Uitspraak
1.Schijnrelatie tussen [medeverdachte 8] en [vreemdeling 6]
2.Schijnrelatie tussen [medeverdachte 6] en [vreemdeling 8]
Feiten en omstandigheden
3.Schijnrelatie tussen [medeverdachte 7] en [vreemdeling 5]
Gebleken is dat [verdachte] in het bijzijn van [vreemdeling 5] € 10.000 contant aan [medeverdachte 7] heeft betaald. Uit de hiervoor bij de schijnrelatie tussen [medeverdachte 6] en [vreemdeling 8] en [medeverdachte 8] met [vreemdeling 6] beschreven feiten en omstandigheden, alsmede de hierna bij de nog te bespreken schijnrelaties tussen [medeverdachte 9] en [vreemdeling 7] volgt dat telkens dezelfde handelswijze is gevolgd: de referenten werden contant betaald door, dan wel in aanwezigheid van de verdachte en kregen bedragen tussen de € 7.000,- en € 10.000,- voor hun ‘hulp’. Zowel [medeverdachte 6] als [medeverdachte 9] hebben verklaard dat de verdachte een percentage van dit bedrag als bemiddelingskosten ontving. Uit het hiervoor weergegeven getapte telefoongesprek tussen [vreemdeling 8] en verdachte volgt voorts dat ook [vreemdeling 8] geld aan de verdachte moest betalen. Het hof overweegt dat gelet op dit gesprek – en mede gelet op het excessieve en niet uit legale inkomsten te verklaren uitgavenpatroon van de verdachte, zoals hierna bij het bespreken van de witwasverdenking aan de orde zal komen- dat genoegzaam uit het dossier is gebleken dat de verdachte ook van de betrokken vreemdelingen geld voor haar bemoeienissen bij het op valse gronden verkrijgen van (voortgezette) verblijfsvergunningen ontving en dat het handelen van de verdachte erop was gericht om zichzelf te verrijken.
4.Schijnrelatie tussen [medeverdachte 9] en [vreemdeling 7]
5.Witwassen
averdachte], de hoofdverdachte in deze zaak, heeft in de ten laste gelegde periode een uitkering op bijstandsniveau. [71] [medeverdachte 1]] genoot een wao-uitkering. [72] Het reisbureau [reisbureau]was in de gehele periode verliesgevend. [73] Niet gebleken is dat [medeverdachte 2] dan wel [medeverdachte 1]] inkomsten hebben genoten uit dit reisbureau. [medeverdachte 2] was in deze periode deels studerend en daarnaast parttime werkend in een praktijk voor chiropractie. [74] Vanaf de tweede helft van 2008 was [medeverdachte 2] werkzaam als beginnend basisarts bij een GGZ-instelling tegen een daarvoor passend salaris. [75]
iIn totaal is in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 126.250,50 in contanten gestort op banrekeningnummer [rekeningnummer medeverdachte 2], terwijl in dezelfde periode een bedrag van € 19.495,53 wordt opgenomen. [92]
- De contante storting op 23 januari 2006 van € 1200,- in verband met een betaling voor [persoon 3]. Van deze persoon bevinden zich geen verklaringen in het dossier.
- De contante storting op 1 februari 2006 van € 1.900 door [persoon 3] en [medeverdachte 4]. Van de eerstgenoemde persoon bevinden zich geen verklaringen in het dossier. [medeverdachte 4] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris slechts in te algemene bewoordingen verklaard zonder toe te lichten waarom hij als hoogopgeleid ICT-specialist ervoor kiest een grote som geld in contanten te overhandigen in plaats van dit bedrag via internetbankieren over te maken. In dat kader wijst het hof erop dat hij op 29 september 2006 wel giraal geld overmaakt in wat kennelijk een vergelijkbare situatie is.
- De kasstorting op 13 februari 2006 van € 1.000,- door [medeverdachte 9]. [medeverdachte 9] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris niet verklaard over het betalen van contante gelden aan [medeverdachte 2], alleen over door haar ontvangen gelden en betalingen door haar aan de IND.
- De kasstorting op 20 februari 2006 van € 900,-. Een persoon genaamd [persoon 2] en een persoon genaamd “papa”, althans de vader van [medeverdachte 2], zijn niet als getuige gehoord.
- De kasstorting op 6 maart 2006. Een persoon genaamd [docher verdachte] is niet als getuige gehoord. [verdachte] (het hof gaat ervan uit dat zij de persoon is die met “Ma” wordt aangeduid) heeft niet verklaard over deze storting.
- De storting op 21 maart 2006 van € 980,-. [persoon 1] en de vader van [medeverdachte 2] zijn niet als getuige gehoord.
- De stortingen op 2 en 9 mei 2006 van € 1.000,-, respectievelijk € 1.200,-. [persoon 4] is niet als getuige gehoord.
- De storting op 15 mei 2006 van € 1.600,-. Een persoon genaamd [persoon 3] is niet als getuige gehoord.
- De storting op 29 mei 2006 van € 4.050,-. Een persoon genaamd [persoon 3] is niet als getuige gehoord. [medeverdachte 9] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris niet verklaard over het betalen van contante gelden aan [medeverdachte 2], alleen over door haar ontvangen gelden en betalingen door haar aan de IND.
- Een storting op 30 mei 2006 van € 3.500,-. Een persoon genaamd [persoon 3] is niet als getuige gehoord. [verdachte] heeft niet verklaard over deze storting. Een persoon genaamd [persoon 5] is niet gehoord als getuige.
- De stortingen op 8 augustus 2006 van € 15,-, respectievelijk € 495,-. [persoon 4] is niet als getuige gehoord.
- De storting op 23 augustus 2006 van € 1.500,-. Personen genaamd [persoon 3] en [persoon 5] zijn niet gehoord als getuige. [dochter verdachte] verklaart als getuige in algemene zin over bedragen van € 100,- tot € 150,- inzake [kleindochter verdachte]e en in algemene zin over aankopen in de orde van grootte van € 500,-. Over deze specifieke transactie verklaart hij niet. Bovendien koppelt hij dergelijke aankopen aan reizen van [medeverdachte 2] in het buitenland. Dat daarvan in dit geval sprake is blijkt niet uit de mutaties op de bankrekening, gezien de uitgaven in Nederlandse supermarkten en evenmin uit enige verklaring van [medeverdachte 2].
- De storting op 30 augustus 2006 voor zover het betreft het bedrag van € 1.000,--. [medeverdachte 9] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris niet verklaard over het betalen van contante gelden aan [medeverdachte 2], alleen over door haar ontvangen gelden en betalingen door haar aan de IND.
- De storting op 15 september 2006 van € 1.650,-. [medeverdachte 9] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris niet verklaard over het betalen van contante gelden aan [medeverdachte 2], alleen over door haar ontvangen gelden en betalingen door haar aan de IND. Personen genaamd [persoon 6], [persoon 3] en [persoon 5] zijn niet gehoord als getuige.
- De stortingen op 16 oktober 2006 van respectievelijk
- De storting op 24 november 2006 van € 600,-. Personen genaamd [persoon 3] en [persoon 5] zijn niet gehoord als getuige.
- De storting op 2 januari 2007 ad € 1.640,-. [persoon 3] is niet gehoord als getuige.
- De storting op 28 maart 2007 ad € 90,-. Een persoon genaamd Pa, althans de vader van [medeverdachte 2], is niet gehoord als getuige.
- De storting op 19 juni 2007 voor zover het betreft het bedrag van € 250,-. Een persoon genaamd [persoon 7] is niet als getuige gehoord.
- De stortingen op 16 juli 2007 ad € 150,- en€ 2.650,-. Enig verband tussen deze stortingen en betalingen ten behoeve van [vreemdeling 9] is gelet op zijn verklaring als getuige tegenover de rechter-commissaris niet aannemelijk geworden.
- De stortingen op 30 juli 2007 ad € 600,- en € 3.400,-. Enig verband tussen deze stortingen en betalingen ten behoeve van [vreemdeling 9] is gelet op zijn verklaring als getuige tegenover de rechter-commissaris niet aannemelijk geworden.
- De storting op 23 augustus 2007 voor zover het betreft het bedrag van € 200,-. Enig verband tussen deze stortingen en betalingen ten behoeve van [vreemdeling 9] is gelet op zijn verklaring als getuige tegenover de rechter-commissaris niet aannemelijk geworden.
- De kasstorting van € 1.000,- op 1 oktober 2007. Een persoon genaamd Pa, althans de vader van [medeverdachte 2], is niet gehoord als getuige. Niet is aangegeven wie
- De kasstorting op 22 november 2007 voor zover het betreft een bedrag van € 3.000,- Een persoon genaamd [persoon 3] is niet gehoord.
- De kasstorting op 10 december 2007 voor zover het betreft het bedrag van € 350,- en € 250. [vreemdeling 5] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard aan niemand geld te hebben betaald voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Uit zijn verklaring blijkt niet van enige betaling ten behoeve van het inburgeringsexamen. Een persoon genaamd Pa, althans de vader van [medeverdachte 2], is niet als getuige gehoord.
- De kasstorting op 15 januari 2008 voor zover het een bedrag van € 100,- betreft. Een persoon genaamd [persoon 3] is niet gehoord als getuige.
- De kasstorting ad € 700,- op 21 januari 2008. De omschrijving “Ontv [kleindochter verdachte] vakantie USA” spoort niet met de verklaring van [dochter verdachte] tegenover de rechter-commissaris over het spaargedrag van zijn dochter [kleindochter verdachte].
- De kasstorting op 3 maart 2008 voor zover het betreft de bedragen ad € 1.360,- en € 140,-. Dat in maart 2008 geld wordt gestort in verband met de overkomst naar Nederland van een pandit eind september 2009 is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk. Een persoon genaamd [persoon 8] is niet gehoord door de rechter-commissaris.
- De kasstorting op 29 september 2008 ad € 3.000,-. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet aannemelijk dat de zes kinderen van [verdachte] ieder een bedrag van € 500,- inleggen ten behoeve van een verjaardagskado voor hun moeder, terwijl zij reeds naar eigen zeggen zoveel bijdragen aan de veelvuldige reizen en creditcarduitgaven.
- De kasstorting op 4 december 2008 voor zover het betreft een bedrag van € 2.000,- pandit geld. Dat in december 2008 geld wordt gestort in verband met de overkomst naar Nederland van een pandit eind september 2009 is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk.
- De kasstorting op 9 januari 2009 ad € 150,-. [verdachte] verklaart daarover als getuige niet voldoende specifiek.
- De storting op 2 februari 2009 voor zover het betreft het bedrag van € 250,-. De omschrijving “[docher verdachte] voor [reisbureau]” kan het hof niet in verband brengen met de door [medeverdachte 1]] als getuige afgelegde verklaring.
- De storting op 23 april 2009 voor zover het betreft het bedrag van € 1.000,-. Een persoon genaamd “[persoon 9]” is niet als getuige gehoord.
- De storting op 28 mei 2009 ad € 4.500,-. De verklaring van [medeverdachte 4] is te algemeen, onvoldoende specifiek om aannemelijk te doen zijn dat hij dit (forse) bedrag geleend/geschonken heeft aan [medeverdachte 2]. Voor zover, gezien de omschrijving inzake uitgaven op 25 mei en 3 juni 2009 “betaald voor zaal”, bedoeld is dat dit bedrag ten behoeve van het huwelijk eind september 2009 is aangewend voor de betaling van de zaalhuur, is dit onverenigbaar met de hiervoor onder f weergegeven verklaring van [getuige 2].
- De storting op 15 september 2009 ad € 1.400,-. Personen genaamd “[persoon 10]” en “[persoon 11]” zijn niet als getuige gehoord. Enig verband tussen deze storting en genoemde personen is niet aannemelijk geworden.
- De storting op 4 februari 2010 voor zover het betreft het bedrag van € 360,-. Enig verband tussen deze storting en “India Man” is niet aannemelijk geworden. Een zodanige persoon is niet gehoord als getuige.
- De storting op 22 februari 2010 ad € 9.000,-. Een persoon genaamd “[persoon 7]” is niet als getuige gehoord. Enig verband tussen deze storting en genoemde persoon is niet aannemelijk geworden.
- De storting op 29 mei 2007 van € 500,-. [dochter verdachte] heeft als getuige verklaard dat wanneer [medeverdachte 1]] naar India gaat, hij vaak spullen voor hem meeneemt, wat hij achteraf terugbetaalt. In maart 2007 is Shaan naar India geweest, zie hiervoor.
- De storting op 19 juni 2007 voor zover het betreft het bedrag van € 350,- inzake [vreemdeling 9]. Deze persoon heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 2] in 2007 een bedrag van € 350,- voor hem aan de IND heeft betaald.
- De storting op 23 augustus 2007 voor zover het betreft het bedrag van € 655,- (ontvangen [persoon 12] aflossing kavels).
- De stortingen op 22 november 2007 en 10 december 2007 voor zover het betreft een bedrag van € 200,- respectievelijk € 100,- inzake [kleindochter verdachte] gelet op de verklaring van [dochter verdachte] tegenover de rechter-commissaris.
- De storting op 15 januari 2008 voor zover het betreft het bedrag van € 1.350,-, alsmede de stortingen op 18 februari 2008 ad € 4.900,-, 26 mei 2008 ad € 700,-, 16 juni 2008 ad € 300,-, 16 juli 2008 ad € 2.000,-, 8 augustus 2008 ad € 1.000,- en € 200,-, 20 oktober 2008 ad € 900,-, 4 december 2008 ad € 350,- en 12 december 2008 voor zover het betreft een bedrag van € 3.000,- (ontvangen [persoon 12] aflossing kavels).
- De storting op 18 januari 2008 ad € 500,- gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] tegenover de rechter-commissaris onder punt 6.
- De storting op 3 maart 2008 voor zover het betreft de bedrag € 1.000,-, € 75,- en € 45,-. De gang van zaken rond de credit card aankopen van [verdachte] en het leengedrag binnen de familie blijkt in voldoende mate uit de verklaring van [medeverdachte 4] als getuige. Het bedrag inzake [kleindochter verdachte] is voldoende aannemelijk gelet op de verklaring van [dochter verdachte] tegenover de rechter-commissaris.
- De storting op 2 februari 2009 voor zover het betreft het bedrag ad € 1.300,-, de stortingen op 5 maart 2009 ad € 1.500,- en € 2.000,-, 9 maart 2009 ad € 1.100,-, 16 april 2009 ad € 2.200,-, de storting op 23 april 2009 voor zover het betreft het bedrag ad € 2.800,-, de storting op 19 juni 2009 ad € 450,- en de storting op 18 december 2009 ad € 1.950,- (ontvangen [persoon 12] aflossing kavels).
- De stortingen op 9 en 18 februari 2009 ad € 4.000,- en € 4.900,-. Mede gelet op de data van de hiervoor weergegeven reizen en de verklaring van de getuige [getuige 4] tegenover de rechter-commissaris, alsmede de betaling ad € 8.500,- op 19 februari 2009 acht het hof voldoende aannemelijk dat deze bedragen ten behoeve van andere deelnemers aan de cruise gestort zijn op de rekening van [medeverdachte 2].
- De storting op 1 juli 2009 ad € 1.700,-. Het hof acht voldoende aannemelijk dat dit bedrag ziet op enige verrekening binnen de familie in verband met de reis van [verdachte] naar India, die immers kort hiervoor heeft plaatsgevonden.
- De storting op 22 juli 2009 ad € 5.300,- in verband met een reis door meerdere personen naar de Verenigde Staten. In maart 2009 is in verband met deze reis een bedrag van € 4.000,- contant op de bankrekening van [reisbureau] gestort. Gelet op het tijdstip tot vertrek acht het hof voldoende aannemelijk dat rond deze tijd de restant reissom diende te worden aanbetaald.
- De storting op 10 oktober 2009 ad € 300,- gelet op de verklaring van [medeverdachte 5] [medeverdachte 5] tegenover de rechter-commissaris onder punt 12.
- De storting op 10 december 2009 ad € 2.000,-. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [verdachte] mede ten behoeve van derden uitgaven heeft gedaan op de cruise.
- De storting op 7 januari 2010 ad € 1.100,-, 18 januari 2010 ad € 700,- en 4 februari 2010 voor zover het betreft het bedrag van € 1.090,- (ontvangen [persoon 12] aflossing kavels).
6.Criminele organisatie
- het personen behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl zij wist dat dat verblijf wederrechtelijk was;
- valsheid in geschrifte en het gebruik maken van valselijk opgemaakte geschriften;
- medeplegen gewoontewitwassen
gevangenisstrafvoor de duur van
40.(veertig) maanden.
geldboetevan