In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een schuld aan een derde kan worden aangemerkt als huwelijkse schuld, en of er sprake is van schuldvernieuwing na het einde van het huwelijk. De appellante, een vrouw, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2013. De vrouw stelde dat de schuld van 16 december 2008, die tijdens het huwelijk was ontstaan, was vervallen door een nieuwe leningsovereenkomst van 20 november 2009, die na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap was gesloten. Het hof oordeelde dat de schuld van de vrouw aan de man, die voortvloeide uit de lening van 16 december 2008, inderdaad was vervangen door de lening van 20 november 2009. Hierdoor was de vrouw geen schuldenaar meer en ook niet (mede) aansprakelijk voor deze schuld, aangezien deze was ontstaan na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vordering van de man af, waarbij het de proceskosten compenseerde, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de juridische nuances van huwelijkse schulden en de gevolgen van schuldvernieuwing in het civiele recht.