In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin de zorg- en opvoedingstaken van de ouders met betrekking tot hun minderjarige kind zijn vastgesteld. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De vader verzoekt de beschikking te bekrachtigen, maar in incidenteel appel vraagt hij om wijziging van de hoofdverblijfplaats en een nadere regeling voor de omgang. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats, omdat dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de afgifte van het paspoort en het opleggen van een dwangsom. Tevens verzoekt het hof de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de huidige zorgregeling en de belangen van de minderjarige. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot een pro forma zitting op 31 oktober 2015.