In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] V.O.F. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft een geschil over de afdracht van loonheffingen voor april 2013, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de afdracht van € 17.845, waarvan € 9.500 was afgedragen. Belanghebbende stelde dat er geen sprake was van loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en verzocht om een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen door de Inspecteur. De Inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond, maar wees het verzoek om kostenvergoeding af, evenals het verzoek om een dwangsom, omdat hij binnen de gestelde termijn had beslist.
De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur terecht het bezwaar had toegewezen, maar dat er geen recht op kostenvergoeding bestond, omdat het bezwaar niet was gericht tegen een besluit van de Inspecteur. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat de Inspecteur vrij was om het bezwaar zonder inhoudelijke toets toe te wijzen. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.
De uitspraak is gedaan op 22 mei 2015 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing vastgelegd.