In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 augustus 2015 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door de verzoeker in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.J. Morra, had eerder op 11 mei en 22 mei 2015 terechtzittingen gehad bij het Gerechtshof Amsterdam, waar mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. F.W. van Lottum zitting hadden. De raadsman diende op 22 mei 2015 een schriftelijk verzoek tot wraking in, omdat de verzoeker vreesde dat de strafkamer vooringenomenheid jegens hem koesterde. Dit verzoek werd behandeld door de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag, bestaande uit mr. T.E. van der Spoel, mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. W.M.G. Visser.
De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van getuigenverzoeken door de strafkamer een zwaarwegende aanwijzing opleverde voor de vrees van de verzoeker dat de strafkamer vooringenomen was. De verzoeker had verzocht om getuigen te horen die zijn standpunt konden bevestigen dat hij niet gerechtigd was tot bepaalde bankrekeningen, maar de strafkamer had deze verzoeken afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de strafkamer zich had uitgelaten over een bewijsvraag die pas bij eindbeslissing aan de orde zou komen, en dat dit een indicatie was van vooringenomenheid. Het hof besloot daarom het wrakingsverzoek toe te wijzen en bepaalde dat een afschrift van deze beslissing zou worden toegezonden aan de betrokken partijen.