ECLI:NL:GHDHA:2015:2529

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
200.154.486/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en onrechtmatig handelen bij vervalsing handtekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen vonnissen van de rechtbank Den Haag met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en de kosten van de huishouding. De man heeft in hoger beroep vijf grieven geformuleerd, waarbij hij onder andere stelt dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld door zijn handtekening te vervalsen voor een geldlening van € 21.820,56 bij de Postbank. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man en vrouw ieder verantwoordelijk zijn voor de kosten van de huishouding, maar de man betwist dit en stelt dat de vrouw volledig draagplichtig moet zijn voor de schuld aan de Postbank indien de vervalsing wordt vastgesteld.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en heeft de vorderingen van de man beoordeeld. Het hof oordeelt dat de kosten van de huishouding in beginsel gelijk moeten worden verdeeld, maar dat de vrouw, indien zij de handtekening van de man heeft vervalst, volledig verantwoordelijk is voor de schuld aan de Postbank. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voor meerdere strafbare feiten is veroordeeld, wat de onrechtmatigheid van haar handelen bevestigt. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het niet heeft bepaald dat de vrouw volledig draagplichtig is voor de schuld aan de Postbank, en bekrachtigt de overige vonnissen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in het kader van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen van onrechtmatig handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.154.486/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/435144/ HA ZA 13-0068

arrest van 14 juli 2015

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr.drs. H. Warendorp Torringa te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 17 maart 2014 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 27 februari 2013, 1 mei 2013 en 18 december 2013 van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen.
Voor het verloop van de zaak in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
Bij memorie van grieven heeft de man vijf grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven gemotiveerd weersproken.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het geschil

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgelegd.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het gerechtshof moge behagen uitvoerbaar bij voorraad de tussenvonnissen d.d. 27 februari 2013, d.d. 1 mei 2013 van de rechtbank Den Haag, alsmede het eindvonnis van de rechtbank Den Haag, gewezen tussen de man als eiser in conventie tevens gedaagde in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie, te vernietigen voor zover tegen die vonnissen grieven zijn ingediend.
3. Op bladzijde 11, 12 en 13 formuleert de man zijn vordering in hoger beroep. Het hof verwijst naar de punten: I, II, III, IV, VI, VII, VIII, IX.

Kosten van de huishouding

4. In artikel 4 van hun bij notariële akte van 28 januari 1994 overeengekomen huwelijkse voorwaarden – onder meer inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen - zijn partijen de navolgende regeling overeengekomen ter zake van de kosten van de huishouding. Deze bepaling luidt als volgt:

‘De kosten van de huishouding en van de verzorging en de opvoeding der kinderen, die uit het huwelijk der comparanten geboren mochten worden of met toestemming van beide echtgenoten in het gezin zijn opgenomen, zullen worden bestreden uit de netto-inkomsten uit arbeid van beide echtgenoten naar evenredigheid. Indien deze inkomsten niet toereikend zijn zullen de echtgenoten naar evenredigheid bijdragen uit hun inkomsten uit vermogen.’

5. In de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden hebben partijen aansluiting gezocht bij de tekst van art 1:84 BW.
6. Onder de kosten van de huishouding als bedoeld in art. 1:84 BW moet in het algemeen worden begrepen hetgeen in het huishouden verteerd of verbruikt wordt en hetgeen ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven (vgl. Hoge Raad 29 juni 2012 HR:2012:BW9769). Daartoe behoren alle uitgaven die dienen tot het gemeenschappelijk belang, zoals het lichamelijk en geestelijk welzijn van de echtgenoten en de tot hun gezin behorende kinderen. Art.1:84 BW houdt een fourneerplicht in en regelt niet de aansprakelijkheid voor schulden, al of niet aangegaan ten behoeve van de huishouding.
7. Met betrekking tot de (externe) aansprakelijkheid inzake schulden aangegaan ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding geldt als regel dat degene die de schuld is aangegaan aansprakelijk is voor de betreffende schuld. De aansprakelijkheid geeft geen antwoord op de vraag wie welk deel in de onderlinge verhouding van de echtgenoten moet fourneren en uiteindelijk moet dragen. Degene van de echtgenoten die meer draagt dan hij of zij overeenkomstig de overeengekomen fourneerplicht dient te dragen, heeft een vergoedingsrecht. Met betrekking tot de fourneerplicht zijn partijen in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden een regeling met elkaar overeengekomen.
8. Op grond van art 1:85 BW is ieder van de echtgenoten geheel aansprakelijk voor de schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Niet alle kosten ten behoeve van de huishouding vallen onder de gewone gang van de huishouding. Beslissend zijn de aard van de uitgaven, de financiële omstandigheden en de naar buiten blijkende leefwijze van het gezin.
9. In het bestreden vonnis van 1 mei 2013 heeft de rechtbank in r.o. 2.3 overwogen dat er een traditioneel rollenpatroon was, waarbij de man als hoofdkostwinner fulltime werkte als zelfstandig aannemer en timmerman en waarbij de vrouw zorgde voor het huishouden en de drie kinderen en als parttime schoonmaakster een gering bedrag bijverdiende. Bij het einde van het huwelijk zat het opgebouwde vermogen van beide echtgenoten vast in de overwaarde van de woning te [plaatsnaam] en er waren veel schulden, waarvoor betaalde schuldhulpverlening is ingeroepen.
10. De vrouw heeft op 16 oktober 2010 de echtelijke woning verlaten.
11. De echtscheidingsbeschikking is op 20 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Schulden in grief I

12. In grief I stelt de man de navolgende schulden aan de orde:
  • Unigarant € 880,-
  • ONVZ € 1.977,-
  • Avero € 4.632,-.
13. Uit productie 9 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg volgt dat de man door Unigarant op 24 februari 2011 is aangesproken voor de betaling van de rekening.
14. Uit productie 15 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg volgt dat de schuld ONVZ betrekking heeft op de man. Het betreft zijn ziektekostenverzekering. De brief waarin de schuld is vermeld, is gedateerd 17 maart 2011.
15. Uit productie 16 bij de inleidende dagvaarding volgt dat de man door AVERO ACHMEA wordt gesommeerd tot betaling. De brief is gedateerd 17 november 2010.
16. De man is van mening dat bovengenoemde schulden aan te merken zijn als kosten van de huishouding of als kosten met betrekking tot de gewone gang van de huishouding.
17. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt onder meer dat de door de man opgevoerde kosten niet aangemerkt kunnen worden als kosten van de huishouding. Voorts stelt zij dat de man de kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
18. Het hof overweegt als volgt. De kosten van een reisverzekering kunnen gezien de stand en fortuin waarin partijen met elkaar leefden, aangemerkt worden als kosten van de huishouding in de zin van de door partijen overeengekomen overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Ditzelfde geldt ook voor de ziektekostenverzekering van de man. De arbeidsongeschiktheidsverzekering beschouwt het hof niet als kosten van de huishouding. Het betreft een inkomensverzekering die ten laste van de winst kan worden gebracht.
19. Het feit dat er sprake is van kosten van de huishouding geeft nog geen antwoord op de vraag hoe deze kosten in de onderlinge verhouding van partijen overeenkomstig de door hen overeengekomen evenredigheidsmaatstaf moeten worden gedragen. Het hof heeft geen gegevens met betrekking tot de inkomsten van partijen in de betreffende jaren noch inzicht in de verhouding van hun vermogens of de inkomsten uit deze vermogens. Nu deze gegevens ontbreken kan het hof zich geen oordeel vormen op welke wijze de kosten van de huishouding tussen partijen moeten worden gedragen.
20. Wat daar ook van zij, op basis van de door de man verstrekte gegevens is de man jegens de crediteuren aansprakelijk voor de betaling van zijn schulden. Voor zover deze kosten tot de kosten van de gewone gang van de huishouding kunnen worden gerekend, is de vrouw mede aansprakelijk jegens de schuldeisers. Wie uiteindelijk welk aandeel daarin moet dragen, kan het hof blijkens het hiervoor overwogene niet vaststellen. De grief treft geen doel.

De waarde van de inboedel

21. De rechtbank heeft de waarde van de inboedel in redelijkheid begroot op € 6.000,-. De man is het hier niet mee eens. In zijn visie dient de waarde van de inboedel vastgesteld te worden op een bedrag van € 3.000,-.
22. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat zij zich kan verenigen met het oordeel van de rechtbank.
23. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft met de drie kinderen de echtelijke woning verlaten. De man is in de woning inclusief de inboedel blijven wonen. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in haar tussenvonnis op goede gronden tot de beslissing is gekomen om aan de inboedel een waarde te kennen van € 6.000,-. Als de man van mening was/is dat dit bedrag te hoog is, had het op zijn weg gelegen om een deugdelijk taxatierapport in het geding te brengen. De grief treft geen doel.

Schulden grief III

24. In punt 28 van zijn memorie van grieven stelt de man dat de navolgende schulden als kosten van de huishouding moeten worden aangemerkt:
  • [naam schuldeiser]
  • taxatie
  • Unigarant.
25. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken. De vrouw is onder meer van mening dat de posten niet aangemerkt kunnen worden als kosten van de huishouding.
26. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de hiervoor genoemde schulden door de man zijn betaald. De man wenst de helft van de door hem betaalde bedragen op de vrouw te verhalen. Het hof begrijpt uit de stellingname van de man, dat de man van mening is dat de vrouw op basis van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden de helft van deze kosten dient te voldoen. Ook voor deze kosten geldt dat het hof niet kan vaststellen wie draagplichtig was met betrekking tot deze kosten aangezien ook hier geldt dat het hof geen inzicht heeft in de inkomsten en vermogensverhouding van partijen in de periode dat de kosten zijn gemaakt. De kosten als zodanig zijn aan te merken als kosten van de huishouding aangezien deze zijn gemaakt om het gezin draaiende te houden. Dit geldt ook voor de kosten met betrekking tot de schuldhulpverlening. Grief III treft geen doel.

Woonlasten grief IV

27. Uit grief IV volgt dat de man het niet eens is met de beslissing van de rechtbank dat hij alle lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning moet voldoen. Het is de vrouw die is vertrokken uit de echtelijke woning en in een huurwoning haar intrek heeft genomen. Het is niet de keuze van de man geweest om in de woning te blijven wonen.
28. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld dat zij uit de woning heeft moeten vluchten. De man betaalde ook tijdens het huwelijk de hypotheekrente. De grief faalt in de ogen van de vrouw.
29. Het hof overweegt als volgt. Tijdens het huwelijk is de hypotheekrente aan te merken als kosten van de huishouding. Na de ontbinding van het huwelijk op 20 oktober 2011 zijn partijen in beginsel gelijk draagplichtig met betrekking tot de lasten van de voormalige echtelijke woning. De woning behoort partijen in mede-eigendom toe. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde gemeenschap wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. In het onderhavige geval heeft de man het volledige woongenot van de woning. De vrouw is met de kinderen verhuisd naar een huurwoning. Nu de man het volledige genot heeft, acht het hof het redelijk en billijk en mede bij wijze van gebruiksvergoeding aan de vrouw dat hij alle lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning zelf draagt en de vrouw ter zake die schulden vrijwaart.

Grief V

30. In deze grief stelt de man de volgende onderwerpen aan de orde:
  • overboeking door de vrouw van een bedrag van ad € 1.663,- van de rekening van de man naar haar privérekening;
  • aangaan van een krediet bij de Postbank van ad € 21.820,56 door het vervalsen van de handtekening van de man;
  • geldopnames door de vrouw van de rekening van de man in de periode januari 2009 tot en met september 2010.
31. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld dat het gewoonte was dat de vrouw geld overboekte van de zakelijke rekening van de man naar haar privérekening ter delging van de kosten van de huishouding. De vrouw stelt dat het tijdens het huwelijk een gebruik/gewoonte/afspraak is geweest dat de gelden werden gebruikt voor de kosten van de huishouding. Nu de gelden over een langere tijd zijn uitgesmeerd is naar redelijkheid en billijkheid genoegzaam aangetoond dat de gelden zijn gebruikt voor de kosten van de huishouding.
32. Het hof overweegt als volgt. De man heeft in eerste aanleg een groot aantal bankafschriften in het geding gebracht van de ABN AMRO rekeningnummer [nummer] . Het is een rekening op naam van de man. Uit de afschriften volgt evident dat er gelden van de rekening van de man naar de rekening van de vrouw zijn overgeboekt. De man had dit in de betreffende periode ook zelf kunnen vaststellen. De vrouw heeft gesteld dat dit gebruikelijk was, de man heeft dit niet weersproken. Uit het gedrag van de man leidt het hof af dat het stilzwijgend zijn instemming had dat de vrouw de gelden van zijn rekening overboekte naar haar privérekening ter dekking van de kosten van de huishouding. Indien dit niet de instemming van de man had gehad, had hij op een eenvoudige wijze zijn rekening voor de vrouw kunnen blokkeren. Dit onderdeel van de grief treft geen doel.
33. De man heeft gesteld dat de vrouw bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland onder meer is veroordeeld wegens het vervalsen van de handtekening van de man met betrekking tot het aangaan van een geldlening van € 21.820,56 bij de Postbank.
34. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voor meerdere strafbare feiten tot twaalf maanden gevangenisstraf is veroordeeld.
35. De vrouw heeft gesteld dat zij de handtekening van de man niet heeft vervalst en dat zij van het vonnis van de rechtbank hoger beroep heeft ingesteld.
36. Het hof overweegt als volgt. Indien de vrouw de handtekening van de man heeft vervalst, op grond waarvan de Postbank een geldlening heeft verstrekt van € 21.820,56, is het hof van oordeel dat de handelwijze van de vrouw jegens de man aangemerkt kan worden als onrechtmatig. Alle gevolgen die uit deze onrechtmatige handeling van de vrouw voortvloeien dienen voor haar rekening en risico te komen. Indien de veroordeling van de vrouw met betrekking tot de valsheid in geschrifte - waaronder het vervalsen van de handtekening van de man onder de lening met de postbank - definitief wordt, dient zij de schuld aan de Postbank van € 21.820,56 als een eigen schuld te voldoen en de man ter zake deze schuld te vrijwaren. Het hof acht het niet relevant waaraan de vrouw het bedrag van € 21.820,56 heeft besteed, ook al heeft zij hiervan gezinsuitgaven voldaan. Door dit strafbare handelen heeft de vrouw de lotsverbondenheid tussen haar en de man op een ernstige wijze geschonden waarvan zij de gevolgen dient te dragen. Het hof kan op basis van de door de man gestelde gegevens niet vaststellen welk bedrag hij inmiddels aan de Postbank heeft terugbetaald. Het hof zal derhalve bepalen dat de vrouw volledig draagplichtig is met betrekking tot de schuld aan de Postbank van € 21.820,56 indien definitief in rechte komt vast te staan dat de vrouw de handtekening van de man heeft vervalst.

Proceskosten

37. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 18 december 2013 van de rechtbank Den
Haag tussen partijen gewezen voor zover de rechtbank niet heeft bepaald dat de vrouw volledig draagplichtig is voor de schuld aan de Postbank van € 21.820,56 indien in rechte komt vast te staan dat de vrouw de handtekening van de man heeft vervalst voor het verkrijgen van de geldlening en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw - met uitsluiting van de man - volledig draagplichtig is met betrekking tot de schuld aan de Postbank van € 21.820,56 en alle daarmee verband houdende kosten indien in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat de vrouw de handtekening van de man heeft vervalst bij het sluiten van de lening;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
compenseert de proceskosten en wel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.