ECLI:NL:GHDHA:2015:2468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
200.168.661/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • van Nievelt
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere beschikking inzake kinderalimentatie en vaststelling nieuwe bedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige kinderen. De man was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2015. De vrouw had op 19 juni 2015 een verweerschrift ingediend. De zaak werd op 15 juli 2015 mondeling behandeld, waarbij de vrouw niet verscheen. Het hof heeft de beschikking van 9 juli 2012 van de rechtbank Rotterdam ingetrokken en bepaald dat de beschikking van 25 september 2009 herleeft. De man was verplicht om kinderalimentatie te betalen, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 250,- per kind per maand, met ingang van 23 februari 2009. Het hof heeft de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld en vastgesteld op verschillende bedragen per kind per maand, afhankelijk van het jaar. De man moet nu € 178,50 per kind per maand betalen met ingang van 23 februari 2009, en de bedragen variëren tot € 212,50 per kind per maand in 2015. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen met inachtneming van de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak: 16 september 2015

Zaaknummer : 200.168.661/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-8495
Zaaknummer rechtbank : C/10/435359
[de man] ,
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. van Asselt te Montfoort,
tegen
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.F. Nelisse te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 21 april 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 januari 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 19 juni 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 11 mei 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 8 mei 2015 met bijlagen;
- op 2 juli 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 15 juli 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de beschikking van 9 juli 2012 van de rechtbank Rotterdam ingetrokken en bepaald dat de beschikking van 25 september 2009 van de rechtbank Rotterdam herleeft. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij de beschikking van 25 september 2009 was de door de man te betalen bijdrage van de man met ingang van 23 februari 2009 bepaald op € 250,- per kind per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), hierna ook: kinderalimentatie.
2. De man verzoekt het hof, voor zover thans nog van belang en voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing onder 3.1. waarbij de beschikking van 9 juli 2012 is ingetrokken en bepaald is dat de beschikking van 25 september 2009 herleeft, en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek van de vrouw om de beschikking van 9 juli 2012 in te trekken, dan wel te wijzigen, niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen;
  • te bepalen dat de beschikkingen van 25 september 2009 en/of 9 juli 2012 gewijzigd, dan wel ingetrokken dienen te worden en opnieuw rechtdoende te bepalen dat vanaf 23 januari 2009 de kinderalimentatie op € 79,- per kind per maand dient te worden gesteld, althans op een zodanig bedrag ingaande op een zodanige datum als het hof vermeent te behoren;
  • kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de man primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair af te wijzen. Voorts verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Ontvankelijkheid
4. De vrouw stelt dat – waar het gaat om wijziging dan wel intrekking van de beschikkingen van 25 september 2009 en/of 9 juli 2012 – sprake is van een zelfstandig verzoek, dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Volgens de vrouw staat een procedure tot wijziging van de betreffende beschikkingen nog open, zodat er geen reden is om deze verzoeken aan het hof voor te leggen. Bovendien komt het de vrouw onrechtvaardig voor dat de man in één procedure het feit dat hij drie procedures de rechtbank en de vrouw verwijtbaar verkeerd heeft ingelicht, met alle kosten van dien, glad kan strijken. De vrouw is derhalve van mening dat de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek dient te worden verklaard.
5. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft de rechtbank bij zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 15 mei 2013 een bijdrage van € 143,50 per maand per kind verschuldigd is ter zake van kinderalimentatie, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht. Bij een nader verzoekschrift houdende wijziging van verzoek en de gronden daarvan heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat de beschikking van 25 september 2009 de facto herleeft en dat de man derhalve met ingang van 23 februari 2009 aan kinderalimentatie € 250,- per maand per kind zal uitkering, een en ander met aftrek van hetgeen reeds hierop in mindering is betaald. Bij aanvullend verweerschrift op zelfstandig verzoek strekkende tot wijziging kinderalimentatie van 24 december 2014 (productie i bij het hoger beroepschrift) heeft de man zich daartegen verweerd. Hoewel de man in het petitum van voornoemd aanvullend verweerschrift de rechtbank heeft verzocht het zelfstandig verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, blijkt uit hetgeen de man in zijn aanvullend verweerschrift (met name onder punt 8) in eerste aanleg heeft aangevoerd dat de man het niet eens was met de beschikking van 25 september 2009. De rechtbank had derhalve – mede in het licht van de uitspraak van 19 juni 2015 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:1690) – behoren te onderzoeken of die beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dit geldt temeer nu de intrekking van de beschikking van 9 juli 2012 tot consequentie had dat de beschikking van 25 september 2009 weer zou herleven. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de man in hoger beroep geen nieuw zelfstandig verzoek betreft. Dat sprake is van strijd met de goede procesorde en/of de goede zeden, zoals de vrouw ter zitting heeft betoogd, is – nu de vrouw ruimschoots in de gelegenheid is geweest om inhoudelijk op het verzoek van de man te reageren – niet gebleken. Het hof zal de man dan ook ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep verklaren. Dat dat de man zijn verzoeken in een nieuwe procedure in eerste aanleg bij de rechtbank kan neerleggen of dat de man de rechtbank eerder verkeerd heeft ingelicht, leidt niet tot een ander oordeel.
Onjuiste of onvolledige gegevens
6. De man stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de beschikking van 25 september 2009 dient te worden gewijzigd of ingetrokken, omdat de rechtbank destijds van onvolledige gegevens is uitgegaan. Hij heeft nadere gegevens van zijn woonlast in 2009 tot zijn beschikking gekregen. Hij heeft sinds 1 november 2008 een woning gehuurd aan de Reviusrondeel 281 te Capelle aan den IJssel met een huur van € 709,83 per maand. Deze huurovereenkomst is op 5 maart 2010 beëindigd. Ook heeft hij er na de bestreden beschikking alles aan gedaan om de onderste steen boven te krijgen op het punt van zijn inkomen in 2012. De man stelt in financiële problemen te komen indien de beschikking van 25 september 2009 zal herleven.
7. De vrouw heeft zich daartegen verweerd.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Vereist voor deze wijzigings- of intrekkingsgrond is, dat door die onjuiste of onvolledige gegevens, waarvan eerder is uitgegaan, de rechterlijke uitspraak van het begin af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. Als de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht niet berust op een grondig onderzoek naar de draagkracht, ligt het op de weg van degene die wijziging verzoekt aannemelijk te maken dat de uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Het is derhalve aan de man om zijn financiële situatie deugdelijk te onderbouwen. De man heeft hiertoe over de periode van 2009 tot 2015 – anders dan in de tussen partijen in 2009 gevoerde procedure – diverse draagkrachtberekeningen met de onderliggende onderbouwing overgelegd (waaronder een huurovereenkomst uit 2008, jaaropgaven, aanslagen Inkomstenbelasting, ziektekostenverzekeringen en loonspecificaties). Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de uitspraak van de rechtbank van 25 september 2009 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
9. Nu de rechtbank in haar beschikking van 25 september 2009 – zijnde de beschikking in de procedure die heeft geleid tot een eerste vaststelling van de kinderalimentatie, waarvan de man thans wijziging verzoekt – is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, zal het hof de kinderalimentatie ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW opnieuw beoordelen.
Ingangsdatum
10. De ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van 23 februari 2009 staat tussen partijen niet ter discussie, zodat het hof deze als vaststaand beschouwt.
Behoefte van de minderjarigen
11. De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van € 976,- per maand (€ 488,- per kind per maand) staat als niet weersproken vast. De geïndexeerde behoefte van de minderjarigen bedraagt in 2010 een bedrag van € 998,- per maand, in 2011 een bedrag van € 1.007,- per maand, in 2012 een bedrag van € 1.021,- per maand, in 2013 een bedrag van € 1.038,- per maand, in 2014 een bedrag van € 1.047,- per maand en in 2015 een bedrag € 1.056,- per maand.
12. Conform de richtlijnen van de Expertgroep alimentatienormen zal het hof vanaf 2013 het kindgebonden budget van de vrouw – dat zij ontvangt, in mindering brengen op het eigen aandeel. Het hof houdt rekening met een – niet door de vrouw betwist – kindgebonden budget in 2013 en 2014 van € 129,- per maand en een kindgebonden budget van € 395,- per maand in 2015. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige komt daarmee op een bedrag van € 976,- in 2009, een bedrag van € 998,- in 2010, een bedrag van € 1.007,- in 2011, een bedrag van € 1.021,- in 2012, een bedrag van € 909,- in 2013, een bedrag van € 918,- in 2014 en een bedrag van € 661,- in 2015. Hierbij tekent het hof aan, dat tussen partijen geen debat is gevoerd over de zogeheten alleenstaande ouderkop en – zoals hierna zal blijken – dat de man over 2015 over onvoldoende draagkracht beschikt om in de behoefte (ook al wordt de alleenstaande ouderkop daarop in mindering gebracht) te voorzien.
De verdeling van de kosten van de minderjarigen
13. Indien beide ouders na echtscheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, ligt ter beoordeling voor wie van de ouders welk deel van de kosten van de minderjarigen moet betalen. Het hof zal bij deze berekening, conform de toepasselijke normen van de Expertgroep Alimentatienomen, de betrokken minderjarigen buiten beschouwing laten, hetgeen betekent dat de man en de vrouw ieder als alleenstaand worden beschouwd. Indien de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder beperkt tot diens draagkracht.
Draagkracht
14. Het hof zal – gelet op het wisselende inkomen van de man – de draagkracht van partijen per jaar vaststellen. Partijen hebben daarmee ter zitting ingestemd. Eventuele wijzigingen van omstandigheden zullen – indien deze in de tweede helft van het jaar plaatsvinden – worden meegenomen in het jaar volgend op de betreffende wijziging.
Draagkracht van de man
15. De man heeft ter onderbouwing van zijn draagkracht bij zijn hoger beroepschrift draagkrachtberekeningen over de jaren 2009 tot en met 2015 overgelegd. Het hof zal deze berekeningen (de laatste versie daarvan) bij de beoordeling van zijn draagkracht tot uitgangspunt nemen, voor zover de daarin opgenomen bedragen niet door de vrouw zijn betwist.
Draagkracht in 2009 en 2010
16. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man in 2009 en 2010 rekening houden met de door hem opgevoerde woonlasten van € 541,- per maand. De man heeft – door middel van de overgelegde huurovereenkomst, de huuropzegging van de betreffende woning (productie P bij het hoger beroepschrift) en de betalingsbewijzen van de huur en een bewijs van betaling van de energiekosten van de woning aan de Reviusrondeel 281 te Capelle aan den IJssel (productie CC behorende bij de brief van 2 juli 2015) – aangetoond dat hij voornoemde woning heeft gehuurd en daarvoor heeft betaald.
17. Het hof constateert dat de man in zijn petitum in zijn hoger beroepschrift verzoekt om de kinderalimentatie vanaf 23 februari 2009 vast te stellen op € 79,- per kind per maand. Nu uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening over 2009 (productie 18 behorende bij het aanvullend verweerschrift van de man in eerste aanleg) blijkt dat de man een kinderalimentatie van € 357,- per maand (€ 178,50 per kind per maand) kan voldoen, gaat het hof ervan uit dat er sprake is van een vergissing aan de zijde van de man.
18. Gelet op het voorgaande volgt het hof de door de man overgelegde draagkrachtberekeningen over 2009 en 2010 (productie I bij het hoger beroepschrift) en zal de draagkracht van de man in 2009 bepalen op € 357,- per maand (€ 178,50 per kind per maand) en in 2010 op € 55,- per maand (€ 27,50 per kind per maand).
Draagkracht in 2011 tot en met 2013
19. Het hof stelt voorop, dat het standpunt van de vrouw inhoudt dat de alimentatie wordt vastgesteld overeenkomstig de beschikking van 25 september 2009 op € 250,- per kind per maand te verhogen met de sedertdien geldende indexeringspercentages.
20. Aan de hand van de berekeningen over deze jaren komt het hof tot de conclusie, dat de man over deze jaren over voldoende draagkracht beschikt om tot dat bedrag te voorzien in het levensonderhoud van de beide minderjarigen, daarbij rekening houdend met de relevante omstandigheden, bij de man en de vrouw gelegen.
21. Dit oordeel brengt mee, dat het hof de kinderalimentatie (met inbegrip van de wettelijke indexering) over de jaren 2011 tot en met 2013 zal vaststellen op respectievelijk € 258,-, € 261,- en € 266,- per kind per maand.
Draagkracht in 2014
22. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met een – niet door de vrouw weersproken – netto besteedbaar inkomen van € 3.300,- per maand (productie II bij de brief van 2 juli 2015). Het hof acht het aannemelijk dat de inkomensdaling ten opzichte van 2013 te wijten is aan het feit dat de man enkele maanden ziek is geweest.
23. Voorts houdt het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening met een bedrag van € 430,- per maand ter aflossing van zijn schulden aan onder andere Flanderijn Van Eck/Havensteder, het LBIO en mr. J.H. Beek, nu de vrouw deze aflossingen niet heeft betwist en het hof deze schulden aannemelijk acht.
24. Gelet op het voorgaande zal het hof het draagkrachtloos inkomen verhogen met een bedrag van € 430,- per maand. Op basis van de formule 70% x [3.300 – (0,3 x 3.300 + 860 + 430) heeft de man in deze periode een draagkracht van € 714,- per maand. Nu de draagkracht van de man verdeeld moet worden over de minderjarigen en Livia, heeft de man in 2014 een draagkracht van afgerond € 476,- per maand voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van beide minderjarigen (€ 238,- per kind per maand).
Draagkracht in 2015
25. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man in 2015 uit van een netto besteedbaar inkomen van € 4.039,- per maand (conform de draagkrachtberekening van productie JJ bij de brief van 2 juli 2015), nu de vrouw zich hiertegen niet heeft verweerd. Ook in 2014 zal het hof rekening houden met een aflossing van de schuldenlast van de man van € 430,- per maand.
26. Op basis van de formule 70% x [4.039 – (0,3 x 4.039 + 875 + 430) heeft de man in deze periode een draagkracht van afgerond € 1.066,- per maand. Nu de draagkracht van de man verdeeld moet worden over de minderjarigen en Livia, heeft de man in 2015 een draagkracht van afgerond € 710,- voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van beide minderjarigen (€ 355,- per kind per maand).
Draagkracht van de vrouw
Draagkracht in 2009 en 2010
27. Nu het hof niet bekend is met het inkomen van de vrouw in 2009 en 2010 kan het hof de draagkracht van de vrouw in deze jaren niet berekenen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de vrouw in deze jaren onvoldoende draagdracht heeft gehad om een aandeel in de kosten van de minderjarigen te voldoen of de draagkracht van partijen de behoefte van de minderjarigen niet heeft overstegen, zodat deze kosten volledig ten laste van de man komen voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
Draagkracht in 2011 tot en met 2013
28. Het hof heeft in de rechtsoverwegingen 19 tot en met 21 hiervoor rekening gehouden met alle omstandigheden, de draagkracht van de vrouw daaronder begrepen, zodat dit een en ander geen afzonderlijke bespreking behoeft.
Draagkracht in 2014
29. Nu niet gesteld of gebleken is dat het inkomen van de vrouw in 2014 ten opzichte van 2013 is gewijzigd, zal het hof – conform de draagkrachtberekening van de man uit productie II bij de brief van 2 juli 2015 – uitgaan van een inkomen van € 21.379,- per jaar. Rekening houdende met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande-ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, leidt dit tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.770,- per maand.
30. Op basis van de formule 70% x [1.770 – (0,3 x 1.770 + 860) heeft de vrouw in 2013 een draagkracht van afgerond € 265,- per maand (€ 132,50 per kind per maand).
Draagkracht in 2015
31. Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de vrouw in 2015 uit van een inkomen van € 21.379,- per jaar, nu de vrouw geen recente inkomensgegevens heeft overgelegd en de door de man overgelegde draagkrachtberekening over 2014 (productie JJ bij de brief van 2 juli 2015) niet heeft betwist. Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het hof houdt niet langer rekening met de alleenstaande-ouderkorting, nu deze korting vanaf 1 januari 2015 is komen te vervallen. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.630,- per maand.
32. Op basis van de formule 70% x [€ 1.630 – (0,3 x 1.630 + 875) heeft de vrouw in 2015 een draagkracht van afgerond € 186,- per maand (€ 93,- per kind per maand).
Draagkrachtvergelijking
33. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen in de jaren 2013 en 2015 de behoefte van de minderjarigen overstijgt, heeft het hof een draagkrachtvergelijking gemaakt. Hieruit volgt dat het eigen aandeel van de man in 2013 een bedrag van € 697,- per maand (348,50 per kind per maand) bedraagt en een bedrag van € 524,- per maand (€ 262,- per kind per maand) in 2015.
34. Over de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2014 kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven, omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen in deze jaren lager dan de behoefte van de minderjarigen blijft. De bijdrage van de man wordt in deze jaren derhalve beperkt tot zijn draagkracht.
Zorgkorting
35. De man verzoekt het hof – zo blijkt uit de door hem overgelegde draagkrachtberekeningen over 2014 en 2015 – rekening te houden met een zorgkorting. Het hof acht het redelijk om in 2014 en 2015 rekening te houden met een zorgkorting van 15%, nu de rechtbank Rotterdam in haar tussenbeschikking van 14 augustus 2014 een voorlopige omgangsregeling bij een omgangshuis heeft bepaald. Dit komt neer op een zorgkorting van afgerond € 138,- (15% van € 918,-) per maand in 2014 en € 99,- (15% van € 661,-) per maand in 2015.
36. Nu de draagkracht van partijen in 2014 onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage neerkomt op € 402,- per maand (draagkracht van € 471,- minus de zorgkorting van € 69,-).
37. Uit het voorgaande volgt dat de man in staat is de volgende bijdragen ten behoeve van de minderjarigen te voldoen:
- in 2009 een bedrag van € 357,- per maand (€ 178,50 per kind per maand);
- in 2010 een bedrag van op € 55,- per maand (€ 27,50 per kind per maand);
- in 2011 een bedrag van € 516,- per maand (€ 258,-, per kind per maand);
- in 2012 een bedrag van € 522,- per maand (€ 261,- per kind maand);
- in 2013 een bedrag van € 532,- per maand (€ 266,- per kind per maand);
- in 2014 een bedrag van €372,- per maand (€ 186,- per kind per maand);
- vanaf 2015 een bedrag van € 425,- per maand (€ 212,50 per kind per maand).
Deze alimentatie is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie moet worden vernietigd.
Terugbetalingsverplichting
38. Het hof is van oordeel dat – voor zover de man als gevolg van deze beslissing teveel kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald – niet van de vrouw verlangd kan worden dat zij deze teveel betaalde kinderalimentatie aan hem terugbetaalt. Er kan immers vanuit worden uitgegaan dat de vrouw, mede gelet op de behoefte van de minderjarigen, deze bijdragen ook daadwerkelijk heeft geconsumeerd. Bovendien heeft de man ter zitting verklaard dat de vrouw de eventueel teveel betaalde kinderalimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen.
Proceskosten
39. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
40. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
trekt de beschikking van 9 juli 2012 van de rechtbank Rotterdam in;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 september 2009 van de rechtbank Rotterdam - de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie
met ingang van 23 februari 2009 op € 178,50 per kind per maand,
met ingang van 1 januari 2010 op € 27,50 per kind per maand,
met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van € 258,-, per kind per maand;
met ingang van 1 januari 2012 een bedrag van € 261,- per kind maand;
met ingang van 1 januari 2013 een bedrag van € 266,- per kind per maand;
met ingang van 1 januari 2014 op € 186,- per kind per maand en
met ingang van 1 januari 2015 op € 212,50 per kind per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2015.