ECLI:NL:GHDHA:2015:2218

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
22-004245-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake beschadiging van eigendommen en bedreiging met de dood

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1945, werd beschuldigd van het beschadigen van twee deuren in een bedrijfspand en het bedreigen van de eigenaresse en haar partner met de dood. De verdachte had de deuren beschadigd met de intentie om zijn goederen terug te plaatsen. Daarnaast had hij meerdere vuurwapens en munitie in zijn woning. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, maar sprak hem vrij van het onder 4 ten laste gelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een schadevergoeding van €796,75 te betalen. Het hof overwoog dat de verdachte door zijn handelen gevoelens van onrust en onveiligheid had veroorzaakt bij de slachtoffers, en dat er sprake was van een eerdere veroordeling van de verdachte, wat de ernst van de feiten onderstreepte. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte waren verbeterd, wat het hof in overweging nam bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004245-14
Parketnummer: 10-141688-13
Datum uitspraak: 11 juni 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 september 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1945,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, waarvan 10 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2012 tot en met 24 oktober 2012 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en/of een tussendeur van een pand aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte die [benadeelde partij 1] via de telefoon en/of die [benadeelde partij 2] via die [benadeelde partij 1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd, onder meer: "bij deze ben je allebei dood" en/of "die man van jou, geloof me, die trek ik levendig uit mekaar, want vrouwen slaan dat doe ik niet dus nu zeg het maar ik trek hem levendig uit elkaar" en/of "meisje je hebt niks te doen je bent al dood, dus geef maar door aan de politie" en/of "als ik bij jullie aan kom, wat denk je, wat denk je wat er van jullie over blijft" , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 november 2012 te Dordrecht een of meer wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, lid 1, onder 3º van die wet in de vorm van een geweer, te weten
- een hagelgeweer van het merk Baikal, model NK 17 en/of
- een kogelgeweer van het merk Voere GMBH, serienummer 405903 en/of
- een kogelgeweer van het merk Tula, model T03-17 en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III onder 1º te weten
199 stuks kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 29 november 2012 te Dordrecht een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie gelet op art. 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk:
een nabootsing van een vuurwapen, namelijk een nabootsing van een zwartkruitgeweer, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een donderbus van het merk Bond model Blunderbuss, voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 20 oktober 2012 tot en met 24 oktober 2012 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en
/ofeen tussendeur van een pand aan de [adres],
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), heeft
vernield en/ofbeschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op
of omstreeks28 november 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte die [benadeelde partij 1] via de telefoon en
/ofdie [benadeelde partij 2] via die [benadeelde partij 1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd, onder meer: "bij deze ben je allebei dood" en
/of"die man van jou, geloof me, die trek ik levendig uit mekaar, want vrouwen slaan dat doe ik niet dus nu zeg het maar ik trek hem levendig uit elkaar" en
/of"meisje je hebt niks te doen je bent al dood, dus geef maar door aan de politie" en
/of"als ik bij jullie aan kom, wat denk je, wat denk je wat er van jullie over blijft"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks29 november 2012 te Dordrecht
een of meerwapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten
(een)vuurwapen
(s
)in de zin van artikel 1, lid 1, onder 3º van die wet in de vorm van een geweer, te weten
- een hagelgeweer van het merk Baikal, model NK 17 en
/of
- een kogelgeweer van het merk Voere GMBH, serienummer 405903 en
/of
- een kogelgeweer van het merk Tula, model T03-17
en
/ofmunitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III onder 1º te weten 199 stuks kogelpatronen, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging en de advocaat-generaal hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat omtrent het pand aan de [adres] een zodanige onduidelijke civielrechtelijke eigendomssituatie bestond, dat de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte moet worden betwijfeld. Volgens de raadsvrouw klemt dit temeer daar de verdachte het pand huurde met de intentie het te kopen.
Het hof overweegt het volgende.
Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat het pand niet in eigendom toebehoorde aan de verdachte in oktober 2012. De verdachte was immers huurder van het pand en uit dien hoofde niet gerechtigd als heer en meester over het pand en daarmee over de deuren en sloten van dat pand te beschikken. Dat hij naar eigen zeggen de intentie had het pand te kopen, doet daar niet aan af. Blijkens het procesdossier bestond er bovendien onenigheid tussen de verdachte en de aangeefster over de huur(penningen).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte wederrechtelijk gehandeld door de deuren, die niet in eigendom aan hem toebehoorden, te beschadigen op de wijze als voormeld in de bewezenverklaring.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd – zakelijk weergegeven - dat bij de aangeefster en haar man, blijkens hun reacties, niet de redelijke vrees was opgewekt dat de verdachte hen daadwerkelijk iets zou aandoen. Mitsdien kan niet worden vastgesteld dat de verdachte hen had bedreigd, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt dit verweer. De door de verdachte gebezigde bewoordingen konden naar het oordeel van het hof naar objectieve maatstaven de redelijke vrees opwekken dat de bedreigden daadwerkelijk het leven zouden kunnen verliezen. Dat de aangeefster en haar man die vrees mogelijk niet daadwerkelijk hebben geuit, is volgens vaste jurisprudentie niet redengevend voor het bewijs ter zake.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat hij ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 10 uren subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van twee deuren in een bedrijfspand van een ander met als doel daarin hem toebehorende goederen terug te plaatsen. Dit is een ergerlijk feit dat aan de gedupeerde onnodig schade berokkent en getuigt van gebrek aan respect voor andermans eigendommen.
Voorts heeft hij degene van wie hij het bedrijfspand huurde alsook haar partner telefonisch met de dood bedreigd. Door aldus te handelen heeft de verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers.
In zijn woning had de verdachte meerdere vuurwapens en bijbehorende munitie voorhanden. Tegen dergelijk wapenbezit dient om redenen van maatschappelijke veiligheid streng te worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn, zo blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, aanzienlijk verbeterd sedert de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte wordt inmiddels behandeld voor zijn psychiatrische aandoening, heeft inzicht in zijn problematiek en is medicatietrouw. Het hof ziet daarin aanleiding om de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. Het hof acht die straf passend en geboden.
De door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden, inhoudende dat de verdachte geen kwade intenties had met de vuurwapens, dat deze onklaar waren gemaakt en dat de wijkagent nimmer iets heeft gezegd van de wapens, acht het hof niet van een zodanig gewicht dat deze in strafverminderende zin mee zouden moeten wegen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.297,54. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 646,75 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 150,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Niet is komen vast te staan dat de als bijlagen 4 en 5 bij het voegingsformulier gevoegde facturen ad € 250,47 en € 400,32 rechtstreekse gevolgen zijn van het onder 1 bewezen verklaarde.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 796,75 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 796,75 (zevenhonderdzesennegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 646,75 (zeshonderdzesenveertig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 796,75 (zevenhonderdzesennegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 646,75 (zeshonderdzesenveertig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G.J.W. van Oven,
in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juni 2015.
Mr. G.J.W. van Oven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.