ECLI:NL:GHDHA:2015:2471

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
200.143.852/01, 200.143.853/01, 200.143.852/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. Husson
  • S. Sutorius-Van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van de zorgregeling in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om aanpassing van de zorgregeling, die volgens haar te belastend is voor de kinderen. De vader, verweerder, heeft zich verzet tegen deze wijziging en pleit voor handhaving van de bestaande regeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport geadviseerd om de huidige zorgregeling te handhaven, omdat deze het meest in het belang van de minderjarigen zou zijn. Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van de kinderen vooropgesteld en vastgesteld dat de huidige regeling, die gebaseerd is op gelijkwaardig ouderschap, niet meer haalbaar is gezien de aanhoudende conflicten tussen de ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat een wijziging van de zorgregeling noodzakelijk is om de spanning voor de kinderen te verminderen en meer rust te creëren. De nieuwe regeling houdt in dat de minderjarigen minder tijd bij de vader doorbrengen, wat volgens het hof in hun belang is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 mei 2015
Zaaknummers : 200.143.852/01, 200.143.853/01 en 200.143.852/02
Rekestnummers rechtbank : F1 RK 12-2288 en FA RK 13-1266
Zaaknummers rechtbank : 404414 en 418463
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.J.D. Kentie te Breda,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Fleumer te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Voor het procesverloop wijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 8 oktober 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die tussenbeschikking is, voor zover thans nog van belang, in aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, bepaald dat de zorgregeling ten tijde van de vakanties ingaat op maandagochtend en eindigt op zondagavond 18.00 uur. Verder is de raad verzocht, onder voorlopige handhaving van de huidige zorgregeling, een onderzoek in te stellen zoals in rechtsoverweging 6 in de tussenbeschikking is uiteengezet en het hof daaromtrent te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak is in zoverre pro forma aangehouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De raad heeft bij brief van 22 januari 2015 zijn rapport van diezelfde datum aan het hof overgelegd.
Bij het hof is van de zijde van de vader voorts een V-formulier van 25 maart 2015 met bijlage ingekomen.
De mondelinge behandeling is op 2 april 2015 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [medewerker raad] namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en beslist.
2. In geschil is thans nog de regeling inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 (hierna: [minderjarige 1] , en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009 (hierna: [minderjarige 2] , hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3. De raad heeft het hof in zijn rapport van 22 januari 2015 geadviseerd om de zorgregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking, te bekrachtigen. Volgens de raad is deze regeling het meest in het belang van de minderjarigen, nu zij inmiddels ruim een jaar aan deze zorgregeling gewend zijn. Een wijziging van deze regeling zal naar de mening van de raad nog meer onrust bij de minderjarigen teweegbrengen, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. Voorts is de raad van mening dat een bijzondere curator – gezien het (inmiddels toegewezen) verzoek van de raad om de minderjarigen onder toezicht te stellen – niet in het belang van de minderjarigen is. Een gezinsvoogd kan meer handelend en sturend optreden jegens de ouders in het kader van de vechtscheiding, aldus de raad.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de zorgregeling moet worden aangepast in die zin dat de minderjarigen niet langer op de dinsdag bij de vader zullen verblijven. Zij is het niet eens met het advies van de raad over het niet wijzigen van de zorgregeling. De moeder wenst dat er binnen de ondertoezichtstelling gewerkt wordt aan de problemen tussen de ouders. De minderjarigen vinden de overnachting van maandag op dinsdag bij de vader voldoende. Vooral [minderjarige 1] geeft aan dat hij niet langer naar zijn vader wil dan een dag. De overnachting van de dinsdag op de woensdag acht de moeder te belastend voor de minderjarigen. Volgens de moeder ging het beter met de minderjarigen voordat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling gold omdat er toen meer rust was. De moeder merkt op dat zij – ondanks dat de dagen gelijk tussen haar en de vader zijn verdeeld – meer zorgtaken heeft. Als de kinderen niet meer op de dinsdag bij de vader zullen blijven, heeft zij meer feitelijk meer tijd om die zorgtaken te vervullen. Het doel van de moeder is uiteindelijk een gelijkwaardig ouderschap en gelijke tijd voor beide ouders met de minderjarigen.
5. De vader is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling gehandhaafd moet blijven. Hoewel de communicatie tussen de ouders problematisch blijft verlopen, heeft dat volgens de vader geen invloed op hoe de omgang loopt. De zorgregeling verloopt harmonieus en de minderjarige zijn aan eraan gewend. Er is nu rust bij de minderjarigen. Verder vindt de vader het belangrijk om contact te houden met de school en de BSO. Als de zorgregeling aangepast zou worden vervalt het contact en blijft hij daarvan verstoken, hetgeen de vader onwenselijk acht. Daarnaast vindt de vader het prettig om van de minderjarigen dezelfde dag te vernemen hoe het op school en de BSO is geweest. Ook hebben de minderjarigen in de huidige zorgregeling tijd om met hun zusje Julia door te brengen. De vader wijst erop dat de minderjarigen bij beschikking van 16 februari 2015 onder toezicht zijn gesteld voor de duur van één jaar, de ouders in gesprek zijn met de gezinsvoogd en dat er een traject zal worden gevolgd bij het Lorenzthuis, “Kinderen uit de knel” geheten. Met dit traject kan echter pas in 2016 worden gestart. Gelet op het voorgaande acht de vader het niet in het belang van de minderjarigen om een wijziging in de frequentie van de omgang door te voeren.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253a eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder geschillen inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
7. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Uit het rapport van de raad blijkt dat de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben te leiden onder de inmiddels ruim vier jaar durende strijd tussen de ouders. Vooral [minderjarige 1] lijkt volgens de informatie van zijn leerkracht ook op school last te ondervinden van de hardnekkige strijd tussen de ouders. Het lukt ouders volgens de raad onvoldoende om over praktische zaken aangaande de kinderen te overleggen. Ook ter zitting is gebleken dat beide ouders een andere visie hebben op wat in het belang is van de kinderen en dat het hen niet lukt om hierin tot overeenstemming te komen. Met de raad is het hof van oordeel dat dit voor een co-ouderschapsregeling zoals partijen voorstaan, noodzakelijk is om te voorkomen dat kinderen de dupe worden van gedeelde zorg. Beide ouders verwijten elkaar de vechtscheiding en zij leggen de oorzaak van de problemen bij de ander. Op deze wijze is in de visie van de raad een co-ouderschap haast onmogelijk. Het hof deelt deze visie. De raad is van mening dat mediation een gepasseerd station. Op advies van de raad hebben ouders contact gezocht met het Lorentzhuis. Zij zullen daar het programma “Kinderen Uit de Knel” gaan volgen. Naar verwachting zullen zij binnen een half jaar met dit programma beginnen. Tijdens dit traject wat naar verwachting meer dan een jaar zal duren, zullen de ouders moeten werken aan de ernstig verstoorde relatie die telkens ten koste gaat van de kinderen. Hiervoor is van belang dat de ouders hun emoties rondom de scheiding zodanig verwerkt hebben dat ze elkaar niet meer benaderen als ex-partners maar als mede-ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In de tussentijd zullen de problemen tussen de ouders naar verwachting voortduren en de spanning voor de kinderen zal niet verminderen. Het hof ziet hierin aanleiding om, anders dan de raad adviseert, de lopende zorgregeling die gebaseerd is op de veronderstelling van gelijkwaardig ouderschap - waarin beide ouders een even grote rol dragen in de opvoeding van de kinderen - te wijzigen als door de moeder verzocht. Hoewel deze wijziging onrust bij de minderjarigen kan veroorzaken en de mogelijkheid tot alledaags contact tussen de vader en de kinderen vermindert, verwacht het hof met de moeder dat, als de kinderen een dag minder naar de vader toe gaan, de spanning voor de kinderen zal verminderen en er meer rust zal komen. Het hof acht de regeling waarbij een keer in de twee weken het contact met de vader van dinsdag op woensdag komt te vervallen, het meest in overeenstemming met de belangen van de kinderen. Hierbij overweegt het hof dat er voor de moeder bij deze regeling meer rust en ruimte zal zijn om de alledaagse verzorging van de kinderen - die grotendeels op haar neer komt - ter hand te nemen. Partijen zullen in het traject bij het Lorentzhuis vervolgens kunnen werken aan het in overleg tot stand brengen van gelijkwaardig ouderschap met de daarbij behorende verdeling van de zorg voor en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
8. Het hof ziet – nu de minderjarigen inmiddels onder toezicht zijn gesteld en de gezinsvoogd de belangen van de minderjarigen kan monitoren – geen aanleiding een bijzondere curator voor de minderjarigen te benoemen. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigen en na te noemen zorgregeling vaststellen.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

VERDERE BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- in week 1 verblijven de minderjarigen bij de vader van maandag na school dan wel de opvang tot dinsdag 8.30 uur en van vrijdag 8.30 uur tot zondag 18.00 uur;
- in week 2 verblijven de minderjarigen bij de vader van vrijdag 8.30 uur tot zaterdag 10.30 uur;
- de vakanties worden bij helfte tussen partijen verdeeld met aaneengesloten periodes van maximaal twee weken;
- de zorgregeling ten tijde van de vakanties gaat in op maandagochtend en eindigt op zondagavond 18.00 uur;
- in de zomervakanties verblijven de minderjarigen de eerste twee weken bij de moeder, de derde week bij de vader, de vierde week bij de moeder, de vijfde en zesde week bij de vader;
- de minderjarigen verblijven het ene jaar in de herfstvakantie bij de vader en het andere jaar bij de moeder;
- in de even jaren zijn de minderjarigen eerste kerstdag bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- in de kerstvakantie verblijven de minderjarigen de eerste week bij de ouder waarbij zij eerste kerstdag zijn en in de tweede week bij de ouder waar zij tweede kerstdag zijn;
- de minderjarigen verblijven met Oud en Nieuw bij de ouder bij wie zij tweede kerstdag zijn;
- in de voorjaarsvakantie zullen de minderjarigen het ene jaar bij de moeder verblijven en in het andere jaar bij de vader. Indien [minderjarige 1] in die vakantie jarig is, zal er in ieder geval op die dag een contactmoment tussen [minderjarige 1] en de ouder bij wie hij dan niet verblijft, plaatsvinden;
- indien de meivakantie twee weken duurt, zullen de minderjarigen één week bij de vader en één week bij de moeder verblijven. In 2014 zullen zij de eerste week bij de vader verblijven;
- de overige feestdagen verblijven de minderjarigen bij de ouder bij wie zij volgens de reguliere zorgregeling verblijven;
- de minderjarigen verblijven bij de vader in de nacht vóór Vaderdag, zodat zij bij de vader wakker worden;
- de minderjarigen verblijven bij de moeder in de nacht vóór Moederdag, zodat zij bij de moeder wakker worden;
- de minderjarigen zullen de verjaardagen van de ouders bijwonen;
- partijen brengen elkaar tijdig op de hoogte van de verjaardagen van de opa’s en de oma’s;
- de minderjarigen wonen het Sinterklaasfeest bij de familie [de moeder] bij. De vader stelt de minderjarigen daartoe in de gelegenheid;
- op 5 december zullen de minderjarigen om het jaar bij de vader en de moeder verblijven.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Husson en Sutorius-Van Hees, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2015.