ECLI:NL:GHDHA:2015:1894

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
BK-14-00843
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid van een dwangbevel en de kosten van betekening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een dwangbevel en de daaraan verbonden betekeningskosten. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening die door de invorderingsambtenaar van de gemeente [A] in rekening waren gebracht. Het geschil draaide om de vraag of de factuur van de gemeente van 17 september 2008 kon worden aangemerkt als een rechtsgeldige kennisgeving van een gevorderd bedrag aan leges. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de invorderingsambtenaar had op 7 oktober 2013 een dwangbevel met bevel tot betaling ter post bezorgd aan de belanghebbende, waarbij een legesbedrag van € 25.892,19 en kosten van betekening van € 1.760 in rekening waren gebracht. De belanghebbende stelde dat de factuur niet rechtsgeldig was en dat er geen grondslag was voor het uitvaardigen van het dwangbevel. De invorderingsambtenaar betwistte deze stelling en voerde aan dat de factuur wel degelijk rechtsgeldig was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2015 was de belanghebbende niet aanwezig, maar had schriftelijk laten weten niet te verschijnen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de kosten van betekening rechtmatig waren. Het Hof bevestigde dat de factuur van de gemeente als rechtsgeldige kennisgeving kon worden aangemerkt, en dat de invorderingsambtenaar bevoegd was om het dwangbevel uit te vaardigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de kosten van betekening in overeenstemming waren met de wettelijke bepalingen.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep van de belanghebbende niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had geen bewijs geleverd dat de invorderingsambtenaar onbevoegd was of dat de kosten onterecht waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00843

Uitspraak d.d. 1 juli 2015

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

en
de invorderingsambtenaar van de gemeente [A], de invorderingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2014, nummer SGR 14/2278, betreffende de bij het onder 1.1 vermelde dwangbevel met bevel tot betaling van aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van betekening.

Dwangbevel, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft op 7 oktober 2013 een afschrift van een voor belanghebbende bestemd dwangbevel met bevel tot betaling ter post bezorgd. Het bevel tot betaling betreft een van belanghebbende gevorderd legesbedrag van € 25.892,19 en de kosten van betekening van het dwangbevel ten bedrage van € 1.760.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de hem in rekening gebrachte kosten van betekening bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 30 januari 2014 heeft de invorderingsambtenaar het door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is € 328 griffierecht geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is € 493 griffierecht geheven. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 maart 2015, gehouden te Den Haag. Aldaar is de invorderingsambtenaar wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 januari 2015, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet op de zitting aanwezig te zullen zijn.
2.3.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend bij de gemeente voor de bouw van een recreatiegebouw en een bedrijfswoning voor het perceel [Y] […] en […] te [A], welke aanvraag op 26 juni 2007 bij de gemeente is binnengekomen.
3.2.
Bij brief van 16 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente [A] (hierna: de gemeente) de gevraagde bouwvergunning verleend. In de brief van 16 september 2008 van de gemeente is met betrekking tot de verschuldigde leges het volgende – voor zover in hoger beroep van belang – opgenomen:
"(…)
Totaal bent u de volgende legeskosten verschuldigd:
 bouwleges € 24.828,00
 welstandsadvies € 769,00
 bodemonderzoek € 295,19
Het totaalbedrag ad
25892,19dat u aan leges verschuldigd bent, dient u te voldoen nadat u van de Gemeente [A] een nota heeft ontvangen.
(…)."
De brief is namens het college ondertekend door het hoofd van de afdeling VROM, mr. [B].
3.3.
Met dagtekening 17 september 2008 is een factuur aan belanghebbende gezonden. In deze factuur is – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende vermeld:
"(…)
Faktuurnummer: […]
Debiteurennummer: […]
Faktuurdatum: 17-9-08
Vervaldatum: 17-10-08
Omschrijving
B07-000168. [Y]. EUR 25.892,19
Bedrag excl. BTW EUR 25.892,19
BTW EUR 0,00
--------------------------------------------------------------------
Bedrag incl. BTW EUR 25.892,19
Wij verzoeken u het totaalbedrag te voldoen door overschrijving op rekeningnummer 28.50.06.282 t.n.v. de Gemeente [A] bij de NV Bank Nederlandse Gemeenten te Den Haag onder vermelding van debiteur- en factuurnummer. (…)."
De factuur vermeldt niet de naam of functie van degene die de factuur heeft verzonden en is evenmin ondertekend.
3.4.
Op 9 juni 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen een op 6 juni 2011 door [C] namens de gemeente uitgevaardigd dwangbevel. Dit dwangbevel maakt geen deel uit van de stukken van het geding.
3.5.
Op 30 januari 2013 heeft de afdeling Debiteurenbeheer van de gemeente aan belanghebbende een herinnering gezonden. Daarin is belanghebbende verzocht om binnen 14 dagen het bedrag van de onder 3.3 vermelde factuur te betalen.
3.6.
Op 19 februari 2013 en nogmaals op 13 maart 2013 heeft mevrouw [D], werkzaam bij de afdeling Debiteurenbeheer van de gemeente [A], een ‘kennisgeving dwangbevel’ aan belanghebbende gezonden. In deze kennisgevingen is belanghebbende herinnerd aan de eerder aan belanghebbende gezonden herinnering en aanmaning en verzocht om binnen 5 dagen na de dagtekening van de kennisgeving alsnog het bedrag van de onder 3.3 vermelde factuur te betalen.
3.7.
Op 7 oktober 2013 heeft de invorderingsambtenaar een afschrift van een voor belanghebbende bestemd dwangbevel met bevel tot betaling ter post bezorgd. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
"Gemeente [A] (Servicepunt 71) Afschrift
Per adres: [C] DWANGBEVEL
(…) IN NAAM DES KONINGS
(…)
Datum terpostbezorging: 7-10-2013
Dwangbevel met bevel tot betaling
(…)
Gegevens belastingschuldige:
Naam [X] B.V. (…)
Adres [E] (…)
Postcode en woonplaats [Z] (…)
Soort van belasting of heffing + jaar (…)
B07-000168 [Y] 2008 (…)
Aanslagbedrag
(…)
(…)
Bedrag waarvoor
dit dwangbevel
is uitgevaardigd
€ 25892,19
€ 25892,19
Dagtekening
aanslagbiljet
(…)
Dagtekening
aanmaning
17-9-2008
30-1-2013
Kosten van
betekening
van dit
dwangbevel
Totaalbedrag (…)
Daarnaast kunt
u invorderings-
rente verschuldigd zijn
€ 1760,00
27.652,19
18-10-2008
Dit dwangbevel met bevel tot betaling is centraal in een geautomatiseerd proces vervaardigd en daarom niet ondertekend.
De ambtenaar belast met de invordering.
(…)."

Gemeentelijke verordening

4.1.
De raad van de gemeente heeft in zijn openbare vergaderingen van 7 en 13 november 2006 de Legesverordening 2007 (hierna: de Verordening) en de bijbehorende tarieventabel vastgesteld.
4.2.
In de Verordening is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
"(…)
Artikel 6. Wijze van heffing
1. De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.
2. (…)."
4.3.
Het college heeft in zijn vergadering van 18 december 2007 het Besluit aanwijzing functionarissen en mandatering inzake Wet WOZ en gemeentelijke belastingen 2008 (hierna: het Besluit) vastgesteld.
4.4.
In het Besluit is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

"Artikel 2. Heffingsambtenaar

1. Met betrekking tot de in kolom 1 van de in bijlage A bij dit besluit genoemde gemeentelijke belastingen, heffingen of rechten worden aangewezen als gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen (heffingsambtenaar) de achter de respectievelijke belasting, heffing of recht in kolom 2 van bijlage A vermelde functionarissen.
2. (…).

Artikel 3. Invordering

1. Met betrekking tot de in kolom 1 van de in bijlage A bij dit besluit genoemde gemeentelijke belastingen, heffingen of rechten worden aangewezen als gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen de achter de respectievelijke belasting, heffing of recht in kolom 4 van de bijlage A vermelde functionarissen.
2. In afwijking van het eerste lid worden aangewezen als gemeenteambtenaar belast met dwanginvordering de functionarissen vermeld in kolom 5 van bijlage A bij dit besluit.
3. (…).
(…)
Bijlage A – Heffing, bezwaar en beroep, invordering, dwanginvordering
1
2
3
4
5
Belasting, heffing of recht
Heffingsambtenaar
(…)
Bevoegd tot invordering
Bevoegd tot dwanginvordering
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
Leges Facilitaire Zaken
Hoofd POI
(…)
Hoofd POI
Hoofd POI
Leges VROM
Hoofd VROM
(…)
Hoofd POI
Hoofd POI
Leges Burgerzaken
Hoofd BUZA
(…)
Hoofd POI
Hoofd POI
Leges BBO
Hoofd BBO
(…)
Hoofd POI
Hoofd POI
Leges POI
Hoofd POI
(…)
Hoofd POI
Hoofd POI
(…)."

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of het dwangbevel en de daaraan verbonden betekeningskosten terecht zijn uitgevaardigd, respectievelijk in rekening gebracht. Meer in het bijzonder is in geschil of de factuur van de gemeente van 17 september 2008 is aan te merken als een rechtsgeldige kennisgeving van een gevorderd bedrag aan leges.
5.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Niet gebleken is dat het gevorderde bedrag aan leges is vastgesteld en de kennisgeving van het gevorderde bedrag is verzonden door de daartoe bevoegde ambtenaar. In feite heeft belanghebbende geen legesnota ontvangen. Nu een vaststelling van het gevorderd bedrag en een rechtsgeldige kennisgeving daarvan ontbreken, is invordering van het bedrag van € 27.652,19 niet mogelijk en is er geen grondslag voor het uitvaardigen van een dwangbevel en het in rekening brengen van betekeningskosten.
5.3.
De invorderingsambtenaar beantwoordt de vragen bevestigend en heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
5.4.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof voor het overige naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van het dwangbevel en de daaraan verbonden betekeningskosten.
6.2.
De invorderingsambtenaar heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil overwogen:
"6. In geschil is of de gemeente [A] terecht kosten wegens betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht.
7. [Belanghebbende] stelt dat de factuur niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige aanslag en dus de basis voor invordering en het in rekening brengen van betekeniskosten ontbreekt.
8. De rechtbank overweegt dat in het beroep enkel de betekeniskosten van het dwangbevel aan de orde zijn en de rechtmatigheid van het te vorderen bedrag in deze procedure niet kan worden aangevochten. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, welke bepaling ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet ook met betrekking tot gemeentelijke heffingen van toepassing is, kan [belanghebbende] tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de burgerlijke rechter. Zolang de bevoegde burgerlijke rechter zich niet heeft uitgesproken over de rechtmatigheid van de vordering, gaat de rechtbank, als belastingrechter oordelend over het kostenverhaal, uit van die rechtmatigheid. De rechtbank merkt hierbij op dat, wat er ook zij van de door [belanghebbende] gestelde formele gebreken aan de oplegging van de leges, door de vermelding van het case-nummer van de bouwaanvraag en de locatie het [belanghebbende] wel duidelijk moest zijn dat het hier ging om de bouwleges, zodat van een volledig ongerijmde vordering geen sprake is.
9. In artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (tekst 2013), welke bepaling ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet ook met betrekking tot gemeentelijke heffingen van toepassing is, is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling is verschuldigd € 38 verhoogd met € 3 van elke geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 11.393.
10. Nu de gevorderde som € 25.892,19 bedraagt en overigens aan de formele vereisten is voldaan, is terecht € 1.760 aan betekeniskosten in rekening gebracht.
11. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

8.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden tot de zijne. Ter aanvulling overweegt het Hof nog het volgende.
8.2.
Tot de heffing van leges op de in artikel 6 van de Verordening vermelde wijze (“bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur”) is ingevolge artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel b van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met het eerste lid van dat artikel alsmede de toepasselijke bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen bevoegd. In bijlage A, kolom 2, bij het Besluit is het hoofd van de afdeling VROM aangewezen als de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van leges. Uit de op 16 september 2008 door het hoofd van de afdeling VROM, mr. [B], namens het college verleende bouwvergunning en de in samenhang daarmee aan belanghebbende verzonden factuur, leidt het Hof af dat het gevorderde bedrag van € 25.892,19 is vastgesteld door het hoofd van de afdeling VROM en dat deze functionaris ook de schriftelijke kennisgeving van het gevorderde bedrag (de factuur) aan belanghebbende heeft verzonden. Derhalve faalt belanghebbendes stelling dat niet is gebleken dat het gevorderde bedrag aan leges is vastgesteld en de kennisgeving van het gevorderde bedrag is verzonden door de daartoe bevoegde ambtenaar.
8.3.
Tegen een door een daartoe bevoegde ambtenaar vastgesteld gevorderd legesbedrag kan niet worden opgekomen door het instellen van beroep en het daaraan voorafgaand maken van bezwaar tegen de op de voet van artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen in rekening gebrachte kosten van vervolging (hier: kosten van betekening).
Naar volgt uit de door belanghebbende overgelegde kopie van het dwangbevel met bevel tot betaling (hierna: het dwangbevel) heeft de ‘ambtenaar belast met de invordering’ het dwangbevel op 7 oktober 2013 per post toegezonden aan belanghebbende. De zo-even genoemde ambtenaar heeft ingevolge artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel c van de Gemeentewet de bevoegdheden die aan de ontvanger zijn toegekend. Tot die bevoegdheden behoort ingevolge artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 het betekenen van een dwangbevel door het ter post bezorgen van een afschrift daarvan. Voor zover belanghebbende heeft beoogd te stellen dat de kosten van vervolging haar door een daartoe onbevoegde ambtenaar en/of op een niet in de wet voorziene wijze in rekening zijn gebracht, faalt deze stelling op de hiervoor genoemde gronden. Belanghebbende heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de invorderingsambtenaar een hoger bedrag aan kosten van vervolging in rekening heeft gebracht dan artikel 3 van de Kostenwet toestaat.
8.4.
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 1 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak door het oudste lid van de belastingkamer ondertekend.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.