ECLI:NL:GHDHA:2015:2045

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
2200243413
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot beroving met dodelijke afloop en bezit van vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van een poging tot beroving, waarbij het slachtoffer, een bezorger, is overleden. De feiten dateren van 15 maart 2012, toen de verdachte samen met een mededader een gewelddadige overval pleegde op het slachtoffer. Tijdens de overval werd het slachtoffer met een mes gestoken, wat leidde tot zijn dood. De verdachte had ook een vuurwapen bij zich, wat de ernst van de situatie vergrootte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader op brute wijze te werk zijn gegaan, met als doel het verkrijgen van geld en goederen van het slachtoffer. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf is ook gegrond verklaard, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer in zijn overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002434-13
Parketnummers: 10-661097-12 en 10-630054-08 (TUL)
Datum uitspraak: 16 juli 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 mei 2014, 29 juni 2015 en 2 juli 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering tot tenuitvoerlegging, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 15 maart 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld en/of een afpersing, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van deze voorgenomen diefstal met geweld en/of afpersing niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 15 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het/de door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf/misdrijven om met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten den dele toebehorend aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of te dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s), en deze diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], één en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer] en/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen aan die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) (daarbij) lossen van een schot met een vuurwapen en/of
- steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] , ten gevolge van welk geweld die [slachtoffer] om het leven is gekomen, terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen diefstal met geweld en/of afpersing niet is/zijn voltooid;
2:
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2012 tot en met 16 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) , een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk: BBM, model: Olympic 38),
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen (kaliber: .22Lr), voorhanden heeft gehad;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op
of omstreeks15 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
/dedoor verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf
/misdrijvenom met het oogmerk om zich of
(een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen,
geheel of ten den deletoebehorend aan [slachtoffer] en/of [bedrijf],
in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningweg te nemen geld en/of goederen,
geheel of te deletoebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf],
in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),en deze diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen
en/of volgenvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], één en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofbedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer] en
/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen aan die [slachtoffer] en/of
- (vervolgensdaarbij) lossen van een schot met een vuurwapen en
/of
- steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik
, althans het lichaam,van die [slachtoffer], ten gevolge van welk geweld die [slachtoffer] om het leven is gekomen, terwijl de uitvoering van
dat/die voorgenomen diefstal met geweld en/of afpersing niet is/zijn voltooid;
2:
hij in
of omstreeksde periode van 15 maart 2012 tot en met 16 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk: BBM, model: Olympic 38),
en
/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen (kaliber: .22Lr), voorhanden heeft gehad
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverwegingen
Het hof gaat, evenals de rechtbank, uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Poging tot beroving de dood tot gevolg hebbend
[slachtoffer], als bezorger werkzaam bij [bedrijf], was op 15 maart 2012 op het [adres] om een bestelling af te leveren. Deze bestelling was om 21:54 uur gedaan via de site Thuisbezorgd.nl op naam van [getuige], [adres], te Rotterdam. Bij de bestelling was aangegeven dat deze om 22:45 uur bezorgd moest worden. De bestelling is gedaan via het IP-adres van de wifi-router in de woning van de verdachte, [adres], met de Blackberry van zijn halfbroer en medeverdachte, [medeverdachte]. Bij die bestelling is het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte] opgegeven. Het tevens opgegeven e-mail adres: [e-mailadres] is naar alle waarschijnlijkheid aangemaakt op het BRP woonadres van [medeverdachte].
Om 22.50 uur is er bij [adres], bij [getuige], aangebeld. [getuige] zag via zijn videofoon twee mannen voor de deur van de portiek staan. Hij hoorde een hard geschreeuw en zag dat de mannen wegliepen. Toen hij daarna uit het raam keek, zag hij eten op de stoep liggen en een bestelauto met knipperlichten aan. Diverse omwonenden en de jongeren, die vlakbij op bankjes zaten, hebben op hetzelfde moment geschreeuw gehoord en hebben gezien dat een man op het [adres] schreeuwend en strompelend wegrende naar [adres]. Diverse getuigen hebben een knal gehoord en enkele getuigen hebben een lichtflits gezien. Volgens de verklaringen van meerdere getuigen renden twee donker geklede mannen de steeg tussen de flats in. De politie heeft bij het portiek van [adres] het door [getuige] genoemde eten in witte plastic tasjes aangetroffen. Daarin bevond zich een bon, waaruit bleek dat dit het eten was dat [slachtoffer] moest bezorgen op dat adres, het adres van [getuige]. Gebleken is dat de portemonnee van het slachtoffer nog in zijn bodywarmer zat en ook dat hij nog (los) geld in zijn broekzakken had.
Uit het voorgaande kan slechts geconcludeerd worden dat [slachtoffer] op [adres], ter hoogte van het portiek bij nummer [nummer] is overvallen door twee mannen. Dat wordt ook ondersteund door de camerabeelden van de Primark, een winkel die verderop aan de [adres] is gelegen. Uit het sectierapport blijkt dat het intreden van de dood zondermeer wordt verklaard door verbloeding ten gevolge van steekletsel in de buik. Nu uit de sectie dus is gebleken dat [slachtoffer] door een messteek in de buik en niet door een schotwond is overleden, moet geconcludeerd worden dat hij bij die overval met een mes of (ander) scherp en/of puntig voorwerp is gestoken en dat hij daardoor is overleden. Weliswaar is er ook geschoten, maar dit schot heeft - zo blijkt uit de sectie - hem niet geraakt.
[slachtoffer] was niet een bewust doelwit, in de zin dat het om hem persoonlijk ging. Hij was de bezorger die deze bestelling toegewezen kreeg. Via het IP-adres van de verdachte zijn eerder die dag en eerder die week vier andere bestellingen gedaan bij verschillende maaltijdbezorgers voor leveringen aan verschillende woningen op het [adres], met gebruikmaking van verschillende namen. In ieder geval zijn drie van die eerdere bestellingen gedaan met de Blackberry van zijn medeverdachte [medeverdachte]. Deze bestellingen zijn niet uitgevoerd, onder andere omdat de betreffende leverancier het niet vertrouwde. Daaruit kan slechts afgeleid worden dat [slachtoffer] een tamelijk willekeurig slachtoffer was en, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, dat het de bedoeling was om de bezorger, i.c. [slachtoffer], beroven. Nu het te bezorgen eten en het geld van [slachtoffer] door de politie nog is aangetroffen, komt het hof – met de rechtbank – tot de conclusie dat er sprake is van een poging tot diefstal of afpersing met geweld, welk geweld heeft geleid tot de dood van [slachtoffer].
Aantreffen revolver
De verdachte is voor zijn woning op het [adres] aangehouden om 23.45 uur, dus kort na de overval, naar aanleiding van een 112-melding van een van de ‘chillers’. Zijn woning is toen doorzocht. In de berging van zijn woning is een zwarte gewatteerde jas aangetroffen.
Onder deze jas lag een zwart tasje met daarin een revolver. De verbalisanten hebben geconstateerd dat de mouwen van de jas nog in elkaar zaten, passend bij het al dan niet gehaast uittrekken van de jas waarbij de mouw niet bij het manchet wordt vastgehouden. In de woning werd munitie voor het wapen gevonden.
De aangetroffen jas was beschadigd. In de mouw zat een scheur, waaruit een plukje witte vulling stak. Op het trottoir voor het portiek [adres] is, naast de tasjes met eten, een pluk vulling aangetroffen. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de witte pluk overeenkomt met de vulling van de kapotte jas, die is aangetroffen in de berging. Naast de overeenkomst met de vulling zijn vezels aangetroffen die overeenkomen met vezels uit de buitenstof en een vlieslaag van de jas. Het NFI heeft geconcludeerd dat “het veel waarschijnlijker
is dat de jas uit de berging de bron is van de vezels in de pluk vulling dan een willekeurige andere textielbron”.
Uit aanvullend NFI-onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van de verdachte matcht met het bij de scheur aangetroffen mengprofiel.
Op de pluk vulling die voor het portiek van nummer [nummer] is aangetroffen, is het DNA van het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen.
In de aangetroffen revolver zaten zes (ongebruikte) kogels, één huls (zonder kogel, deze zou dus afgeschoten kunnen zijn) en was er één lege kamer. De afgevuurde huls bevond zich in de positie voor de loop. Het wapen is door het NFI getest. Het wapen functioneerde naar behoren. Bij het afvuren van het wapen bij schemerverlichting op de schietbaan, was een duidelijk mondingsvuur zichtbaar.
Op zowel de jas als op het tasje waarin het revolver zat, is DNA aangetroffen dat matcht met de DNA-profielen van de verdachte en van zijn medeverdachte [medeverdachte].
Schotresten
Zowel de handen van de verdachte en van [medeverdachte], als de bij de doorzoeking aangetroffen jas zijn onderzocht op schotresten. Het NFI heeft een vrijwel zekere relatie aangetroffen tussen (de monsters genomen van) de handen van de verdachte en een schietproces. Hetzelfde is geconcludeerd voor de jas. Het NFI heeft geen relatie vastgesteld tussen de handen van [medeverdachte] en een schietproces.
De valse bestellingen, het IP-adres van de verdachte en de BlackBerry van [medeverdachte]
De bestelling bij [bedrijf] is gedaan via het IP-adres van de verdachte met de BlackBerry van [medeverdachte] en dit gold ook voor verschillende eerdere ‘valse’ bestellingen (dat wil zeggen bestellingen op andere adressen en met opgave van andermans naam). Dit betrof bestellingen op 10, 14 en 15 maart 2012, waarbij opgemerkt wordt dat voor de eerder gedane bestelling op 15 maart 2012 (bij New YorkPizza) wel het gebruik van het IP-adres van de verdachte, maar niet het gebruik van de Blackberry van [medeverdachte] is vastgesteld. Uit onderzoek is gebleken dat het wifi-netwerk van de verdachte niet op straat te gebruiken is; de bestellingen kunnen dus niet zijn gedaan door een passant die gebruik maakte van het onbeveiligde wifi-netwerk van de verdachte.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte]
[medeverdachte] heeft op 26 maart 2012 onder meer verklaard dat hij de avond van de 15de maart 2012 met zijn broer thuis was, dat zijn broer op een gegeven moment de woning heeft verlaten en dat hij vanuit de woning toen heeft gezien dat zijn broer (donker gekleed) toeliep naar een eveneens donker geklede man (die hij kent als ‘Torro’) die aan het begin van het [adres] stond, daar waar de auto van de bezorger stond. Hij heeft een knal gehoord en ging er van uit dat er was geschoten, ook omdat er snel politie kwam.
Zijn broer is na de knal binnengekomen. Deze vertelde hem heel snel en kort wat er was gebeurd: dat er was geschoten en dat er iemand was weggerend die op het zebrapad was ingestort. Voorts verklaarde [medeverdachte] dat zijn broer hooguit een paar minuten binnen is geweest, toen andere kleren heeft aangetrokken en vervolgens de woning weer heeft verlaten.
Bovendien heeft hij verklaard dat hijzelf de jas die in de berging is gevonden sinds 31 december 2011 niet meer heeft gedragen, maar dat zijn broer deze zwarte jas wel eens draagt, ondanks het feit dat deze hem eigenlijk te groot is.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat deze verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar is, nu deze niet lang na het feit is afgelegd, terwijl hij toen in beperkingen zat en het dossier nog summier was en nu deze verklaring ook wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals onder meer het op de jas aangetroffen DNA van de verdachte en de schotresten.
Het hof overweegt op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden dat verdachte één van de daders van de overval is en wel dat hij degene is die daarbij heeft geschoten met de revolver.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte ook strafrechtelijk verantwoordelijk is voor het geweld dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] -nu het door de verdachte geloste schot [slachtoffer] niet gedood, maar [slachtoffer] is overleden als gevolg van de messteek- overweegt het hof als volgt.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte niet alleen geschoten, maar ook gestoken heeft. Dat ligt op zich ook niet voor de hand. Nu vaststaat dat twee mannen [slachtoffer] op straat hebben overvallen en dat de verdachte de dader was die geschoten heeft, gaat het hof ervan uit dat de mededader [slachtoffer] heeft neergestoken.
Evenals de rechtbank oordeelt het hof echter dat dit ten aanzien van de verdachte aan een bewezenverklaring als mededader van het ten laste gelegde feitencomplex niet in de weg staat. Dat niet precies duidelijk is geworden wat er op [adres] is gebeurd - zo is bijvoorbeeld niet duidelijk is of er eerst is gestoken of eerst is geschoten - doet aan het voorgaande niet af. Immers indien er mededaders zijn, is ieder voor zich aansprakelijk voor het misdrijf in zijn geheel, dus ook voor de daden die niet hijzelf maar zijn mededader heeft verricht.
Nu de verdachte ontkent dat hij bij de beroving betrokken is geweest, moet het hof bij de beoordeling afgaan op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen.
De verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen toen hij met een ander een bezorger ging beroven. Kennelijk ging hij er van uit dat de bezorger niet zonder slag of stoot de bestelling en/of het geld zou overhandigen en dat de buit zo nodig met (dreiging van) geweld moest worden veiliggesteld. Klaarblijkelijk ging zijn mededader van dezelfde veronderstelling uit toen hij een mes/steekwapen bij zich stak.
Bovendien heeft de verdachte bij de beroving ook daadwerkelijk een schot gelost.
Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de verdachte door aldus, voorzien van een vuurwapen en tezamen met een ander, een beroving te willen gaan plegen, er vanuitgaande dat de bezorger niet zonder slag of stoot de bestelling en/of het geld zou overhandigen, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn mededader ook van een wapen voorzien zou zijn, i.c. een steekwapen, en dat wapen zou gebruiken.
De verdachte heeft aldus minst genomen voorwaardelijke opzet gehad, niet alleen op het schieten maar ook op het steken zoals omschreven in de tenlastelegging.
Dat die dodelijke afloop uiteindelijk het gevolg was van een messteek en niet van een schot met een vuurwapen, doet daaraan niet af en is voor de afloop van de overval voor het slachtoffer betrekkelijk irrelevant.
Gelet op het causale verband tussen het uitgeoefende geweld en de dood van het slachtoffer, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de dood van [slachtoffer] - als geobjectiveerd gevolg - daarom ook aan de verdachte kan worden toegerekend.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft

en/of

poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot beroving, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Het slachtoffer was op de avond van 15 maart 2012 onderweg om een bestelling te bezorgen, toen hij door de verdachte en zijn mededader op brute wijze is overvallen.
De verdachte en zijn mededader hebben kennelijk enkel aan hun eigen (geldelijk) gewin gedacht en het slachtoffer dodelijk verwond. Kort na de overval is het slachtoffer overleden. Zodoende hebben de verdachte en zijn mededader aan het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen.
De verdachte is mede verantwoordelijk voor de zinloze dood van een nietsvermoedend en onschuldig slachtoffer. Het is wrang dat een man die een aantal jaren geleden Syrië is ontvlucht en in Nederland asiel heeft verkregen op een dergelijke wijze hier om het leven komt.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden. Dit blijkt ook uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring.
De verdachte heeft voorts, samen met een ander, een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn bezit gehad. Het voorhanden hebben daarvan is verboden, met name vanwege het gevaar dat het ongecontroleerde bezit en gebruik van deze goederen met zich brengt. Deze zaak toont de realiteit hiervan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft ook kennis genomen van de NIFP-rapportage van 8 februari 2013, met alle beperkingen die daaraan kleven vanwege de weigering van verdachte aan de totstandkoming van die rapportage mee te werken. Het hof heeft in de conclusies bij de rapportage geen omstandigheden gezien die op zijn (straftoemetings)oordeel van invloed dienen te zijn.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden, hetgeen in de uiteindelijk op te leggen straf verdisconteerd dient te worden.
Ten aanzien van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, stelt het hof vast dat, nu het hoger beroep namens de verdachte op 11 juni 2013 is ingesteld en het hof op 16 juli 2015 uitspraak doet, de berechting in hoger beroep niet binnen zestien maanden is afgerond. Gezien de onderzoekswensen van de verdediging in hoger beroep, waarbij de verdachte voor het eerst inhoudelijke verklaringen over het tenlastegelegde heeft afgelegd, de aard van de zaak en het feit dat de zaak gelijktijdig met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] is behandeld, is naar het oordeel van het hof – anders dan door de verdediging is betoogd - geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Ook de totale duur van de het geding is niet zodanig dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op het vorengaande is er derhalve geen grond voor strafvermindering.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 11 september 2008 onder parketnummer 10-630054-08 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 11 september 2008, parketnummer 10-630054-08, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van Rijkom, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. B.T. de Groot.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juli 2015.