ECLI:NL:GHDHA:2015:251

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
200.161.041/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Koens
  • A. van Nievelt
  • M. Obbink-Reijngoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige; afwijzing verzoek raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De raad voor de kinderbescherming te Rotterdam had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 3 oktober 2014 het verzoek tot ondertoezichtstelling had afgewezen. De moeder van de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, heeft verweer gevoerd tegen het hoger beroep van de raad. De vader is niet verschenen op de zitting.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader de met het gezag belaste ouders zijn van de minderjarige, geboren in 2012. De raad heeft aangevoerd dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de minderjarige, onder andere vanwege het verleden van de ouders met betrekking tot opvoedvaardigheden en financiële problemen. De moeder heeft echter betoogd dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat zij adequaat voor haar zorgt.

Na de behandeling van de zaak op 21 januari 2015 heeft het hof geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de minderjarige in haar zedelijke of geestelijke belangen wordt bedreigd. De ouders hebben inmiddels stappen ondernomen om hun situatie te verbeteren, en er zijn geen recente zorgmeldingen of politiecontacten geweest. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de raad afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 februari 2015
Zaaknummer : 200.161.041/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-2783
Zaaknummer rechtbank : C/10/458348
De raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.[belanghebbende 1],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Als degene wier verklaring met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
thans: de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De raad is op 10 december 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 oktober 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 8 januari 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts van de raad de volgende stukken ingekomen:
  • op 9 januari 2015 bijlagen;
  • op 15 januari 2015 een brief van 14 januari 2015 met bijlagen.
De zaak is op 21 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • mevrouw [A] namens de raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw[B] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is afgewezen het verzoek van de raad strekkende tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder en de vader de met de gezag belaste ouders zijn van [minderjarige], geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
2. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek om de minderjarige gedurende een jaar onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling alsnog toe te wijzen.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep ongegrond te verklaren, niet-ontvankelijk te verklaren wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde, althans af te wijzen.
Ontvankelijkheid
4. In het meest verstrekkende verweer verzoekt de moeder de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Daartoe voert de moeder aan dat sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde.
5. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder dit verweer onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Ondertoezichtstelling
6. De raad voert - kort weergegeven - het volgende aan. De kinderrechter heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de bijlage bij het raadsrapport van 14 augustus 2014, betreffende een eerder raadsrapport van 28 maart 2014. Deze bijlage moet als integraal onderdeel van het rapport van 14 augustus 2014 gezien worden. Het verzoek van de raad moet op zijn volle merites beoordeeld worden. De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn wel degelijk aanwezig. Hoewel er weinig zorgen bestaan over de huidige ontwikkeling van de nog jonge minderjarige, is bekend dat zorgen en knelpunten in opvoedersfactoren en omgevingsfactoren een ongunstig effect op de ontwikkeling van kinderen kunnen hebben. De ouders hebben een zeer belast verleden als opvoeders. Zij zijn ontheven van het gezag over hun twee oudste zonen vanwege zorgen over opvoedvaardigheden, veiligheid en stabiliteit. Er zijn geruime tijd financiële problemen ten aanzien waarvan de ouders er niet in slagen de praktische zaken structureel vorm te geven. Beide ouders hebben moeite met de Nederlandse taal en hebben beperkte verstandelijke vermogens. Dit kan van invloed zijn op hun probleeminzicht en op het moeten regelen van bepaalde zaken. De vader heeft agressieregulatieproblemen gekend. De relatie van de ouders was jarenlang conflictueus en is sinds kort opnieuw verbroken. De ouders geven geen inzicht in de feitelijke opvoedsituatie en hun persoonlijke relatie. Zij lijken niet te beseffen wat de effecten zijn van hun handelingen. Er blijft onduidelijkheid bestaan over hun opvoedingsvaardigheden. De minderjarige mist haar vader en zal de onderlinge spanningen tussen de ouders voelen. Ondanks de financiële problemen van de ouders, gaat de minderjarige vijf dagen per week naar de kinderopvang. De raad heeft het vermoeden dat het kinderdagverblijf een groot aandeel heeft in de positieve ontwikkeling van de minderjarige. Nu komt de minderjarige in een fase terecht waarin zij meer van haar opvoeders gaat vragen dan verzorging. Nu de moeder het grootste aandeel krijgt in de zorg van de minderjarige, geeft dit de raad reden voor extra zorg. De ouders staan ambivalent in het accepteren van de aangeboden en nodig geachte hulp en het benutten hiervan. Ouders lijken erg ad hoc te handelen. De raad acht het noodzakelijk dat aan ouders handvatten worden geboden, zodat de minderjarige kan opgroeien bij haar ouders in een fysiek en emotioneel veilige opvoedomgeving.
7. De moeder verweert zich daartegen als volgt. Uit het rapport van de raad van 14 augustus 2014 blijkt dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, maar dat de zorgen zijn gelegen in systeemgerichte factoren. De financiën van de moeder zijn adequaat geregeld. Zij neemt al sedert oktober 2014 deel aan een schuldhulpverleningstraject bij de Kredietbank en ontvangt een bedrag van € 50,- aan weekgeld. Er is geen sprake meer geweest van dreigende huisuitzetting. De moeder zal vrijwilligerswerk gaan verrichten voor twee dagen per week en de minderjarige staat op de wachtlijst voor de peuterspeelzaal. Het contact met de vader verloopt goed en er zijn geen zorgmeldingen meer geweest. In het kader van de omgangsregeling tussen de moeder en een oudere broer van de minderjarige zijn de pleegmoeder en de gezinsvoogd van het Leger des Heils bij de moeder thuis geweest. De pleegmoeder was positief verrast door de ruime woning en de voorzieningen. Er is geen reden te vermoeden dat de moeder geen inzicht geeft in de feitelijke opvoedsituatie.
8. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dat het verzoek tot ondertoezichtstelling moet worden afgewezen. Het hof neemt de gronden van de beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn door de raad in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Aanvankelijk rapporteerde de raad op 14 februari 2014 dat er geen zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, de ouders waren betrokken en hun opvoedvaardigheden waren vergroot. De raad zag geen aanleiding om een ondertoezichtstelling te verzoeken. Het AMK (thans: Veilig Thuis) meldde vervolgens dat de moeder zou zijn mishandeld door een groep mensen. Op basis van de op dat moment voorhanden informatie concludeerde de raad op 14 augustus 2014 dat wel degelijk een ondertoezichtstelling noodzakelijk was en verzocht de kinderrechter om een ondertoezichtstelling. Het hof is gebleken dit verzoek voornamelijk was gelegen in de zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige, onduidelijkheid met betrekking tot de relatie van de ouders en problemen uit het verleden. Anders dan de raad, is het hof niet gebleken van concrete aanwijzingen dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Over de ontwikkeling van de minderjarige zijn nog steeds geen zorgen. Er was sprake van een gevecht tussen de buurvrouw en de moeder. Van een huiselijk geweldsituatie was dan ook geen sprake. De vader en de moeder wonen niet meer samen. Met de vader en de minderjarige is er een omgangsregeling. Onweersproken is dat die regeling goed verloopt. De moeder neemt deelt aan een traject van budgetbeheer van de Kredietbank Rotterdam, zodat haar financiële problemen geen gevaar meer vormen voor een mogelijke huisuitzetting. Er is een groot netwerk rondom de moeder van familieleden en vrienden op wie de moeder een beroep kan doen als zij problemen ervaart. Sinds het opstellen van het rapport van de raad (14 augustus 2014) zijn er geen zorgmeldingen of politiecontacten meer geweest. Ook de woning van de moeder is in orde. Dit blijkt uit de omstandigheid dat [oudere broer 1] (een oudere broer van de minderjarige), zijn pleegmoeder en zijn voogd bij de moeder thuis zijn geweest in het kader van de omgangsregeling. De voogd heeft – zo heeft de moeder onweersproken verklaard – aan de moeder meegedeeld dat [oudere broer 1] waarschijnlijk in de toekomst onbegeleide contacten zal hebben bij haar thuis. De situatie van de oudere broers van de minderjarige is niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie. Zij zijn op jonge leeftijd uit huis geplaatst op het moment dat de ouders nog niet lang woonachtig waren in Nederland.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, van Nievelt en Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2015.