ECLI:NL:GHDHA:2015:2522

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
17 september 2015
Zaaknummer
200.168.955/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. van Nievelt
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de gezinsverhoudingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2003. De moeder van de minderjarige had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter, die de minderjarige onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling voor de periode van 27 januari 2015 tot 27 januari 2016. De moeder stelde dat er geen sprake was van een ontwikkelingsbedreiging en dat de minderjarige zich goed ontwikkelde in haar huidige gezinssituatie. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in deze procedure, was van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen, vooral in het licht van de recente onthulling dat haar stiefvader niet haar biologische vader is.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de minderjarige enige gedragsproblemen had ervaren na de onthulling, maar dat deze problemen inmiddels waren afgenomen en dat zij zich weer adequaat ontwikkelde. Het hof overwoog dat de moeder zich actief inzette voor hulpverlening en dat de minderjarige in een veilig en vertrouwd gezinssysteem opgroeide. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren voor de voortzetting van de ondertoezichtstelling, aangezien de minderjarige niet in haar ontwikkeling werd bedreigd.

Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover het de ondertoezichtstelling betrof en hefte deze op, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad was. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van minderjarigen en de rol van ouders in het waarborgen van deze omgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juni 2015 (bij vervroeging)
Zaaknummer : 200.168.955/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-2669
Zaaknummer rechtbank : C/09/478471
[de moeder],
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Vliet te Breda,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
2. [de stiefvader],
wonende te [plaatsnaam],
hierna te noemen: de stiefvader.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [plaatsnaam],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 24 april 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 januari 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 21 mei 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de rechtbank:
- op 26 mei 2015 het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg;
van de zijde van de moeder:
- op 9 juni 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 10 juni 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 mevrouw [naam] namens de raad;
 mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling;
 de stiefvader.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [de minderjarige], geboren op [datum] 2003 te [plaatsnaam], Spanje (hierna te noemen: de minderjarige), van 27 januari 2015 tot 27 januari 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling gesteld.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder heeft alleen het gezag over de minderjarige;
  • de (hoofd)verblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder en de stiefvader;
  • op 3 februari 2014 en op 27 november 2014 heeft de raad een rapport uitgebracht over de opvoedingssituatie van de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ondertoezichtstelling de minderjarige voor de periode van 27 januari 2015 tot 27 januari 2016.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad om de minderjarige onder toezicht van de gecertificeerde instelling te stellen voor de duur van twaalf maanden af te wijzen.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder stelt dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die niet afdoende in het vrijwillig kader kan worden afgewend, zodat er geen gronden aanwezig zijn die (voortduring van) een ondertoezichtstelling kunnen dragen. De moeder voert daartoe het volgende aan. Na een onrustige periode waarin de schoolprestaties en het welzijn van de minderjarige afnamen, ervaart de minderjarige thans weer meer rust en zijn haar schoolprestaties verbeterd. De moeder stelt dat de minderjarige zich in het laatste jaar dat zij op de basisschool zal doorbrengen in rust moet kunnen richten op het schooladvies en haar middelbare schoolkeuze. Daarnaast stelt de moeder dat zij zelf in het vrijwillig kader hulpverlening heeft gezocht en gevonden, zowel voor haarzelf als voor de minderjarige, zodat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft.
5. De raad verweert zich daartegen als volgt. Voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van de minderjarige is het van belang dat de mogelijkheden van contact met de vader verder worden onderzocht en vormgegeven. De raad en de gezinsvoogd achten de ouders niet in staat zelfstandig invulling te geven aan contact tussen de vader en de minderjarige, zodat hulpverlening noodzakelijk is. Daarnaast stelt de raad dat de moeder voldoende gelegenheid heeft gekregen om hulpverlening in het vrijwillig kader in te schakelen. Die hulpverlening is echter onvoldoende van de grond gekomen, zodat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is.
6. De gezinsvoogd heeft ter terechtzitting verklaard dat de moeder zich inzet voor de hulpverlening en daarvan lijkt te profiteren. De gezinsvoogd heeft met de minderjarige besproken dat het belangrijk is dat zij kan praten over het feit dat ze een andere vader heeft dan zij altijd heeft gedacht en dat ze kan bespreken hoe zij daarmee om moet gaan. De minderjarige staat op dit moment wel open voor dergelijke hulpverlening – en op dit moment wordt door de gecertificeerde instelling gezocht naar een geschikte vorm en uitvoerder – maar niet voor omgang met de vader. De gezinsvoogd heeft voorts verklaard dat de moeder zelf initiatief heeft getoond en zelf dingen heeft opgepakt, zodat zij er vertrouwen in heeft dat hulpverlening in het vrijwillig kader ook mogelijk zou zijn en dat een dwangkader niet noodzakelijk is. De gezinsvoogd heeft van de behandelaar vernomen dat het gezinssysteem goed functioneert en de minderjarige een veilige basis heeft.
7. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder de minderjarige helpt bij de verwerking van de mededeling dat zij een andere vader heeft dan zij altijd heeft gedacht, noch dat de moeder de minderjarige zal stimuleren om contact met de vader te zoeken of te accepteren. De vader voert daartoe aan dat de moeder teveel verantwoordelijkheid neerlegt bij de minderjarige, terwijl het onderhouden van een band met de niet-gezaghebbende ouder een taak is van de gezaghebbende ouder. De vader stelt dan ook dat daarvoor een onafhankelijke derde nodig is, zodat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
8. Het hof overweegt als volgt. Nu het inleidend verzoek is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, zal het verzoek op grond van het geldende overgangsrecht worden beoordeeld aan de hand van de wetgeving zoals die gold ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. Bij de beoordeling zal het hof derhalve onderzoeken of de minderjarige zonder ondertoezichtstelling zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
9. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er thans geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. Het hof overweegt daartoe dat de minderjarige weliswaar nadat haar was medegedeeld dat haar stiefvader niet haar biologische vader is, enige tijd gedragsproblemen heeft gehad, maar dat haar gedrag ten goede is gekeerd en zij zich op dit moment weer adequaat ontwikkelt. Dat de minderjarige er nog niet aan toe is om te praten over haar afstamming, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders. Voorts is door de gecertificeerde instelling verklaard dat de minderjarige in een adequaat, veilig en vertrouwd gezinssysteem opgroeit. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de moeder zich inzet voor hulpverlening, zowel voor de minderjarige als voor zichzelf, en dat zij de weg naar de instanties weet te vinden.
10. Uit het voorgaande volgt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige moet worden opgeheven. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de besteden beschikking voor zover het de duur van de ondertoezichtstelling betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarige op met ingang van heden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, van Nievelt en van Montfoort, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2015.