ECLI:NL:GHDHA:2015:1997

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
200.139.039
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • M. Sutorius-Van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake gezamenlijk gezag over minderjarigen en verbod tot reizen zonder toestemming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, die gezamenlijk gezag heeft over minderjarigen met de man, verzoekt het gerechtshof om het verbod op te heffen dat haar verbiedt om zonder toestemming van de man met de minderjarigen naar het buitenland te gaan. De appeldagvaarding dateert van 4 december 2013, en de vrouw heeft haar grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd. De man heeft op 4 februari 2014 gereageerd met een memorie van antwoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, gezien haar trage proceshouding, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. Het hof oordeelt dat er geen spoedeisend belang meer aanwezig is, aangezien de vrouw de problematiek al eerder bij de bodemrechter had kunnen aanhangig maken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 23 juni 2015 door de rechters M. Labohm, A. Stollenwerck en M. Sutorius-Van Hees.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.139.039/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/434470 / KG ZA 13-1039

arrest van de familiekamer d.d. 23 juni 2015

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Mor-Yazir te Utrecht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man
advocaat: mr. drs. H. Durdu te Rotterdam.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 4 december 2013 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2013 tussen partijen gewezen.
Voor het verloop van de zaak in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
De vrouw heeft in haar exploot de gronden en de grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis.
Ter rolzitting van 4 februari 2014 heeft de man bij memorie van antwoord de grieven van de vrouw bestreden.
De vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het geschil

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgelegd.
2. De voorzieningenrechter heeft als volgt beslist: verbiedt de vrouw, zolang partijen gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen zijn belast, zonder toestemming van de man met de minderjarigen naar het buitenland te gaan.
3. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het gerechtshof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw rechtdoende: de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze af te wijzen en voorts de man te veroordelen in de kosten van het geding van beide partijen.

Spoedeisend belang

Het kort geding is een zelfstandige en bijzondere rechtsgang voor de burgerlijke rechter strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening in spoedeisende gevallen.
Van spoedeisend belang is sprake indien van de eiser niet gevergd kan worden een bodemprocedure af te wachten.
De vrouw heeft op 4 december 2013 haar appeldagvaarding uitgebracht. De man heeft op 4 februari 2014 zijn memorie van antwoord genomen. Uit de rolarchiefkaart volgt dat de zaak reeds op 18 februari 2014 voor beraad partijen stond. Eerst op 21 april 2015 vraagt de vrouw arrest.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is er – mede bezien de aard van de vordering – geen spoedeisend belang meer aanwezig. De vrouw had de onderhavige problematiek al lang bij de bodemrechter aanhangig kunnen maken. Het hof is van oordeel dat de vrouw mede bezien haar eigen trage proceshouding niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Grieven

Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de grieven geen bespreking.

Proceskosten

Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren.

Beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Sutorius-Van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.