In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het een eerdere uitspraak van 26 mei 2015 heeft hersteld. De zaak betreft een proceskostenvergoeding die aan de belanghebbende moest worden toegekend. In de eerdere uitspraak was abusievelijk het dictum onjuist vastgesteld, waardoor de Staat in plaats van de belanghebbende werd gelast om de proceskosten te vergoeden. Het Hof heeft deze omissie gecorrigeerd en het dictum aangepast.
De beslissing van het Hof houdt in dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dat de Staat aan de belanghebbende de door hem gemaakte proceskosten van € 980 vergoedt. Daarnaast wordt de griffier van het Hof gelast om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 122 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof en is openbaar uitgesproken.
De belanghebbende en het bevoegde bestuursorgaan hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het beroepschrift moet vergezeld gaan van een kopie van deze uitspraak en moet aan de Hoge Raad worden gezonden. De uitspraak is vastgesteld door de rechters P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van griffier drs. N. El Allaoui.