ECLI:NL:GHDHA:2015:249

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
200.155.258/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en juridische misslagen in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Den Haag om te bepalen dat de man, verweerder in hoger beroep, met ingang van 15 maart 2008 een bijdrage van € 140,- per kind per maand zou betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, evenals het verzoek van de man om de alimentatie op nihil te stellen. De vrouw ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen belang had bij haar verzoek om de gemaakte afspraken vast te leggen.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof werd duidelijk dat de jongmeerderjarigen, die inmiddels 18 jaar waren geworden, de vrouw hadden gemachtigd om hen te vertegenwoordigen in deze procedure. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking op een juridische misslag berustte, omdat de vrouw wel degelijk belang had bij de vastlegging van de alimentatieverplichting. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en stelde de alimentatie vast op € 140,- per maand per kind, met terugwerkende kracht tot 15 maart 2008, en bepaalde dat dit bedrag jaarlijks geïndexeerd zou worden.

Het hof overwoog verder dat de man geen incidenteel appel had ingesteld en dat de rechtbank onterecht had geoordeeld over het zelfstandig verzoek van de man om de alimentatie op nihil te stellen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof bekrachtigde de bestreden beschikking voor zover deze niet aan zijn oordeel was onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 februari 2015
Zaaknummer : 200.155.258/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-7508
Zaaknummer rechtbank : C/09/451343
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: de vrouw,
[belanghebbende 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats 1],
en
[belanghebbende 2],
geboren op[geboortedatum 2] 1996 te [geboorteplaats 2],
hierna gezamenlijk te noemen: de jongmeerderjarigen,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat mr. C. de Jongh te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
tegen
[verweerder],
wonende te[woonplaats 2],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.C.G.J. van der Linden te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 3 september 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juni 2014 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 21 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 9 september 2014 een V-formulier van 8 september 2014 met bijlagen;
- op 27 oktober 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 januari 2015 een V-formulier van 12 januari 2015 met bijlagen.
De zaak is op 22 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De jongmeerderjarigen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zij hebben de vrouw gemachtigd, hen in de procedure te vertegenwoordigen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vrouw afgewezen om te bepalen dat de man met ingang van 15 maart 2008 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de, destijds nog minderjarige, kinderen van partijen zal voldoen van € 140,- per kind per maand, bij vooruitbetaling, onder veroordeling van de man in de proceskosten. Tevens is het verzoek van de man, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen met ingang van 1 januari 2013 op nihil te stellen, afgewezen, evenals zijn verzoek om de vrouw in de proceskosten te veroordelen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vast staat dat de kinderen van partijen met ingang van [geboortedatum 3] 2014 18 jaar zijn geworden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de kinderen van partijen ten tijde van hun minderjarigheid, dan wel de door de man aan de jongmeerderjarigen te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vanaf hun jongmeerderjarigheid, hierna ook: de alimentatie voor de kinderen.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft:
- de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een alimentatie voor de kinderen ad € 140,- per maand per kind met ingang van 15 maart 2013;
- de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de kosten van de procedure, en ten aanzien daarvan opnieuw beschikkende te bepalen:
- dat de man met ingang van 15 maart 2008 een bedrag van € 140,- per maand dient te betalen aan de vrouw;
- dat de man de proceskosten moet betalen van zowel de rechtbankprocedure als de procedure bij het hof.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw, hem in de kosten van deze procedure te veroordelen, af te wijzen.
4. De vrouw voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek om de gemaakte afspraken met betrekking tot de betaling van de alimentatie voor de kinderen van € 140,- per maand per kind met ingang van 15 maart 2008 vast te leggen in een beschikking. De gemaakte afspraken tussen partijen zijn volgens de rechtbank bindend zodat het belang van de vrouw ontbreekt. De bindende afspraak geeft echter geen executoriale titel indien de afspraak niet wordt nagekomen. Daarom heeft de vrouw zich tot de rechtbank gewend. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de man verklaard dat hij over de niet betaalde bedragen in het verleden een regeling met de vrouw wil treffen, maar dit geeft de vrouw geen enkele zekerheid. Ook heeft de man zich bereid verklaard om thans weer € 140,- per maand per kind te voldoen. De vrouw merkt hierbij op dat zij niet heeft afgezien van achterstallige betalingen in het verleden. De man heeft zich in het verleden onwillig getoond om zijn betalingsverplichtingen na te komen. Er was voor de vrouw geen andere mogelijkheid dan een executoriale titel te verzoeken. Niet valt in te zien dat de vrouw geen belang zou hebben bij een dergelijke titel. Ook is het in het belang van de kinderen van partijen, die thans jongmeerderjarig zijn geworden, dat een alimentatieverplichting is vastgelegd.
Inmiddels heeft de man een aanzienlijk bedrag betaald aan de vrouw. Toch wenst de vrouw zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de man.
5. De man stelt dat de vrouw niet namens de kinderen van partijen mag optreden omdat zij sinds 3 oktober 2014 jongmeerderjarig zijn. Verder stelt de man dat hij bereid is om een bedrag van € 140,- per maand per kind rechtstreeks aan de jongmeerderjarigen te voldoen. De man heeft hier ook een aanvang mee gemaakt, al hebben de jongmeerderjarigen hun behoefte niet aangetoond.
De man betoogt voorts dat er behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt van de bevoegdheid van de rechter om een bijdrage over een periode in het verleden te wijzigen. De rechtbank heeft hiermee al rekening gehouden door te stellen dat de vrouw geen belang heeft bij toewijzing met terugwerkende kracht, omdat de bijdrage al vast stond. De man heeft inmiddels al een bedrag van € 3.000,- voldaan aan de vrouw, ondanks dat er geen vaststelling met terugwerkende kracht is opgelegd.
6. Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw door de jongmeerderjarigen is gemachtigd om namens hen op te treden, zal het hof aan de eerste stelling van de man hieromtrent voorbijgaan.
7. Het hof is met partijen van oordeel dat de bestreden beschikking op een juridische misslag berust. Het is onjuist dat de vrouw geen belang zou hebben bij haar verzoek om in een beschikking vast te leggen dat de man met ingang van 15 maart 2008 een alimentatie voor de kinderen van partijen zal voldoen van € 140,- per kind per maand, nu deze tussen partijen was overeengekomen. De onderhavige procedure leent zich er juist voor om een executoriale titel te verkrijgen in een situatie waarin de man zijn verplichting voortvloeiend uit een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan niet nakomt en/of de daarin overeengekomen indexering van de alimentatie voor de kinderen niet betaalt. Hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen acht het hof dan ook onbegrijpelijk. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin het verzoek van de vrouw integraal is afgewezen en overweegt daarover als volgt.
8. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van 15 maart 2008 een bedrag van € 140,- per maand per kind zal betalen aan de vrouw. Uit de bestreden beschikking, pagina 3 tweede alinea, blijkt dat partijen ter zitting bij de rechtbank met elkaar zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw, overigens gelijk het bedrag dat zij hebben afgesproken in het ouderschapsplan, thans weer € 140,- per kind per maand zal voldoen aan de vrouw. Uit de als productie 4 door de vrouw overgelegde zittingsaantekeningen van de zitting van 9 mei 2014 bij de rechtbank blijkt dat de man zich refereert aan het betalen van € 140,- per maand per kind met ingang van september 2013. De vrouw heeft in punt 5 van haar beroepschrift betoogd dat zij niet heeft afgezien van achterstallige betalingen in het verleden.
9. Het hof leidt uit het voorgaande af dat partijen ter zitting bij de rechtbank een nieuwe afspraak hebben gemaakt omtrent de alimentatie voor de kinderen en met elkaar zijn overeengekomen dat de man met ingang van 20 september 2013 (zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift eerste aanleg) een bedrag van € 140,- per maand per kind zal betalen. De wettelijke indexeringen lopen dan ook niet door na 1 september 2013; de man gaat dan wederom € 140,- per maand en per kind betalen. Het hof zal dan ook de volgende alimentatie voor de kinderen vaststellen:
- met ingang van 15 maart 2008 tot 20 september 2013 € 140,- per maand per kind, met ingang van 1 januari 2009 van rechtswege jaarlijks geïndexeerd;
- met ingang van 20 september 2013 € 140,- per maand per kind zonder dat dit bedrag met ingang van 1 januari 2014 wordt geïndexeerd;
- met ingang van 1 januari 2015 € 141,12,- per maand per kind. Vervolgens zal dit bedrag van rechtswege jaarlijks worden geïndexeerd.
10. Ten overvloede overweegt het hof - de man heeft geen incidenteel appel ingesteld - dat ook de overweging van de rechtbank dat het zelfstandige verzoek van de man om nihilstelling van de alimentatie voor de kinderen niet pas bij verweerschrift had mogen worden ingediend en derhalve eerder door de man aanhangig had moeten worden gemaakt, onjuist en onbegrijpelijk is. Immers, het staat de man vrij om bij een wijziging van omstandigheden zelf te bepalen wanneer hij een dergelijk verzoek indient. Ingevolge het bepaalde in artikel 282 lid 4 Rv mag een verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten.
Proceskosten
11. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Gelet op het vorenoverwogene ziet het hof geen aanleiding om, zoals de vrouw heeft verzocht, de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal dan ook de proceskosten in hoger beroep compenseren.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, met ingang van [geboortedatum 4] 2014: de door de man aan de jongmeerderjarigen te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie:
- met ingang van 15 maart 2008 tot 20 september 2013 op € 140,- per maand per kind, met ingang van 1 januari 2009 van rechtswege jaarlijks geïndexeerd;
- met ingang van 20 september 2013 op € 140,- per maand per kind, zonder dat dit bedrag met ingang van 1 januari 2014 wordt geïndexeerd;
- met ingang van 1 januari 2015 op € 141,12 per maand per kind en vervolgens, van rechtswege jaarlijks geïndexeerd,
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2015.