ECLI:NL:GHDHA:2015:2005

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
- _
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kosten van betekening van een dwangbevel door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kosten van de betekening van een dwangbevel door de Ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende, [X], had bezwaar gemaakt tegen de kosten van € 50 die in rekening waren gebracht voor de betekening van een dwangbevel dat was betekend ter invordering van een onbetaald gebleven naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De Ontvanger had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2015 was de Ontvanger aanwezig, maar de belanghebbende was niet verschenen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Ontvanger rechtsgeldig uitspraak had gedaan op het bezwaar van de belanghebbende. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat de kosten van de betekening van het dwangbevel terecht in rekening waren gebracht. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die een andere conclusie rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01198

Uitspraak van 17 april 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, de Ontvanger,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2013, nr. SGR 12/10628.

Bezwaar en beroep

1.1.
De Ontvanger heeft aan belanghebbende op 21 maart 2012 een dwangbevel betekend ter invordering van een onbetaald gebleven naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de gelijktijdig opgelegde verzuimboete. De Ontvanger heeft ter zake van de betekening € 50 aan kosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 april 2012, ontvangen door de Ontvanger op 1 mei 2012, bezwaar gemaakt tegen, voor zover hier van belang, de kosten ter zake van de betekening van het dwangbevel. De Ontvanger heeft bij brief van 4 oktober 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Een griffierecht van € 42 is geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 118 is geheven.
2.2.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 maart 2015 in Den Haag. De Ontvanger is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
2.4.
De griffier heeft belanghebbendes gemachtigde bij aangetekende brief, verzonden op 28 januari 2015 aan [Y] te [Z] onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 29 januari 2015 op het postadres aangeboden en op 5 februari 2015 afgehaald op een afhaallocatie van PostNL.

Feiten

3.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak van 7 juni 2011 tot en met 6 september 2011. Tegelijkertijd is een verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft ter zake van de naheffing en de boete bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.2.
Bij brief van 26 april 2012, ontvangen door de Ontvanger op 1 mei 2012, is bezwaar gemaakt tegen de kosten van de betekening van het dwangbevel. Dat bezwaar is ingediend door belanghebbendes gemachtigde [A] "Namens ons lid, de heer [X]".
3.3.
De Ontvanger heeft in de brief van 4 oktober 2012, gericht aan [A], vermeld:
"(…) Op 1 mei 2012 ontving ik uw brief waarin u namens uw cliënt de heer [A] bezwaar maakt tegen het bedrag van de in rekening gebrachte vervolgingskosten (…). Uw bezwaarschrift heb ik ontvangen op 1 mei 2012, dus binnen de wettelijke termijn. (…) Het bezwaar is daarom ontvankelijk. (…)"

De rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Beoordeling van het geschil
5. In artikel 9, tweede lid, van de Invorderingswet is voor zover hier van belang bepaald dat een naheffingsaanslag veertien dagen na de dagtekening invorderbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever daarmee de ruime beoordelingsvrijheid die hem bij de uitvoering van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM op het terrein van de belastingen toekomt, niet overschreden. Anders dan [belanghebbende] meent, was de wetgever ook niet gehouden de betalingstermijn gelijk te stellen aan de termijn die ingevolge artikel 6:7 van de Awb geldt voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. In zoverre faalt het beroep van [belanghebbende].
6. Het beroep van [belanghebbende] op artikel 6 EVRM faalt eveneens nu het in rekening brengen van de onderhavige kosten naar het oordeel van de rechtbank geen punitief karakter heeft waarop artikel 6 van het EVRM van toepassing is.
7. Met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling is in artikel 25, eerste lid, van de Invorderingswet het volgende bepaald:
'1. De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.'
Met betrekking tot het beleid ter zake van uitstel van betaling is in artikel 25.2.2 van de Leidraad Invordering het volgende vastgelegd:
'Als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, merkt de ontvanger het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling. Dit geldt echter uitsluitend als de belastingschuldige in het bezwaarschrift tevens het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag vermeldt. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.'
[De Ontvanger] heeft uitstel van betaling verleend voor de bezwaarprocedure. Dit uitstel is echter van rechtswege komen te vervallen toen de inspecteur uitspraak op bezwaar had gedaan. Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] bij het instellen van beroep aan [de Ontvanger] heeft verzocht om uitstel van betaling te verlenen. Gelet op hetgeen daaromtrent in de Leidraad Invordering is vastgelegd, was [de Ontvanger] ook niet op grond van beleid gehouden om aan [belanghebbende] vanwege het instellen van beroep uitstel van betaling te verlenen. Vaststaat de [belanghebbende] pas nadat het dwangbevel was betekend om uitstel van betaling heeft verzocht. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
8. Voorts beroept [belanghebbende] zich op artikel 27h, vijfde lid, van de Awr. Deze bepaling luidt als volgt:
'5. De werking van de uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.'
Zoals volgt uit de tekst, geldt deze bepaling voor een uitspraak van de rechtbank, waartegen hoger beroep open staat bij het gerechtshof. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het betreft hier een uitspraak op bezwaar van de inspecteur waartegen [belanghebbende] in beroep is gegaan. Voor de uitspraak op bezwaar is in de wet geen vergelijkbare regeling opgenomen. Derhalve faalt het beroep van [belanghebbende] ook in zoverre.
9. De brieven van [de Ontvanger] van 4 oktober 2012 zijn gericht aan de gemachtigde en in de brief inzake de kosten van het dwangbevel is [belanghebbende] per vergissing aangeduid als 'de heer [A]'. Nu de naheffingsaanslag, de datum van betekening van het dwangbevel, het bezwaarschrift en de aanvulling daarop in de brief nauwkeurig worden vermeld, kon naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen misverstand [bestaan] over het bezwaar van [belang hebbende] waarop [de Ontvanger] bedoelde uitspraak te doen. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de gemachtigde en [belanghebbende] dezelfde achternaam hebben. Derhalve heeft [de Ontvanger] naar het oordeel van de rechtbank met de brief van 4 oktober 2012 rechtsgeldig uitspraak gedaan op het bezwaar van [belanghebbende] tegen de kosten van het dwangbevel.
10. Op grond van artikel 4:17, derde lid, Awb is de eerste dag waarover een dwangsom wordt verbeurd de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. [Belanghebbende] heeft [de Ontvanger] bij brief van 25 september 2012 in gebreke gesteld. De termijn voor uitspraak op bezwaar was verstreken toen [de Ontvanger] de ingebrekestelling ontving, maar de in artikel 4:17, derde lid, Awb genoemde termijn van twee weken was nog niet verstreken toen [de Ontvanger] op 4 oktober 2012 uitspraak op bezwaar deed. Derhalve is [de Ontvanger] voor het overschrijden van de bezwaartermijn geen dwangsom verschuldigd.
Slotsom
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)"

Geschil en standpunten

5.1.
Net als voor de rechtbank houdt partijen in hoger beroep het antwoord op de vragen verdeeld of:
- de Ontvanger terecht de kosten van de betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht en of
- de Ontvanger met de brief van 4 oktober 2012 uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de kosten van de betekening van het dwangbevel,
welke vragen belanghebbende ontkennend en de Ontvanger bevestigend beantwoordt.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

6.1.
Het Hof acht de beslissing van de rechtbank, zowel wat betreft de kosten ter zake van de betekening van het dwangbevel als wat betreft de uitspraak op bezwaar juist en neemt de beslissing en ook de overwegingen van de rechtbank over. Bovendien heeft de rechtbank met (het geven van) haar oordeel geen enkele rechtsregel geschonden.
6.2.
Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, die een andere conclusie rechtvaardigen.
6.3.
Ook belanghebbendes overige, dat wil zeggen niet-inhoudelijke, stellingen, wat er ook van zij, falen naar 's Hofs oordeel.
6.4.
Dat brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, E.M. Vrouwenvelder en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 17 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.