ECLI:NL:GHDHA:2015:2473

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
200.162.892/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. Kamminga
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verhuizing van minderjarigen en vaststelling hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder met betrekking tot de verhuizing van haar minderjarige kinderen naar een andere woonplaats. De moeder had verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarigen naar een plaats 65 kilometer verderop te verhuizen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarigen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de verhuizing. De rechtbank had eerder al bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder zou zijn, maar de moeder wilde ook dat de kinderen naar een school in de nieuwe woonplaats zouden worden ingeschreven. Dit verzoek werd eveneens afgewezen, omdat de kinderen in hun huidige woonplaats zouden blijven wonen. De vader van de kinderen had zich verzet tegen de verhuizing en stelde dat de moeder geen toestemming had gegeven voor de verhuizing. Het hof concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld, waarbij de kinderen ook op doordeweekse dagen bij de vader verblijven, werd door het hof bekrachtigd. Het hof benadrukte het belang van continuïteit in de leefomgeving van de minderjarigen en de stabiliteit die de huidige situatie biedt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juni 2015
Zaaknummer : 200.162.892/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6876
Zaaknummer rechtbank : C/09/472737
[de moeder]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Carli-Lodder te Den Haag,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.A. Kwakman te Edam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 15 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 oktober 2014 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.162.892/01. Bij dat beroep heeft de moeder tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.162.892/02.
Bij V-formulier van 4 februari 2015 heeft de advocaat van de moeder medegedeeld dat het schorsingsverzoek van de moeder wordt ingetrokken. Bij beschikking van 4 maart 2015 van dit hof is het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking reeds op die grond dan ook verworpen.
De vader heeft op 13 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 30 januari 2015 een V-formulier van 29 januari 2015 met bijlagen;
- op 30 januari 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 21 mei 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ), en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ),
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), naar [beoogde woonplaats] te verhuizen, afgewezen. Voorts is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de minderjarigen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder (woonachtig in [woonplaats] ). Verder heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn: de ene week van woensdag uit school tot vrijdag 17.30 uur, de andere week van woensdag uit school tot zondag 19.00-19.15 uur, en de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg, waarbij de vader de minderjarigen zal halen en brengen. De rechtbank heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] , de vervangende toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op een school in [beoogde woonplaats] en de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek om vervangende toestemming om te mogen verhuizen met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] werd afgewezen, alsmede ten aanzien van de vastgestelde zorgregeling en, opnieuw rechtdoende, de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] te mogen inschrijven op een school in [beoogde woonplaats] en (het hof begrijpt:) te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen houden bij de moeder in [beoogde woonplaats] , met daarbij een zorgregeling waarbij de minderjarigen om de week dan wel drie van de vier weekenden bij de vader zullen verblijven.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof (het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder af te wijzen.

Vervangende toestemming tot verhuizing

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader akkoord was met haar vertrek met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] . Volgens de moeder is, ondanks de vele problemen tussen partijen en een zwaar verstoorde relatie, afgesproken dat de vader het gezamenlijk gezag over beide minderjarigen zou krijgen om het contact tussen hem en de minderjarigen te waarborgen, indien hij haar zou toestaan om met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] te verhuizen. Dat de moeder haar voorgenomen verhuizing naar [beoogde woonplaats] niet goed heeft voorbereid, wordt door haar betwist. Ook nu de moeder inmiddels eigen woonruimte heeft gevonden in [huidige woonplaats] , wil zij nog steeds terug naar [beoogde woonplaats] en daar invulling aan haar leven geven. Zij kan daar een eigen inkomen genereren door werkzaamheden in de onderneming van haar vader (Sundesign) te verrichten en heeft een sociaal netwerk in [beoogde woonplaats] . De moeder voelt zich nog steeds in [huidige woonplaats] gegijzeld. Verder voert de moeder aan dat de afstand tussen [huidige woonplaats] en [beoogde woonplaats] ongeveer 65 kilometer bedraagt, hetgeen volgens haar geen afstand is die maakt dat het contact tussen de vader en de minderjarigen onder druk komt te staan. Voorts wijst de moeder erop dat ten tijde van de samenleving van partijen sprake was van een traditionele rolverdeling, waarbij de vader een fulltime baan had en zij de volledige zorg voor de minderjarigen had. De verhuizing zal dan ook niet tot gevolg hebben dat de vader minder frequent contact zal hebben met de minderjarigen dan voorheen het geval was. Dat de verhuizing voor de minderjarigen problemen zou kunnen meebrengen, omdat [minderjarige 1] hoog sensitief zou zijn en moeilijk tegen veranderingen zou kunnen en [minderjarige 2] slaapproblemen zou hebben gehad, wordt door de moeder weersproken.
5. De vader betwist de stellingen van de moeder. Hij stelt geen toestemming aan de moeder te hebben gegeven om met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] te verhuizen. Ook niet na het vertrek van de moeder in ruil voor het ouderlijk gezag. Volgens de vader is de moeder ad hoc naar [beoogde woonplaats] verhuisd en was er geen sprake van een doordacht plan. Zo had zij in [beoogde woonplaats] geen vaste thuisbasis of inkomsten en was de opvang van de minderjarigen onduidelijk. Daarnaast is de vader van mening dat de moeder niets heeft gedaan om een bestaan in [huidige woonplaats] op te bouwen of de mogelijkheden daartoe te onderzoeken. Dat de moeder de wens heeft om dicht bij haar familie te wonen, is – vanwege de grote impact die deze wens heeft op de levens van hem en de minderjarigen – geen reden om een noodzaak tot verhuizing aan te nemen. De noodzaak van de moeder om te verhuizen naar [beoogde woonplaats] is sowieso inmiddels weggevallen, omdat zij sinds 20 februari 2015 een eengezinswoning in [huidige woonplaats] toegewezen heeft gekregen en inmiddels ook recht op een bijstandsuitkering heeft. De vader wijst erop dat de situatie voor de minderjarigen – waarvan de hoogsensitieve [minderjarige 1] last heeft van gedragsproblemen en buikklachten bij een snelle verandering en [minderjarige 2] last heeft van slaapproblemen – te onzeker is bij een verblijf in [beoogde woonplaats] . Dat de minderjarigen jong zijn en aan de verhuizingen en het reizen zijn gewend, wordt door de vader weersproken. Tot slot voert de vader aan dat hij gedurende de samenleving een betrokken vader was en door een verhuizing van de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] , zijn prominente rol in de zorg en het intensieve contact met de minderjarigen verliest.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening, waaronder geschillen omtrent de verblijfplaats van het kind, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
7. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist als zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog dat het in het belang van de minderjarigen is dat er een zekere mate van continuïteit in hun leefomgeving blijft bestaan. Dit klemt temeer daar de moeder en de minderjarigen medio 2014 al van [huidige woonplaats] naar [beoogde woonplaats] zijn verhuisd en uiteindelijk weer naar [huidige woonplaats] zijn teruggekeerd. Een nieuwe verhuizing zou deze thans ontstane continuïteit doorbreken en zonder enige twijfel wederom voor onrust bij de minderjarigen zorgen. Verder neemt het hof in aanmerking dat de moeder inmiddels over een eigen woonruimte beschikt in [huidige woonplaats] en een bijstandsuitkering ontvangt, waardoor er meer stabiliteit in haar leven en dat van de minderjarigen is. Bovendien is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de situatie tussen partijen verbeterd is en de ook de omgang goed verloopt. Alle belangen en omstandigheden in aanmerking nemende is het hof met de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder bij verhuizing naar [beoogde woonplaats] niet zwaarder weegt dan het belang van de minderjarigen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen, alsmede het belang van de vader om invulling te geven aan zijn vaderrol. Het hof zal het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] te verhuizen dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

Hoofdverblijfplaats

8. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de moeder de hoofdverzorger van de minderjarigen is, de moeder thans weer in [huidige woonplaats] woonachtig is en de moeder geen toestemming heeft verkregen om met de minderjarigen naar [beoogde woonplaats] te verhuizen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen bij de moeder in [huidige woonplaats] hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben. Het verzoek van de moeder om te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf houden bij haar in [beoogde woonplaats] , zal derhalve worden afgewezen.

Schoolkeuze [minderjarige 1]

9. Het hof zal het verzoek van de moeder om [minderjarige 1] in te mogen schrijven op een school in [beoogde woonplaats] wegens een gebrek aan belang afwijzen, nu de minderjarigen als gevolg van deze beschikking in [huidige woonplaats] zullen blijven.

Zorgregeling

10. De moeder is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij de minderjarigen ook op doordeweekse dagen bij de vader verblijven, niet in het belang van de minderjarigen is. Er is te veel onrust en de minderjarigen worden door veel verschillende mensen opgevangen vanwege het werk van de vader. Ook is er sprake van een verstoorde relatie tussen partijen. Er is weinig of geen communicatie en partijen houden zich strikt aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Er zijn grote verschillen in hoe partijen invulling geven aan het ouderschap, aldus de moeder in haar beroepschrift.
11. De vader betwist in zijn verweerschrift dat de huidige omgangsregeling te onrustig voor de minderjarigen zou zijn. Hij heeft de volledige medewerking van zijn werkgever om zijn werktijd anders in te delen. Ook fungeert de opa van vaderszijde als achtervang, hetgeen de minderjarigen gewend zijn. Door deze zorgregeling is de moeder in staat om drie dagen per week te werken en is opvang door onbekende derden niet nodig. De minderjarigen hebben rust en regelmaat in hun vertrouwde omgeving, aldus de vader.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen – ondanks de verstoorde verhouding – de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling wel naleven. Dat deze zorgregeling te onrustig is voor de minderjarigen of de minderjarigen bij de vader door te veel verschillende mensen worden opgevangen, is niet gebleken. Het hof ziet onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te wijzigen. Het hof voegt daaraan nog wel toe dat partijen er in het belang van de minderjarigen verstandig aan zouden doen om hun onderlinge communicatie te verbeteren, bijvoorbeeld door mediation of door deelname aan het traject “Ouderschap blijft”. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling zal bekrachtigen.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Kamminga en Warnaar, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2015.