ECLI:NL:GHDHA:2015:2414

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
22-002456-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling voor doodslag na schietincident te Zoetermeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor moord. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van moord, maar veroordeeld voor doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 9 jaar opgelegd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk doden van [slachtoffer] op 5 september 2010 te Zoetermeer, waarbij hij met een vuurwapen schoten op het slachtoffer afvuurde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade had gehandeld, en sprak hem vrij van moord. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag. Het hof verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de confrontatie en zich had bewapend na een eerdere confrontatie met het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van €2.167,12 toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van het delict schade had geleden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002456-15
Parketnummer: 09-758454-10
Datum uitspraak: 7 september 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 september 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedag],
[adres],
thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 augustus 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing omtrent de in beslag genomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn/haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd op (het lichaam van) die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet in alle opzichten verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is de impliciet primair ten laste gelegde moord – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 september 2010 te Zoetermeer, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft erdachte met dat opzet met een vuurwapenkogels afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die op 5 september 2010 de schoten heeft gelost die hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer]. Het hof acht daarbij onder andere redengevend de verklaringen die de getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd, en de verklaringen die de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities betoogd dat die verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat deze onbetrouwbaar zijn.
Het hof deelt het ingenomen standpunt van de verdediging niet en verwerpt de gevoerde verweren.
Ten aanzien van de verklaringen die de getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd overweegt het hof als volgt.
Uit de politieverhoren van de getuige [getuige 1] blijkt niet van een willens en wetens sturen van de antwoorden door de verhorende verbalisanten. Door die verbalisanten zijn open vragen aan de getuige gesteld en de getuige heeft hierop uitgebreide en gedetailleerde antwoorden gegeven. Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat de getuige door de vraagstelling van de politie zodanig is gestuurd dat hij een wezenlijk andere en daarmee onbetrouwbare verklaring zou hebben afgelegd.
Met de rechtbank acht het hof de verklaringen van de getuige [getuige 1] bij de politie voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te worden gebezigd, nu de inhoud van die verklaringen niet op zichzelf staan, maar hun bevestiging vinden in de verklaring die de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd alsmede in de verklaringen van andere getuigen. Daarbij komt dat de getuige [getuige 1] zich uit eigen beweging bij de politie heeft gemeld en meermalen op belangrijke onderdelen uitvoerig en consistent heeft verklaard. Het hof ziet dan ook geen reden om die verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
De verklaringen die de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting op de eerdere behandeling in hoger beroep heeft afgelegd, acht het hof ongeloofwaardig. De getuige heeft bij die gelegenheden telkens weinig aannemelijke, steeds wisselende en daarmee inconsistente verklaringen gegeven voor het feit dat hij bij de politie belastend voor de verdachte heeft verklaard. Daarnaast liet het geheugen de getuige – naar eigen zeggen - op essentiële onderdelen in de steek, zodat het hof ook om die reden de bedoelde later afgelegde verklaringen niet betrouwbaar vindt.
Het hof is voorts – anders dan de raadsman van de verdachte – van oordeel dat de door de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De door de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen, die voor het bewijs worden gebezigd, vinden op essentiële punten steun in de overige gebezigde bewijsmiddelen.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden, die aanleiding geven aan de betrouwbaarheid van de gebezigde verklaringen te twijfelen. Het hof acht derhalve deze verklaringen om die reden betrouwbaar en heeft deze derhalve ook gebezigd voor het bewijs.
Het enkele feit dat de getuige [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag ook heeft verklaard dat zij geen schietpartij heeft gezien maar daarover heeft gedroomd, maakt dat onder de gegeven omstandigheden niet anders. Die rechter-commissaris heeft haar vervolgens uitdrukkelijk gevraagd of zij op het feest was en wat zij daar heeft gezien. [getuige 2] heeft toen een lange, gedetailleerde en samenhangende verklaring afgelegd. Uit dat vervolg van haar verklaring blijkt naar het oordeel van het hof dat [getuige 2] toen heeft verklaard over feiten en omstandigheden die zij heeft waargenomen en ondervonden en wat haar redenen van wetenschap zijn. Dat deel van haar verklaring is door het hof voor het bewijs gebezigd.
Ook de verklaring van de getuige [getuige 3] acht het hof betrouwbaar. [getuige 3] heeft verklaard dat [verdachte] heeft geschoten. Ook uit zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag blijkt dat hij heeft verklaard over feiten en omstandigheden die hij heeft waargenomen en ondervonden en wat zijn redenen van wetenschap zijn. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring te twijfelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft – voor het geval het hof bewezen zou verklaren hetgeen de verdachte is ten laste gelegd – een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – betoogd dat het schieten van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zijn vuurwapen op de verdachte gericht en heeft schoten in zijn richting gelost. Daartegen kon en mocht de verdachte zich verdedigen. De raadsman is van mening dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 5 september 2010 zijn buiten partycentrum “Ons” te Zoetermeer met een vuurwapen schoten afgevuurd ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Die nacht vond in het partycentrum een feest plaats. Na afloop van het feest ontstond buiten het partycentrum een ruzie, waarbij [getuige 4] en [getuige 5], het latere slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte waren betrokken. [slachtoffer] en [getuige 5] keerden zich tegen de verdachte en er werd geschreeuwd. [slachtoffer] was die avond heel boos en agressief en liep bovendien met een vuurwapen te zwaaien. Na deze ruzie is de verdachte, samen met [getuige 4], naar zijn auto gelopen. Hierna is de verdachte terug gelopen en heeft hij bij de auto van [getuige 6] gestaan. Vervolgens is [slachtoffer] in de richting van de verdachte gelopen. [slachtoffer] ging verbaal tekeer tegen de verdachte en hij had nog steeds een wapen bij zich. Vervolgens hebben zowel [slachtoffer] als de verdachte op elkaar geschoten, waarbij [slachtoffer] dodelijk is geraakt.
Van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan niet worden gesproken, indien degene die zich verdedigt zich aan de (dreigende) aanranding had kunnen en moeten onttrekken. Bij beantwoording van de vraag of aan de verdachte het zogenoemde onttrekkingsvereiste kan worden tegengeworpen, komt het aan op de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen, zijn onder meer het al dan niet plotselinge karakter van de aanranding, de plaats waar de aanranding plaatsvond en het gedrag van de verdachte voorafgaand aan de aanranding.
Het hof is van oordeel dat het onttrekkingsvereiste in de onderhavige zaak aan de verdachte kan worden tegengeworpen.
Hoewel ook het hof er van uitgaat dat [slachtoffer] op enig moment met een vuurwapen schoten heeft gelost, bestond er naar het oordeel van het hof voor de verdachte de reële mogelijkheid om, nadat het eerdere conflict met [slachtoffer] was beëindigd, weg te gaan en zich aan verder agressief gedrag van [slachtoffer] te onttrekken.
Weggaan en aldus een nadere confrontatie voorkomen kon naar ’s hofs oordeel in de gegeven omstandigheden ook van de verdachte worden gevergd.
De verdachte en [getuige 4] hebben een confrontatie gehad met [getuige 5] en een agressief schreeuwende [slachtoffer]. De agressie van [slachtoffer] was kennelijk gericht tegen de verdachte en niet tegen de andere aanwezige personen. De verdachte wist dat ook. Daarna had de verdachte, gelet op de toestand van [slachtoffer], zich kunnen en ook moeten realiseren dat de situatie kon escaleren.
Het hof gaat er daarbij – anders dan de verdediging heeft betoogd – op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 7] en [getuige 8] van uit dat de verdachte tijdens het eerste conflict buiten heeft gezien dat [slachtoffer] een vuurwapen bij zich had. Dat de verdachte het wapen pas heeft gezien ten tijde van de tweede confrontatie buiten, zoals de verdachte zelf heeft verklaard, acht het hof ongeloofwaardig.
Het hof gaat er op grond van de bewijsmiddelen tevens van uit dat de verdachte vervolgens - na de eerste confrontatie met [slachtoffer] en aldus na het zien van het vuurwapen van [slachtoffer] - naar zijn auto is gelopen om zijn eigen vuurwapen te halen. Het hof acht het uitgesloten dat de verdachte al eerder, ten tijde van het feest en de daaropvolgende eerste confrontatie met [slachtoffer] buiten, in het bezit was van een vuurwapen. Uit de verklaringen van de bewakers van partycentrum Ons blijkt immers dat sprake was van een strenge ingangscontrole, waar de bezoekers door een metaaldetector moesten, hun tassen moesten open maken om te worden gecontroleerd, hun zakken moesten leegmaken en zij bovendien werden gefouilleerd. Hetgeen na afloop van het feest buiten is gebeurd besloeg slechts een kort tijdsbestek en vervolgens is de verdachte één keer heen en weer gelopen naar de auto. Het dossier biedt geen enkel alternatief scenario dan dat de verdachte op dat moment het wapen uit zijn auto heeft gepakt.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de verdachte niet alleen niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om te vertrekken, hoewel hij die gelegenheid wel had toen hij zich bij zijn auto bevond, maar bovendien zichzelf heeft bewapend alvorens in het bezit van een vuurwapen terug te lopen in de richting van waar [slachtoffer] zich bevond, wetende dat [slachtoffer] het die avond op hem gemunt had, agressief was en een vuurwapen bij zich droeg. Daarmee heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof welbewust in een situatie begeven waarin hem geen beroep op noodweer toekomt.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de impliciet primair ten laste gelegde moord zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer]. Het slachtoffer is door de verdachte neergeschoten. De verdachte heeft het slachtoffer door aldus te handelen het meest fundamentele recht, het recht te leven, ontnomen. Aan de nabestaanden is daardoor onherstelbaar leed toegebracht. Een delict als het onderhavige is schokkend voor de rechtsorde. Daarnaast brengt dit delict bij burgers gevoelens van angst onveiligheid teweeg, in het bijzonder nu de verdachte schoten heeft gelost op of nabij de openbare weg na afloop van een feest en er zich op dat moment veel feestgangers in de onmiddellijke nabijheid van de schietpartij bevonden. Het hof rekent dit alles de verdachte te meer aan nu hij - in plaats van te voorkomen dat het opnieuw tot een confrontatie zou komen met het slachtoffer waarvan hij wist dat die een wapen bij zich had, agressief was en het op de verdachte gemunt had - zichzelf heeft bewapend en zich opnieuw in de buurt van het slachtoffer heeft begeven.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 augustus 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waarbij geweld is gebruikt. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van deze op te leggen gevangenisstraf heeft het hof het doorgaans door dit hof gehanteerde uitgangspunt ter zake van de straftoemeting ingeval van doodslag in ogenschouw genomen. Bij het bepalen van de straf heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de rol die het slachtoffer zelf heeft gespeeld bij de schietpartij, nu het slachtoffer ook zelf een vuurwapen voorhanden heeft gehad, dit wapen heeft getoond en uiteindelijk ook niet heeft geschroomd het te gebruiken.
Tijdsverloop c.q. schending van de redelijk termijn
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 9 jaren, in beginsel passend en geboden is.
Het hof zal echter gelet op het overschrijden van de redelijke termijn in de cassatiefase, gelegen tussen de datum van het instellen van cassatie op 7 mei 2013 en het uiteindelijke arrest in cassatie op 19 mei 2015, bepalen dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaren en 6 maanden zal worden opgelegd.
Beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze onder de nummers 1, 5, 6 en 7 vermeld zijn op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, met betrekking tot welke het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.167,12.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 2.167,12.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Nu voorts tegen de vordering van de benadeelde partij geen verweer is gevoerd zal deze worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.167,12 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de onder de nummers 1, 5, 6 en 7 op de lijst van de inbeslaggenomen voorwerpen, namelijk een 9 mm huls, een kogeldeel, een kogel uit het lichaam van [slachtoffer] en een 9 mm huls;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.167,12 (tweeduizend honderdzevenenzestig euro en twaalf cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.167,12 (tweeduizend honderdzevenenzestig euro en twaalf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. A.A. Schuering en mr. J.W. van Rijkom, in bijzijn van de griffier mr. E. van Doren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 september 2015.