ECLI:NL:GHDHA:2015:1901

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
200.160.657/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Stollenwerck
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie in hoger beroep met betrekking tot wettelijke maatstaven en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de partneralimentatie was vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie te wijzigen, terwijl de vrouw zich verzet tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de beschikking. De man stelt dat de opgelegde alimentatie niet voldoet aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het hof overweegt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de eerdere beschikking op onjuiste gegevens is gebaseerd. Wel is het hof van oordeel dat de man zijn gewijzigde financiële situatie voldoende heeft aangetoond, waardoor de alimentatie met ingang van 1 juni 2014 op nihil wordt vastgesteld. De vrouw heeft recht op een bijdrage in haar levensonderhoud, maar de man kan deze niet meer betalen. Het hof compenseert de proceskosten en bepaalt dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen alimentatie niet hoeft terug te betalen. De uitspraak is gedaan op 24 juni 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juni 2015
Zaaknummer : 200.160.657/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-1707
Zaaknummer rechtbank : C/10/445825
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.I. Agema te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 3 december 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 september 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 27 januari 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 10 december 2014 een faxbericht van 9 december 2014 met bijlage;
- op 11 maart 2015 een brief van 9 maart 2015 met als bijlage een V-formulier van 9 maart 2015 met bijlagen;
- op 23 april 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 24 april 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 29 april 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 20 april 2015 een brief van 17 april 2015 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
Het hof heeft bij beschikking van 25 maart 2015 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Tevens is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de vrouw op grond van artikel 288 juncto 360 lid 2 Rv te verplichten om zekerheid te stellen tot het bedrag dat zij tot de dag van de beschikking van het hof aan partneralimentatie zal ontvangen.
De zaak is op 1 mei 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man, tot wijziging van de door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 22 juli 2013 ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud van € 700,- per maand, in die zin, dat hij met ingang van 1 januari 2014 geen bijdrage meer dient te voldoen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op [inschrijfdatum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zo nodig op hele cijfers afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:
  • dat de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de vrouw met ingang van 30 augustus 2013, althans vanaf 1 januari 2014 opnieuw zal worden vastgesteld op nihil, althans op een door het hof te bepalen lager bedrag, met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling van de door de man vanaf 25 februari 2014 teveel betaalde alimentatie;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, rechtdoende in hoger beroep, de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen zo nodig met verbetering van de gronden.
4. De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting bezwaar gemaakt tegen de door de man op respectievelijk 23, 24 en 29 april 2015 overgelegde stukken, nu deze volgens het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven te laat zijn ingediend.
5. Het hof overweegt dat deze stukken eenvoudig zijn te doorgronden, alsmede dat de advocaat van de vrouw daarop in de pleitnotities ook heeft gereageerd. Er is derhalve geen sprake van schending van de goede procesorde, zodat het hof voormelde stukken in aanmerking zal nemen.

De gronden voor wijziging van de partneralimentatie

6. De man grondt zijn hoger beroep primair op de omstandigheid dat de bij beschikking van 22 juli 2013 van de rechtbank Rotterdam opgelegde partneralimentatie van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Hij verwijst daarbij naar de in eerste aanleg door hem overgelegde draagkrachtberekening.
7. Volgens de vrouw voldoet de opgelegde partneralimentatie wel degelijk aan de wettelijke maatstaven. Zij stelt dat de man in zijn in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening van een te laag inkomen is uitgegaan.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Vereist voor deze wijzigings- of intrekkingsgrond is, dat door die onjuiste of onvolledige gegevens, waarvan eerder is uitgegaan, de rechterlijke uitspraak van het begin af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. Anders dan de vrouw meent, maakt het daarbij geen verschil dat de man destijds hoger beroep had kunnen instellen maar dat niet heeft gedaan. Als de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht niet berust op een grondig onderzoek naar de draagkracht, ligt het op de weg van degene die wijziging verzoekt aannemelijk te maken dat de uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Het is derhalve aan de man om zijn financiële situatie deugdelijk te onderbouwen.
9. De man heeft in hoger beroep geen nieuwe gegevens overgelegd, anders dan zijn jaaropgave 2013. Uit deze jaaropgave blijkt dat de man in 2013 een aanzienlijk hoger jaarinkomen heeft genoten dan in de door hem aangehaalde draagkrachtberekening is vermeld, namelijk € 74.991,- in plaats van de opgevoerde € 46.368,- bruto. Gecorrigeerd met de bijtelling voor de auto van de zaak van € 208,- per maand verminderd met de eigen bijdrage van de man ter zake van € 175,- per maand, bedraagt het jaarsalaris van de man in 2013 € 74.595,- per jaar. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de echtscheidingsbeschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Zijn beroep op artikel 1:401 lid 4 BW slaagt niet. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
10. Het hof is voorts van oordeel dat man genoegzaam heeft aangetoond dat zijn salaris met ingang van 1 januari 2014 structureel is afgenomen tot € 62.920,- per jaar, welk jaarinkomen nog moet worden gecorrigeerd in verband met de bijtelling voor de auto van de zaak. De man heeft ter zitting toegelicht dat het bedrijf waar hij als [beroep] werkt, is gereorganiseerd en ingekrompen. Tevens heeft hij toegelicht dat door de regelgeving en controle ten aanzien van de werktijden het niet meer mogelijk is extra uren te werken. De man heeft verklaringen van zijn werkgever overgelegd aangaande de onmogelijkheid tot extra overwerken en het gelijkblijvende en in de toekomst wellicht dalende salarisniveau van de man.
11. De vrouw heeft de verklaringen van de werkgever van de man betwist en gesteld dat de werkgever en de man onder een hoedje spelen om de mogelijkheden voor overwerk minder te doen voorkomen dan die feitelijk zijn. Ook zou de werkgever in samenspraak met de man ondanks het gelegde loonbeslag de verschuldigde alimentatie niet op het salaris van de man hebben ingehouden. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stellingen ter zake onvoldoende heeft onderbouwd. Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen, is derhalve met ingang van 1 januari 2014 sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zoals de man subsidiair heeft aangevoerd.

Behoefte/behoeftigheid vrouw

12. De man heeft niet betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Voor zover de man in het kader van de wijziging van omstandigheden heeft beoogd te betogen dat de vrouw gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud voorziet dan wel kan voorzien, overweegt het hof dat hij in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw nog zou werken in de thuiszorg. Het hof is voorts van oordeel dat de vrouw genoegzaam heeft aangetoond dat zij wel solliciteert maar tot op heden geen baan heeft gevonden. Zij kan derhalve thans niet zelf in haar eigen levensonderhoud voorzien en heeft behoefte aan een bijdrage van de man.

Draagkracht man

13. Bij het berekenen van de draagkracht van de man gaat het hof conform de overgelegde jaaropgave 2014 uit van een inkomen van € 62.920,-, te corrigeren met de bijtelling voor de auto van de zaak van € 208,- per maand verminderd met de eigen bijdrage van de man ter zake van € 175,- per maand, zodat resteert een jaarinkomen van € 62.524,-.
14. Uit de stukken blijkt niet wie van partijen thans in de voormalige echtelijke woning woont. Beide partijen gaan ervan uit dat de man de volledige hypothecaire rente van € 8.488,- per jaar betaalt en deze ook geheel fiscaal mag aftrekken. Nu de man op grond van huwelijksvermogensrecht voor 50% gerechtigd is in de woning kan hij niet meer dan 50% ofwel € 4.244,- per jaar van de verschuldigde hypothecaire rente in aftrek brengen. Het hof zal dit bedrag in aanmerking nemen. Bij gebreke aan gegevens zal het hof het volledige eigenwoningforfait in aanmerking nemen, zoals partijen ook hebben gedaan. Nu de man het in zijn in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening (productie 6) opgenomen en door de vrouw betwiste eigenwoningforfait van € 1.169,- niet heeft onderbouwd, gaat het hof, evenals de rechtbank, uit van een eigenwoningforfait van € 906,-. Voorts neemt het hof in aanmerking uitgaven voor inkomensvoorziening van € 6.648,- per jaar, betreffende de hierna te bespreken pensioenpremies.
Voor de man gelden de gebruikelijke heffingskortingen.
15. Het hof gaat uit van de volgende onbestreden maandelijkse lasten:
- hypotheekrente € 707,-
- hypotheekaflossing/premie levensverzekering € 137,-
- forfait overige eigenaarslasten € 95,-
op welke woonlasten in aftrek komt de gemiddelde basishuur
- ziektekosten € 121,-, waarop in aftrek komt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie Zorgverzekeringswet.
16. De vrouw heeft de door de man opgevoerde premie oudedagsvoorziening van € 554,- per maand bestreden. Het hof is van oordeel dat de man ter terechtzitting genoegzaam heeft toegelicht dat hij vanwege een door de werkgever geïnitieerde voor hem ongunstige wijziging van zijn pensioenplan vanaf 1 juni 2014 maandelijks gecompenseerd wordt door zijn werkgever en dat hij met die compensatie zelf een deel van zijn pensioen moet gaan inkopen. Weliswaar heeft de man verklaard dat hij nog geen premies heeft afgestort, maar het hof zal met ingang van 1 juni 2014 met deze premie rekening houden aangezien het hof het redelijk acht dat de man op eenzelfde pensioenniveau kan uitkomen als onder zijn vorige pensioenplan het geval was.
17. Het hof houdt eveneens rekening met de aflossing op de schuld van partijen bij [X] B.V. van € 269,- per maand. Uit de overgelegde en aan de man gerichte jaaropgave van de leningsovereenkomst (productie 8) blijkt dat deze schuld nog steeds bestaat, alsmede dat daarop wordt afgelost.
18. Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande met het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60.
19. Rekening houdend met de tussen met partijen niet in geschil zijnde kinderalimentatie van € 654,- per maand laat de draagkracht van de man in de periode van 1 januari 2014 tot 1 juni 2014 - in acht genomen het fiscale voordeel - een partneralimentatie toe van € 369,- per maand. Met ingang van 1 juni 2014 laat de draagkracht van de man geen partneralimentatie meer toe. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
20. Gelet op het consumptief karakter van de partneralimentatie zal het hof bepalen dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen partneralimentatie niet hoeft terug te betalen.
21. Vanwege de familierechtelijke aard van deze procedure ziet het hof geen aanleiding voor de door de man verzochte proceskostenveroordeling. Het hof zal de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de man zal worden afgewezen.
22. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de periode met ingang van 1 januari 2014, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 22 juli 2013 van de rechtbank Rotterdam - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 juni 2014 op € 369,- per maand, alsmede met ingang van 1 juni 2014 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen uitkering tot haar levensonderhoud niet hoeft terug te betalen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Stollenwerck en Warnaar, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2015.