ECLI:NL:GHDHA:2015:2469

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
200.122.369/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kok
  • van Nievelt
  • Obbink-Reijngoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin de zorg- en opvoedingstaken van de ouders met betrekking tot hun minderjarige kind zijn vastgesteld. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De vader verzoekt de beschikking te bekrachtigen, maar in incidenteel appel vraagt hij om wijziging van de hoofdverblijfplaats en een nadere regeling voor de omgang. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats, omdat dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de afgifte van het paspoort en het opleggen van een dwangsom. Tevens verzoekt het hof de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de huidige zorgregeling en de belangen van de minderjarige. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot een pro forma zitting op 31 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 april 2015
Zaaknummer : 200.122.369/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-7036
Zaaknummer rechtbank : 427348
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Spek te Den Haag,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. Hoekx-Audiffred te Amsterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 november 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 1 mei 2013 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De moeder heeft op 11 juni 2013 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 29 maart 2013 een F9-formulier van 17 oktober 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 28 juni 2013 een V-formulier van 27 juni 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 9 april 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De hierna te noemen minderjarige Rashied is op 2 juli 2013 in raadkamer gehoord.
De zaak is op 10 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan het traject ‘Ouderschap blijft’ en zorg te dragen voor speltherapie voor de minderjarige.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 16 januari 2015 een V-formulier van 15 januari 2015 met bijlage;
  • op 24 maart 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
  • op 19 december 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 2 februari 2015 een V-formulier van 30 januari 2015 met bijlage;
  • Op 13 maart 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De minderjarige heeft op 26 juni 2014 een brief naar het hof geschreven.
Op 25 maart 2015 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van 18 augustus 2010 van dit hof – bepaald dat de vader de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) in het kader van de reguliere zorgregeling op vrijdag om 15.00 uur bij school ophaalt dan wel om 9.00 uur op zijn woonadres indien hij die dag geen school heeft, en dat de moeder de minderjarige op zondag in [woonplaats vader] ophaalt.
Voorts is bepaald dat de minderjarige tijdens de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de vader zal verblijven:
  • bij de vakanties van een week, de eerste helft begint op de laatste schooldag van de minderjarige bij het uitgaan van de school, de tweede helft eindigt op zondag om 17.00 uur;
  • bij de vakanties van twee of drie weken begint de eerste helft op de laatste schooldag van de minderjarige bij het uitgaan van de school en eindigt op de tweede respectievelijk derde zaterdag om 10.00 uur;
begint de tweede helft van die vakanties op de tweede respectievelijk derde zaterdag om 10.00 uur en eindigt de vakantie op de laatste zondag om 17.00 uur.
Tevens is bepaald dat de vader en de minderjarige in de weken dat de minderjarige niet bij de vader is op zondag en woensdag om 19.00 uur telefonisch contact met elkaar kunnen hebben. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder is bepaald dat ieder partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling), de afgifte van het paspoort en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen.
3. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen behoudens hetgeen door hem in incidenteel appel wordt verzocht.
In incidenteel appel verzoekt de vader de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen dat:
  • tevens wordt bepaald dat er een vakantie-, feestdagen- en telefoonregeling zal gelden, als opgenomen onder (het hof begrijpt:) punt 32 van zijn verweerschrift, die door de moeder dient te worden nagekomen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft de zorgregeling na te komen zoals door de rechtbank vastgesteld;
  • de verplichting voor de moeder om de vader, telkens wanneer de vader de minderjarige komt ophalen, en voor de duur dat de minderjarige bij de vader is, de beschikking te geven over het paspoort van de minderjarige op last van een dwangsom van € 100,- per overtreding en voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, om redenen zoals uiteengezet onder de punten 33-34 van het verweerschrift.
Verder verzoekt de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen.
4. De moeder verzoekt het hof het incidenteel appel van de vader af te wijzen.
5. Bij brief van 11 maart 2015 (bijlage bij het V-formulier van 13 maart 2015) heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij het hof verzoekt een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige uit te spreken, zodat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Ook verzoekt hij een nadere bepaling van de vakantie- en feestdagenregeling uit te spreken met een dwangsom voor nakoming van deze regeling. Tot slot verzoekt hij de moeder te veroordelen in de proceskosten in verband met het geven van onvoldoende medewerking, danwel het opzettelijk frustreren van de omgang- vakantie- en telefoonregeling. Voor het overige handhaaft de vader zijn verzoek zoals hij in incidenteel appel heeft gedaan.

Gewijzigde omstandigheden

6. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek had moeten verklaren. Volgens de moeder heeft de vader in zijn inleidend verzoekschrift niets concreets gesteld over de wijziging in de omstandigheden die hij aan zijn verzoek ten grondslag legt. Bovendien is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De communicatie tussen partijen is altijd slecht geweest, hetgeen zijn weerslag heeft gehad op de minderjarige, aldus de moeder.
7. Naar het oordeel van het hof is er in dit geval sprake van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat het verzoek ontvankelijk is en een inhoudelijke behandeling van dit verzoek dient plaats te vinden. De wijziging van omstandigheden bestaat in ieder geval uit de voortdurende strijd tussen de ouders en het toenemende besef daarvan door de minderjarige. De eerste grief van de moeder faalt derhalve.

Ontvankelijkheid inzake de hoofdverblijfplaats

8. De vader verzoekt het hof te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben. Volgens de vader wordt de minderjarige in zijn emotionele ontwikkeling beperkt door de moeder. De leefsituatie bij de moeder brengt veel spanningen mee voor de minderjarige, hetgeen schadelijk is voor zijn ontwikkeling. Ook is het pedagogisch niet veilig voor de minderjarige om bij de moeder op te groeien, aldus de vader.
9. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, beschouwd moet worden als een zelfstandig verzoek. Een zelfstandig verzoek kan krachtens artikel 362 Rv niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Dit zou de processuele belangen van de moeder schaden en haar een feitelijke instantie ontnemen. De vader is dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek.

Zorgregeling

10. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij de minderjarige op zondag om 17.00 uur in [woonplaats vader] bij de vader moet ophalen. Het tijdstip is te laat en het ophalen bij de woning van de vader is voor de moeder te belastend. De vader laat haar vaak nog 10 tot 15 minuten wachten voordat de deur wordt opengedaan. Ook hoort zij dat de vader en zijn partner negatief over haar praten. Wanneer de moeder de minderjarige toch moet halen, dan wil zij dat doen op een neutrale plaats, bijvoorbeeld station [naam station] . Verder leidt de door de rechtbank vastgestelde telefoonregeling tot veel onrust bij de minderjarige. De vader belt met name op de woensdag later dan 19.00 uur, waardoor zij de minderjarige soms zelfs uit bed moet halen om aan de telefoon te komen. De regeling van de woensdag is volgens de moeder dan ook niet in het belang van de minderjarige. Ook acht de moeder het in het belang van de minderjarige dat het telefooncontact op zondag op een eerder tijdstip plaatsvindt, zodat de vader en de minderjarige rustig kunnen praten. De moeder is het niet eens met de door de vader voorgestelde vakantieregeling.
11. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd weersproken. Hij wijst erop dat de minderjarige er aan gewend is om ter afsluiting van een omgangsweekend te eten met het gezin van de vader, hetgeen een rustig moment geeft om na te praten en afscheid te nemen. De vader betwist dat hij de moeder een kwartier voor de deur laat wachten. De vader is van mening dat een overdracht op een neutrale plaats te onrustig is voor de minderjarige en bovendien belastend voor de vader en zijn gezin. De vader merkt op dat de moeder de beschikking heeft over een auto, maar zij er zelf voor kiest om met het openbaar vervoer te reizen. De vader betwist dat hij de minderjarige op woensdag later dan 19.00 uur belt. De wijziging van het tijdstip van het telefooncontact op zondag naar 15.00 uur acht de vader niet gewenst. Dit is midden op de dag en hij is dan vaak met zijn gezin op stap. Voorts kan de vader zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde vakantie- en feestdagenregeling.
12. Op basis van de thans overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen over een wijziging van een zorgregeling (inclusief de telefoonregeling) tussen de vader en de minderjarige. Het voorgaande geeft het hof, zoals ter zitting reeds is aangekondigd, aanleiding om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken een onderzoek te verrichten naar en advies te geven ten aanzien van de navolgende vragen en het hof daarover schriftelijk te informeren voor de na te noemen pro forma datum:
Hoe gaat het thans met de minderjarige?
Hoe loopt de huidige zorgregeling en in hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de huidige zorgregeling rekening te houden met de behoefte van de minderjarige?
In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige?
Verzet het belang van de minderjarige zich tegen een wijziging van de huidige zorgregeling?
Zo nee, bij welke zorgregeling (inclusief telefoonregeling) is de minderjarige het meest gebaat?
Welke haal- en brengregeling is het meest in het belang van de minderjarige?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige?
13. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, waarbij het de raad vrij staat om het onderzoek zonodig uit te breiden naar een beschermingsonderzoek, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 31 oktober 2015 pro forma. Het hof zal zonodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
14. Het hof ziet in afwachting van de uitkomsten van de raad geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling (inclusief de haal- en brengregeling) voor de periode van het onderzoek te wijzigen.

Paspoort

15. De vader is van mening dat de rechtbank het verzoek van de vader, om het paspoort van de minderjarige bij iedere omgang mee te geven, ten onrechte wegens gebrek aan belang heeft afgewezen. Weliswaar is tijdens de mondelinge behandeling van de procedure in eerste aanleg tussen partijen overeengekomen dat de moeder het paspoort van de minderjarige bij vakanties altijd meegeeft, maar is deze regeling niet door de moeder nagekomen.
16. De moeder heeft de stelling van de vader gemotiveerd betwist. Indien zij van de vakanties op de hoogte is, geeft zij het paspoort van de minderjarige zonder meer aan de vader mee.
17. Partijen zijn ter zitting in eerste aanleg overeengekomen dat het paspoort van de minderjarige meegaat tijdens de vakanties bij de vader (hieronder ook begrepen een dagje uit), waarbij de vader zijn plannen van tevoren aan de moeder kenbaar maakt. Het hof acht deze regeling in het belang van de minderjarige. Dat deze regeling in het verleden tot problemen heeft geleid, is – hoewel de moeder het meegeven van het paspoort een enkele keer is vergeten –
niet gebleken. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de vader om het paspoort van de minderjarige bij iedere omgang mee te geven, bij gebrek aan belang is afgewezen, zodat het hof niet meer toekomt aan het verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom.
18. Ten overvloede geeft het hof partijen nog in overweging om ook een identiteitskaart voor de minderjarige aan te vragen en deze in het beheer van de vader te stellen. In dat geval hoeft de moeder – met uitzondering van de vakanties, waarvan het vakantieland buiten de reikwijdte van de identiteitskaart valt – het paspoort van de minderjarige niet meer mee te geven. Beide partijen hebben ter zitting van het hof verklaard hieraan hun medewerking te verlenen.
19. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek tot afgifte van het paspoort en het opleggen van een dwangsom, is afgewezen;
en alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 12 is uiteengezet en daaromtrent tijdig vóór na te noemen datum rapport en advies uit te brengen;

houdt de behandeling pro forma aan tot zaterdag 31 oktober 2015 pro forma;

houdt aan iedere verdere beslissing ten aanzien van de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, een dwangsom en de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kok, van Nievelt en Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2015.