In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2006 en 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in november 2014 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 10 oktober 2015. De gecertificeerde instelling, die de zorg voor de minderjarigen op zich heeft genomen, verzocht om bekrachtiging van deze beschikking. De vader van de minderjarigen was niet verschenen tijdens de zitting.
De moeder voerde aan dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren, en dat de thuissituatie stabiel was. Ze stelde dat er geen verband was tussen de ondertoezichtstelling en de problematiek van de minderjarigen. De gecertificeerde instelling daarentegen betoogde dat de communicatie tussen de ouders slecht was en dat dit de ontwikkeling van de minderjarigen negatief beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling op juiste gronden had verlengd, maar besloot de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten tot 15 juli 2015. Het hof benadrukte het belang van een concreet plan voor verbetering van de communicatie tussen de ouders, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking voor de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 15 juli 2015 werd vernietigd, terwijl de overige onderdelen van de beschikking werden bekrachtigd. De zaak benadrukt de noodzaak van goede communicatie tussen ouders in situaties van ondertoezichtstelling en de rol van gecertificeerde instellingen in het ondersteunen van deze communicatie.