovereenkomstig worden verminderd.
4.2.
Het Hof volgt partijen in het gemeenschappelijke standpunt. Bijgevolg slaagt het hoger beroep.
Proceskosten
4.3.
Belanghebbende betoogt dat de rechtbank bij de bepaling van de proceskostenvergoeding ten onrechte wegingsfactor 1 heeft toegepast. Belanghebbende voert, naar het Hof begrijpt, daartoe aan dat aangezien het geschil betrekking heeft op zes woningen het gewicht van de zaak als zwaar moet worden aangemerkt en derhalve wegingsfactor 1,5 moet worden toegepast.
4.4.
De rechtbank heeft met betrekking tot de proceskosten het volgende overwogen:
”Nu het beroep 14/2221 gegrond wordt verklaard ten aanzien van de woning [F], ziet de rechtbank aanleiding [de Heffingsambtenaar] te veroordelen in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).”
4.5.
Ter zitting heeft de voorzitter meegedeeld dat belanghebbende op dit punt in zijn standpunt zal worden gevolgd.

Proceskosten en griffierecht

5.1.1.
In de omstandigheid dat het hoger beroep gegrond is vindt het Hof aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat het hoger beroep betrekking heeft op zes WOZ-beschikkingen een wegingsfactor 1,5 rechtvaardigt. Het Hof ziet geen aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het taxatierapport, omdat deze kosten reeds door de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar zijn vergoed.
5.1.2.
Het Hof stelt aldus de proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het vorengenoemde Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.940 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten voor de procedure voor de rechtbank en 2 punten voor de procedure in hoger beroep à € 490 x 1,5 (gewicht van de zaak).
5.2.
Nu het hoger beroep slaagt, dient de Heffingsambtenaar de voor de procedure in beroep (€ 44) en in hoger beroep (€ 122) betaalde griffierechten van in totaal € 166 aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de woning [F];
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- wijzigt de beschikkingen aldus dat de waarden als volgt worden vastgesteld:
- [B]: € 77.000
- [A]: € 102.000
- [C]: € 112.000
- [D]: € 112.000
- [E]: € 112.000
- [G]: € 112.000;
- vermindert de aanslagen dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.940; en
- gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende € 166 aan griffierechten te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk, en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 2 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.