ECLI:NL:GHDHA:2015:250

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
200.159.993/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Obbink-Reijngoud
  • J. Koens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen met focus op communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2006 en 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in november 2014 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 10 oktober 2015. De gecertificeerde instelling, die de zorg voor de minderjarigen op zich heeft genomen, verzocht om bekrachtiging van deze beschikking. De vader van de minderjarigen was niet verschenen tijdens de zitting.

De moeder voerde aan dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren, en dat de thuissituatie stabiel was. Ze stelde dat er geen verband was tussen de ondertoezichtstelling en de problematiek van de minderjarigen. De gecertificeerde instelling daarentegen betoogde dat de communicatie tussen de ouders slecht was en dat dit de ontwikkeling van de minderjarigen negatief beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling op juiste gronden had verlengd, maar besloot de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten tot 15 juli 2015. Het hof benadrukte het belang van een concreet plan voor verbetering van de communicatie tussen de ouders, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking voor de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 15 juli 2015 werd vernietigd, terwijl de overige onderdelen van de beschikking werden bekrachtigd. De zaak benadrukt de noodzaak van goede communicatie tussen ouders in situaties van ondertoezichtstelling en de rol van gecertificeerde instellingen in het ondersteunen van deze communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 februari 2015
Zaaknummer : 200.159.993/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-1919
Zaaknummer rechtbank : C/09/471776
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Gouda,
thans: de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Gouda,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 21 november 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 oktober 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De gecertificeerde instelling heeft op 29 december 2014 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 8 december 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
  • op 19 januari 2015 een brief van 16 januari 2015 met bijlagen;
  • op 20 januari 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 21 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer[A] en mevrouw [B] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen verlengd van 10 oktober 2014 tot 10 oktober 2015 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder en de vader de met de gezag belaste ouders zijn van:
  • [minderjarige 1], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige 2], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats],
(hierna te noemen: de minderjarigen).

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van 10 oktober 2014 tot 10 oktober 2015.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de gecertificeerde instelling verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen alsnog af te wijzen, dan wel deze toe te wijzen voor de duur van zes maanden.
3. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De moeder voert het volgende aan. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. De thuissituatie is stabiel en er bestaan sporadisch meningsverschillen tussen de ouders over de omgangsregeling. Er is geen verband gelegd door de gecertificeerde instelling tussen de verzochte ondertoezichtstelling en de bij de minderjarigen aanwezige stoornissen. Ten onrechte heeft de kinderrechter overwogen dat de specifieke opvoedingsbehoeften van de minderjarigen veel van de moeder zouden vragen. De opname van [minderjarige 1] bij Yulius is inmiddels met goed gevolg beëindigd. De moeder heeft bewust voor die opname gekozen. Er was geen sprake van dwang vanuit de gecertificeerde instelling. Van de door de gecertificeerde instelling in het inleidend verzoekschrift aangehaalde schuldenproblematiek bij de moeder is geen sprake. Zij staat al lange tijd onder vrijwillig beschermingsbewind en heeft haar financiën op orde. Ook de door gecertificeerde instelling geuite vrees dat de opvoeding en verzorging van de minderjarigen in het gedrang kan komen door overbelasting of ontwikkeling van depressieve klachten van de moeder, is ongegrond. De moeder heeft al geruime tijd geen depressieve klachten. Ter voorkoming van overbelasting heeft zij externe hulp ingeschakeld op maandag en woensdag. De moeder ervaart de invloed van de gecertificeerde instelling als negatief. De door de kinderrechter geschetste angst dat bij afwijzing van de verzoeken de hulp zou stagneren, is ongefundeerd. De moeder onderneemt zelf actie, zoals bij Yulius. De gecertificeerde instelling heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan de opdracht van de kinderrechter met de moeder om de tafel te gaan zitten om het aantal hulpverleners te verminderen. Voor zover het hof niet overgaat tot vernietiging, verzoekt de moeder de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden.
5. De gecertificeerde instelling heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de minderjarigen fysiek worden verwaarloosd of mishandeld. De problemen liggen daarin dat de communicatie tussen de ouders slecht verloopt. De gezinsvoogd fungeert op dit moment als scheidsrechter. De onrust tussen de ouders heeft ervoor gezorgd dat de minderjarigen nog steeds niet zindelijk zijn en bozig gedrag vertonen. Vanuit Gemiva is hulpverlening ingezet om de overdrachtsmomenten van de minderjarigen van de ene ouder naar de andere ouder soepeler te laten verlopen. De moeder was het niet eens met de persoon die Gemiva daarvoor in gedachte had. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kinderrechter heeft de moeder te kennen gegeven dat zij de hulpverlening van Gemiva wil beëindigen. De vader is het daarentegen wel eens met die hulpverlening. Als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, is er geen enkele stabiele factor meer in het gezin aanwezig. Op dit moment is de hulpverlening goed georganiseerd en zijn er duidelijke afspraken. De zorgen rondom de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen zijn toegenomen.
6. Het wettelijk kader zoals deze gold tot 1 januari 2015 is nog van toepassing, nu het inleidend verzoekschrift van de gecertificeerde instelling is ingediend voor die datum. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 lid, 1 van het Burgerlijk Wetboek (oud) nog steeds aanwezig zijn. Bij de beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of de minderjarigen bij het uitblijven of beëindigen van de ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling op de juiste gronden heeft verlengd. Het hof ziet echter wel reden om de ondertoezichtstelling in duur te bekorten tot 15 juli 2015. Het hof overweegt daartoe als volgt. Bij de minderjarigen is sprake van kindeigen problematiek, zo heeft [minderjarige 2] een ontwikkelingsachterstand, een licht verstandelijke beperking en PDD-NOS en heeft [minderjarige 1] ADHD van het overwegend hyperactieve en impulsieve type. De ouders hebben naast de problemen van de minderjarigen ook hun eigen problematiek. Inmiddels staan de minderjarigen bijna vijf jaren onder toezicht. Het is de moeder geweest die destijds heeft verzocht om een ondertoezichtstelling. Vaststaat dat zij voldoende haar medewerking verleent aan de ingezette hulpverlening. Ter zitting heeft de moeder verklaard haar medewerking ook na een mogelijke beëindiging van de ondertoezichtstelling voort te zetten. De moeder toont naar het oordeel van het hof voldoende inzicht in de problematiek van de minderjarigen. Op dit moment is het de vader die ervoor zorgt dat er geen communicatie is tussen hem en de moeder. Het is voor de gecertificeerde instelling en de moeder onduidelijk waarom hij geen contact meer wenst met de moeder. Het ontbreken van die communicatie leidt er toe dat de problemen van de minderjarigen zijn vergroot. Zonder die communicatieproblemen, is het de vraag of een ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is. Het hof acht het dan ook van groot belang dat de gecertificeerde instelling op korte termijn een concreet plan opstelt waarin staat hoe de onderlinge communicatie tussen ouders kan worden opgestart en verbeterd. Het normaliseren van de onderlinge verstandhouding van de ouders moet een van de doelen zijn van de ondertoezichtstelling. Wellicht kunnen daarvoor cursussen en trainingen van de ouders nodig zijn. Een ouder heeft de plicht ten opzichte van zijn kinderen om aan zulke cursussen en trainingen mee te werken. Zonodig kan de gecertificeerde instelling overgaan tot het geven van een aanwijzing.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 15 juli 2015;
wijst af het inleidend verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], en [minderjarige 2], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats], voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 15 juli 2015;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Obbink-Reijngoud en Koens, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2015.