ECLI:NL:GHDHA:2015:1989

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
200.143.393
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Labohm
  • J. Stollenwerck
  • M. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en nalatenschap in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de nalatenschap van de erflater. Appellante, vertegenwoordigd door mr. S.W. Autar-Matawlie, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De zaak betreft een geschil tussen appellante en geïntimeerde, de dochter van de erflater, vertegenwoordigd door mr. M.J. Noteboom. De appellante vordert onder andere de vernietiging van het vonnis van de rechtbank en een verklaring voor recht dat de finale verrekenschuld van de erflater aan zijn echtgenote behoort tot de nalatenschap. Daarnaast vordert zij een boedelbeschrijving en betaling van een loon voor werkzaamheden als executeur.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van appellante besproken. Het hof oordeelt dat er geen definitieve regeling tot stand is gekomen tussen de echtgenote van de erflater en geïntimeerde met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de nalatenschap. Het hof concludeert dat de vordering van de echtgenote van de erflater uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden is verjaard. De vordering van appellante tot betaling van loon en executeursloon wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de echtgenote van de erflater aanspraak heeft gemaakt op een executeursbeloning. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt appellante in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.143.393
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/423309/HA ZA 12-850

arrest van de familiekamer d.d. 23 juni 2015

inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. S.W. Autar-Matawlie te Den Haag,
tegen
[dochter van erflater],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Noteboom te Gorinchem.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 5 maart 2014 is appellante in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 februari 2014 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor het verloop van de zaak in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
Bij memorie van grieven heeft appellante 23 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven gemotiveerd weersproken.
Ter zitting van 13 februari 2015 is de zaak bepleit door de advocaat van appellante en door de advocaat van geïntimeerde.
Na het pleidooi hebben partijen om arrest gevraagd.

De beoordeling van het geschil

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld.
2. Door appellante wordt gevorderd: te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2014, met afwijzing van de vorderingen in conventie en:
in reconventie:
I
1. Primair te verklaren voor recht dat tot de nalatenschap van [erlater] behoort de finale verrekenschuld van [de echtgenote van erflater] ter hoogte van een bedrag van € 999.538,93 althans een zodanig bedrag als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. Subsidiair geïntimeerde te veroordelen mee te werken aan benoeming van een beëdigd taxateur ter zake van vaststelling van de waarde van de verrekenvordering, zoals omschreven in het petitum onder sub 1, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij nalaat aan deze vordering te voldoen;
II
Te verklaren voor recht dat de boedelbeschrijving, zoals vastgelegd in de notariële concept akte van mr. E.M. de Lange, notaris te Leeuwarden van 25 januari 2002, een juiste boedelbeschrijving is, met dien verstande dat de waarde van het onroerende goed te [plaatsnaam] aan de [adres] moet worden vastgesteld op € 204.201,10 en de waarde van het onroerend goed te [plaatsnaam] aan de [adres] moet worden vastgesteld op € 1.710.000,- conform de taxatie, overgelegd als productie 18.
III
Te verklaren voor recht dat appellante aanspraak maakt op bruto loon voor werk ter hoogte van een bedrag van € 22.546,- althans een zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
IV
Te verklaren voor recht dat appellante aanspraak maakt op betaling van een bedrag van € 6.312,18 netto ter zake van werkzaamheden executeur van [de echtgenote van erflater] in de nalatenschap van wijlen [erlater], althans een zodanig bedrag als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
V
Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.312,18 ter zake van werkzaamheden executeur van [de echtgenote van erflater] in de nalatenschap van wijlen [erlater], althans een zodanig bedrag als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

Bespreking grieven

Het hof bespreekt de grieven aan de hand van hetgeen appellante in appel heeft gevorderd.

Finale verrekenschuld van € 999.538,93?

1. Een kernvraag tussen partijen is, of er tussen [de echtgenote van erflater] en geïntimeerde tot een afwikkeling is gekomen van de huwelijkse voorwaarden en [de echtgenote van erflater] een vordering heeft op geïntimeerde.

Huwelijkse voorwaarden

2. In de processtukken heeft het hof de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden aangetroffen tussen [erlater] en [de echtgenote van erflater].
3. In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald:
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Derhalve behoudt ieder der echtgenoten hetgeen door hem of haar aan baten en schulden ten huwelijk wordt aangebracht of tijdens het huwelijk door hem of haar wordt verkregen of aangegaan, op welke wijze ook;
4. In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is onder meer bepaald:
Bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, zal tussen de echtgenoten intern worden afgerekend alsof in het huwelijk de wettelijke gemeenschap van goederen heeft bestaan, zoals geregeld in titel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zulks met in achtneming van het bepaalde in artikel 8 ten aanzien van pensioenrechten.
De verplichting tot afrekening doet geen enkele gemeenschap ontstaan. De echtgenoten,
danwel hun rechtsopvolgers verplichten zich slechts tot een onderlinge vermogensvergelijkingen – op grond daarvan – tot een eventuele uitkering zoals hierna omschreven.
Ingeval van een interne afrekening zullen de echtgenoten,
casu quo hun rechtsopvolgers elkaar zo spoedig mogelijk een volledige opgave verstrekken van de in de vermogensvergelijking en afrekening te betrekken vermogens, indien zulks wordt gevorderd in de vorm van een notariële boedelbeschrijving. Tot deze boedelbeschrijving moet de wederpartij behoorlijk worden opgeroepen en deze kan zich daarbij ook door middel van een schriftelijke volmacht doen vertegenwoordigen.
5. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden volgt expliciet dat er geen goederenrechtelijke gemeenschap ontstaat bij het einde van het huwelijk door overlijden. In goederenrechtelijke zin blijven de eigendommen van [erlater] van hem en de eigendommen van [de echtgenote van erflater] van haar.

Aangifte voor het recht van successie

6. Na het overlijden van [erlater] heeft [de echtgenote van erflater] als executeur de aangifte voor het recht van successie gedaan. [de echtgenote van erflater] is bij het doen van de aangifte bijgestaan door een notaris. Uit de aangifte volgt dat de waarde van de nalatenschap bedroeg fl. 1.394.910,-. In deze nalatenschap is gerechtigd geïntimeerde voor een bedrag van fl. 346.786, 45 en [de echtgenote van erflater] voor een bedrag van fl. 1.040.359,36.
7. Door geïntimeerde wordt ontkend dat zij bij die aangifte betrokken is geweest.

Testament [erlater]

8. Uit het testament van [erlater] volgt dat hij aan [de echtgenote van erflater] heeft gelegateerd alle goederen van zijn nalatenschap.

Concept afgifte keuze legaat

9. In het concept afgifte keuzelegaat van het overnamerecht is een boedelbeschrijving opgenomen. Uit deze beschrijving volgt niet dat er een schuld is van [erlater] aan [de echtgenote van erflater] van € 999.538,93. De betreffende notaris heeft alle activa en passiva van partijen bij elkaar opgeteld. Daarmee is niet vastgesteld welke vordering [de echtgenote van erflater] had op [erlater] ter zake de afwikkeling van het finale verrekenbeding zoals opgenomen in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van [erlater] en [de echtgenote van erflater].
10. Uit de gewisselde stukken volgt dat geïntimeerde en [de echtgenote van erflater] geen uitvoering hebben gegeven aan de afgifte van het legaat.

Standpunt appellante

11. Appellante is van mening dat de huwelijkse voorwaarden tussen partijen zijn afgewikkeld.
12. Appellante stelt op blz. 15 van haar memorie van grieven: “ Feitelijk zijn beide partijen in de conceptakte overeengekomen:
dat de onverdeeldheid in volle eigendom wordt verdeeld dan wel in het andere geval door [de echtgenote van erflater] zou worden overgenomen, beide conform de aangehechte boedelbeschrijving.
En dat het aandeel van geïntimeerde is vastgesteld op € 136.134,--
en dat de waarde van de verkrijgingen zoals vermeld in de boedelbeschrijving geldt als ieders aandeel in volle eigendom met afstand te dier zake wederzijds van alle of meerdere rechten.”
13. Op blz. 20 van haar memorie van grieven stelt appellante: “De akte is nooit ondertekend. Echter dit is niet een bewijs van de stelling dat geïntimeerde niet akkoord ging met de inhoud van de in die akte geconstateerde gesloten vaststellingsovereenkomst.”.
14. Op blz. 22 van haar memorie van grieven stelt appellante dat er geen vergelijking tussen de twee vermogens is opgenomen. Gelet op het feit dat geïntimeerde haar akkoord heeft gegeven op de vermogensbepaling in de akte en het feit dat geïntimeerde haar medewerking wilde verlenen maar geen blanco volmacht wilde verstrekken, dient te worden geconcludeerd dat deze afwijking van art. 9 van de huwelijkse voorwaarden in overeenstemming met beide partijen tot stand is gekomen.
15. Appellante is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de vordering uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is verjaard.

Standpunt geïntimeerde

16. In punt 33 van haar memorie van antwoord gaat geïntimeerde nader in op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van [erlater] en [de echtgenote van erflater].
17. In punt 35 van haar memorie van antwoord stelt zij: Uit het vorenstaande vloeit voort dat (1) de langstlevende haar aanspraken wel moet formaliseren door een vorderingsrecht in te stellen, dat (2) de langstlevende dat vorderingsrecht vervolgens dient te effectueren conform de bepalingen van artikel 9 van de Huwelijksvoorwaarden. Op grond van het finaal verrekenbeding is in casu op het moment van overlijden van de erflater een opeisbare vordering ontstaan van [de echtgenote van erflater] op de gezamenlijke erven. Een verrekenbeding schept een verplichting om te geven en valt dus onder art. 3:307 BW en art. 3:313 BW. De verjaringstermijn is derhalve gaan lopen op 17 april 2000. Op 17 april 2005 was de vordering derhalve verjaard.
18. In eerste aanleg is al betoogd dat de huwelijkse voorwaarden nimmer zijn afgewikkeld. [de echtgenote van erflater] heeft nagelaten een volledige opgave te verstrekken van zowel het vermogen van de heer [erlater] als van haar eigen vermogen. [de echtgenote van erflater] heeft voorts geïntimeerde nimmer opgeroepen.
19. Het afwikkelen van de huwelijkse voorwaarden kan niet impliciet plaatsvinden.

De vordering uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden

20. Het hof overweegt als volgt. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van [de echtgenote van erflater] en [erlater] volgt dat bij het einde van het huwelijk door overlijden er wordt afgerekend als ware de partijen gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Er ontstaat dan geen goederenrechtelijke gemeenschap maar een zogenaamde pseudo gemeenschap.
21. Van het vermogen van [de echtgenote van erflater] en van het vermogen van [erlater] had een vermogensbeschrijving moeten worden gemaakt en vervolgens had moeten worden vastgesteld wat de ene partij van de andere partij te vorderen had. Met in achtneming van deze schuld kan vervolgens de omvang van de nalatenschap van [erlater] worden vastgesteld.
22. Uit de gewisselde stukken volgt niet dat [de echtgenote van erflater] haar vordering uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden heeft vastgesteld in overleg en met instemming van geïntimeerde.
23. Uit de stukken volgt dat [de echtgenote van erflater] zich na het overlijden van [erlater] heeft laten adviseren door het notariskantoor Adema Gast en Wierda te Leeuwarden. Het betreffende notariskantoor heeft namens [de echtgenote van erflater] de aangifte voor het recht van successie ingediend alsmede heeft dit kantoor een concept afgifte keuze legaat van het overnamerecht opgesteld.
24. Het notariskantoor heeft niet eerst de vordering vastgesteld die [de echtgenote van erflater] had op [erlater] uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Gezien de tekst van de huwelijkse voorwaarden had zulks eerst dienen te geschieden alvorens de omvang van de nalatenschap - met inachtneming van de verrekenvordering - kan worden vastgesteld. Dat niet eerst de vordering uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is vastgesteld komt voor rekening en risico van [de echtgenote van erflater].
25. Naar het oordeel van het hof zijn er geen rechtens relevante gronden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de vordering niet had kunnen worden vastgesteld.
26. Het feit dat er door de notaris een concept akte afgifte keuze legaat is opgesteld is geen bewijs dat er tussen [de echtgenote van erflater] en geïntimeerde een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake afwikkeling huwelijkse voorwaarden en afwikkeling nalatenschap van [erlater].
27. Naar het oordeel van het hof is de problematiek blijven steken in een concept fase maar is er nimmer een definitieve regeling tot stand gekomen tussen [de echtgenote van erflater] en geïntimeerde. Dat [de echtgenote van erflater] de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de nalatenschap heeft laten verzanden komt voor haar rekening en risico. Als geïntimeerde niet wilde meewerken aan een correcte afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en of nalatenschap van [erlater] heeft [de echtgenote van erflater] alle gelegenheid gehad om geïntimeerde te dagvaarden, te meer nu [de echtgenote van erflater] door een gerenommeerd notariskantoor werd bijgestaan.
28. Naar het oordeel van het hof hebben [de echtgenote van erflater] en geïntimeerde niet vastgesteld de vordering die [de echtgenote van erflater] had uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Voorts is er naar het oordeel van het hof ook geen andere overeenkomst tot stand gekomen tussen [de echtgenote van erflater] en geïntimeerde met betrekking tot de hiervoor vermelde huwelijkse voorwaarden en of nalatenschap van [erlater]. De situatie is verzand door een niet handelen van [de echtgenote van erflater] hetgeen voor haar rekening en risico komt. Voorts is het hof van oordeel dat de vordering uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden op 17 april 2005 is verjaard.

Boedelbeschrijving

29. Appellante vordert eveneens te verklaren voor recht dat de boedelbeschrijving zoals vastgelegd in de notariële concept akte van mr. E.M. de Lange, notaris te Leeuwarden van 25 januari 2002, een juiste is.
30. In punt 67 van haar memorie van antwoord gaat geïntimeerde nader in op de boedelbeschrijving. Door haar wordt onder meer bestreden dat zij deze heeft ontvangen. In punt 68 stelt zij expliciet dat het niet tot een minnelijke regeling is gekomen tussen haar en [de echtgenote van erflater].
31. Het hof overweegt als volgt. Gezien het feit dat geïntimeerde bestrijdt dat zij de boedelbeschrijving heeft ontvangen alsmede het feit dat zij stelt dat er tussen partijen geen minnelijke regeling tot stand is gekomen, is het hof van oordeel dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de boedelbeschrijving. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen is het geschil blijven hangen in onderhandelingen en is er geen alles omvattende overeenkomst tot stand gekomen tussen [de echtgenote van erflater] en geïntimeerde met betrekking tot de afwikkeling van de hiervoor genoemde overeenkomst van huwelijkse voorwaarden en de nalatenschap van [erlater].

Loon

32. Appellante wenst een loon te verkrijgen van € 22.546,-. Appellante was van `s ochtends tot `s avonds werkzaam op de boerderij. De werkzaamheden die zij verrichtte waren meer dan op grond van de verhouding tussen ouder en kind mag worden verwacht.
33. De vordering wordt door geïntimeerde gemotiveerd bestreden. In de visie van geïntimeerde heeft appellante hooguit haar hobby uitgevoerd. Voorts stelt zij dat appellante te laat haar vordering heeft ingesteld.
34. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft appellante niet voldaan aan haar stelplicht. Zij geeft niet aan wanneer zij de vordering heeft ingediend alsmede geeft zij naar het oordeel van het hof geen onderbouwing van de aard en omvang van de werkzaamheden. De grief treft derhalve geen doel. Voorts is zij ook te laat met het indienen van haar vordering dit dient te geschieden binnen 9 maanden na overlijden van erflater.

Executeursloon € 6.312,18

35. Appellante wenst een bedrag van € 6.312,18 te verkrijgen ter zake van werkzaamheden van [de echtgenote van erflater].
36. Door geïntimeerde wordt verweer gevoerd. Het hof verwijst naar de punten 116 tot en met 119. Zij stelt onder meer dat de vordering is verjaard en dat [de echtgenote van erflater] zelf aanspraak hierop had dienen te maken.
37. Het hof overweegt als volgt. De beloning van de executeur komt slechts aan haar toe. De executeur is degene die aanspraak op de beloning kan maken. Uit de onderhavige stukken volgt niet dat [de echtgenote van erflater] aanspraak heeft gemaakt op een executeursbeloning. Nu [de echtgenote van erflater] geen aanspraak op vergoeding heeft gemaakt voor mogelijke werkzaamheden in de nalatenschap van haar echtgenoot kan appellante geen aanspraak maken op enige vergoeding. De grief treft geen doel.

Dwangsom

38. In grief 22 stelt appellante dat zij het er niet eens is dat er een dwangsom is opgelegd ter zake van nakoming van hetgeen in het vonnis is bepaald. Zij acht het niet redelijk en billijk om een dwangsom op te leggen.
39. In punt 111 tot en met 113 heeft geïntimeerde verweer gevoerd. Zij stelt onder meer dat het opleggen van een dwangsom is voorbehouden aan de rechter.
40. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn gehouden om rechterlijke beslissingen na te komen. Het is aan de rechter voorbehouden om al of niet een dwangsom op te leggen ter zake van nakoming van het rechterlijke oordeel. In het onderhavige geval kan het hof zich er mee verenigen dat de rechtbank een dwangsom heeft opgelegd. Geïntimeerde heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat het vonnis correct door appellante wordt uitgevoerd. De grief treft geen doel.

Overige grieven

41. Naar het oordeel van het hof behoeven de overige grieven geen bespreking aangezien die niet relevant zijn voor het onderhavige oordeel.

Proceskosten.

42. Gezien het feit dat appellante in het ongelijk wordt gesteld acht het hof het redelijk en billijk om haar in de proceskosten in appel te veroordelen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2014 tussen partijen gewezen:
veroordeelt appellante in de kosten van deze procedure tot op heden begroot op € 11.993 en als volgt gespecificeerd:
- vastrecht € 308,-
- advocaatkosten € 11.685,-
wijst af hetgeen geïntimeerde in eerste aanleg heeft gevorderd;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Breederveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.