Beoordeling van het hoger beroep
In het principaal en in het incidenteel appel
1. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter:
- voor recht verklaard dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door het door [vader] en [moeder] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2008 af te wijzen bij besluit van 7 augustus 2008;
- appellanten hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure veroordeeld;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
2. Appellanten vorderen dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat, primair, de zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank voor het houden van pleidooi en het verder afdoen van de zaak in eerste aanleg. Subsidiair vorderen zij hun vorderingen, die hierna zullen worden weergegeven, toe te wijzen .
3. De vorderingen van appellanten tegen [schoolnaam] luiden als volgt:
- een verklaring voor recht dat [schoolnaam] onrechtmatig heeft gehandeld:
* jegens appellanten vanwege een onrechtmatige melding aan het Algemeen meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK);
* jegens de vader, [dochter een] en [dochter twee] vanwege een schending van de Leerplichtwet;
* jegens de vader vanwege wanprestatie van [schoolnaam] in de arbeidsrelatie met hem;
* jegens [dochter twee] , wegens wanprestatie ter zake van de onderwijsovereenkomst methaar;
- [schoolnaam] te veroordelen om aan appellanten schadevergoeding te betalen vanwege onrechtmatig handelen:
* aan de vader een bedrag van € 500,- voor buitengerechtelijke kosten, een bedrag van € 1.000,- voor immateriële schade en een bedrag van € 10.000,- in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
* aan de moeder een bedrag van € 500,- wegens immateriële schade;
* aan [dochter een] een bedrag van € 500,- vanwege immateriële schade;
waarbij rekening moet worden gehouden met de bedragen waartoe de andere geïntimeerden veroordeeld worden; de voornoemde schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
4. De vorderingen van appellanten tegen Jeugdbescherming luiden als volgt:
- te verklaren voor recht dat Jeugdbescherming onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vader, de moeder en [dochter een] wegens onrechtmatige handelingen door het AMK en jegens de vader, de moeder en [dochter twee] ;
- Jeugdbescherming te veroordelen om bij wijze van schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen te betalen:
* aan de vader de kosten van het rapport van [naam] ten bedrage van € 800,-, buitengerechtelijke juridische en andere kosten ten bedrage van € 500,-, en immateriële schade van € 500,-;
* aan de moeder een bedrag van € 500,- vanwege immateriële schade;
* aan [dochter een] een bedrag van € 500,- vanwege immateriële schade;
* aan [dochter twee] een bedrag van € 500,- vanwege immateriële schade;
dan wel bedragen door (het hof leest:) het hof in goede justitie te bepalen, daarbij rekening houdend met de bedragen waartoe de andere (het hof leest:) geïntimeerden veroordeeld worden, voornoemde schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
5. De vorderingen van appellanten tegen de gemeente luiden als volgt:
- te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens alle appellanten vanwege een onrechtmatige melding aan het AMK, jegens de vader, de moeder en [dochter twee] vanwege onrechtmatige besluiten tot afwijzing van een verzoek tot vrijstelling van schoolbezoek en jegens de vader en [dochter twee] vanwege het opstellen van een onrechtmatig proces-verbaal;
- de gemeente te veroordelen bij wijze van schadevergoeding te betalen:
* aan de vader een bedrag van € 500,- voor buitengerechtelijke juridische en andere kosten en een bedrag van € 1.000,- voor immateriële schade;
* aan [dochter twee] een bedrag van € 500, - vanwege immateriële schade;
* aan [dochter een] een bedrag van € 500,- vanwege immateriële schade;
dan wel bedragen door (het hof leest:) het hof in goede justitie te bepalen, daarbij rekening houdend met de bedragen waartoe de andere (het hof leest:) geïntimeerden veroordeeld worden, voornoemde schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
6. Appellanten vorderen voorts de geïntimeerden ieder voor hun aandeel, de grootte van elk aandeel door (het hof leest:) het hof in goede justitie vast te stellen, in de kosten van de procedure in beide instanties.
7. [schoolnaam] en jeugdbescherming concluderen ieder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van appellanten in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
8. De gemeente concludeert in het principaal appel tot niet-ontvankelijkverklaring van appellanten in hun vorderingen, en zo nodig tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van appellanten in de proceskosten in hoger beroep. In het incidenteel appel vordert de gemeente dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat geïntimeerden in hun vorderingen tegen de gemeente niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, met veroordeling van hen in de proceskosten van beide instanties.
9. Appellanten concluderen in het incidenteel appel van de gemeente tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en subsidiair tot veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
Samenvatting van de door appellanten voorgelegde geschilpunten
10. Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende. [dochter een] en [dochter twee] zijn de kinderen van de vader en de moeder. Ten tijde van hun minderjarigheid hebben zij een deel van hun middelbare schoolopleiding gevolgd aan [schoolnaam] . In september 2007 heeft [schoolnaam] een melding gedaan aan het AMK met betrekking tot [dochter een] . Op dat moment was de vader in dienst van [schoolnaam] werkzaam. Het AMK heeft naar aanleiding daarvan een onderzoek ingesteld, in welk onderzoek ook [dochter twee] is betrokken. Primair liggen hier de vragen voor: of [schoolnaam] ten onrechte een melding heeft gedaan aan het AMK, daardoor onrechtmatig heeft gehandeld en daarvoor schadeplichtig is te achten; voorts of [schoolnaam] schadeplichtig is jegens de vader omdat deze zich genoopt heeft gevoeld zijn dienstverband met [schoolnaam] te verbreken naar aanleiding van deze melding en hij dit ook heeft gedaan. Tot slot speelt de vraag of [schoolnaam] de leerplichtambtenaar inzake [dochter twee] onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Vervolgens ligt de vraag voor of Jeugdbescherming onrechtmatig jegens appellanten heeft gehandeld door de (wijze van) afhandeling van de melding van [schoolnaam] door het AMK en uit dien hoofde schadeplichtig is jegens appellanten. Ten aanzien van de gemeente is aan de orde gesteld of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld bij de afhandeling van de kwestie rond het schoolverzuim van [dochter twee] en daarom schadeplichtig is.
Ontvankelijkheid [dochter twee]
11. De appeldagvaarding is uitgebracht door de ouders in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [dochter twee] , terwijl [dochter twee] op het moment van het uitbrengen van de appeldagvaarding meerderjarig was. De advocaat van appellanten heeft toegezegd nog een procesvolmacht van [dochter twee] na te zenden. Nu hij zich na het pleidooi heeft onttrokken als advocaat, heeft het hof deze niet meer ontvangen. Het hof overweegt dat [dochter twee] ter zitting aanwezig was. Het hof gaat er dan ook van uit dat het door de vader en de moeder ingestelde hoger beroep de instemming heeft van [dochter twee] . Het hof zal daarom bepalen dat [dochter twee] ontvankelijk is in het hoger beroep.
Procesrechtelijke uitgangspunten
12. Het hof voelt zich genoopt in deze zaak het volgende voorop te stellen. Grieven behoren in het geding behoorlijk naar voren te worden gebracht, zodat aan de rechter en aan de wederpartij duidelijk is wat appellanten vorderen, wat de grondslag is van hun vordering en op welke gronden vernietiging van het bestreden vonnis wordt gevorderd. Verder heeft ook het volgende te gelden. Degene die een (algemeen) beroep doet op een grote hoeveelheid door hem in het geding gebrachte producties ter onderbouwing van zijn stellingen zal zijn processtukken zodanig moeten inrichten dat daaruit zowel voor de rechter als voor de wederpartij kenbaar is op welke gegevens uit die producties hij zich precies beroept. De producties dienen te worden gespecificeerd. Van de rechter kan niet worden verlangd dat hij bij iedere productie nagaat of die wellicht van belang kan zijn voor de beoordeling van de zaak. De vraag of een procespartij aan deze specificeringseis heeft voldaan, vergt een uitleg en waardering van de processtukken. Daarbij is van belang dat de wederpartij zich naar behoren kan verweren tegen de ingenomen standpunten en de onderbouwing daarvan.
13. Het hof is van oordeel dat een verwijzing (telkenmale) in de memorie van grieven naar een bijlage van 46 pagina’s, zonder dat duidelijk is gemaakt op welk onderdeel of gedeelte van die pagina’s de verwijzing betrekking heeft en met welke reden naar een specifiek onderdeel van die bijlage wordt verwezen, niet als een voldoende en duidelijke onderbouwing heeft te gelden. Het hof gaat aan die verwijzingen dan ook voorbij.
14. Bij de bespreking van de grieven zal het hof, waar nodig, ingaan op hetgeen geïntimeerden naar voren hebben gebracht. Het hof zal in ogenschouw hebben te nemen hoe de geïntimeerden de grieven hebben begrepen, omdat de grieven niet duidelijk zijn geformuleerd.
Procesrechtelijke bezwaren appellanten ten aanzien van de procedure in eerste aanleg
15. In de grieven A1 tot en met A3 betogen appellanten dat:
- ten onrechte het gemotiveerde verzoek van appellanten tot het indienen van een pleitnotitie is afgewezen (A1);
- ten onrechte een verzoek tot het houden van pleidooi is afgewezen (A2);
- ten onrechte de kantonrechter geen gelegenheid heeft geboden nog stukken over te leggen, die waren toegezonden aan maar niet waren aangekomen bij de griffie (A3).
16. Het hof overweegt dat, ongeacht het oordeel daarover, heeft te gelden dat appellanten in deze appelprocedure de gelegenheid hebben hun standpunten andermaal naar voren te brengen, toe te lichten en waar nodig, met stukken te onderbouwen. Ook is aan appellanten de gelegenheid gegeven tot pleidooi. Om die reden hebben zij geen belang bij deze grieven, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
17. In grief A4 klagen appellanten dat de kantonrechter ten onrechte een substantieel aantal feiten niet, en enkele feiten onjuist heeft weergegeven. Appellanten stellen dat dit de meeste van de feiten betreft die door hen thans in de toelichting van de grieven worden vermeld. Vele blijken voorts reeds uit de initieel ingediende processtukken. In ieder geval is onjuist de vaststelling door de kantonrechter dat [dochter een] in december 2008 is overgestapt van [schoolnaam] naar het [naam] ; dit was reeds in de zomer van 2007 het geval.
18. Het hof oordeelt als volgt. Appellanten onderbouwen niet, welke feiten onjuist zouden zijn vastgesteld, met uitzondering van de datum van overstap van [dochter een] naar een andere school. Dit is in september 2007 gebeurd. Appellanten laten na te stellen, welke feiten door de kantonrechter ten onrechte niet als feiten in het bestreden vonnis zijn opgenomen. Een algemene verwijzing naar feiten die in de toelichting op de grieven zijn weergegeven is onvoldoende om in hoger beroep een ander oordeel te kunnen geven over de vaststelling van feiten. Het hof passeert dan ook deze grief en zal van de feiten uitgaan zoals de kantonrechter deze heeft vastgesteld, zij het dat het hof, anders dan de kantonrechter, vaststelt dat [dochter een] in september 2007 is overgestapt van [schoolnaam] naar het [naam] .
Onjuist/onvolledig proces-verbaal comparitie van partijen
19. In grief A5 voeren appellanten aan dat de kantonrechter ten onrechte een gedeeltelijk onjuist en onvolledig proces-verbaal van de zitting heeft opgesteld, omdat hetgeen de gemachtigde van appellanten als motivering voor zijn verzoeken met betrekking tot pleidooi en het overleggen van stukken heeft vermeld daarin niet juist en onvolledig is weergegeven.
20. Het hof oordeelt dat appellanten geen belang hebben bij deze grief en verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen hiervoor onder 16 is overwogen.
21. Grief A7 en A8 missen zelfstandige betekenis zodat het hof daaraan voorbij gaat. Grief A9 is niet nader toegelicht zodat het hof daaraan eveneens voorbij gaat.
De melding aan het AMK door [schoolnaam]
22. Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of [schoolnaam] ten onrechte een melding heeft gedaan aan het AMK. Appellanten voeren het volgende aan. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat er voor een AMK-melding geen juridische normen (voorwaarden) gelden. Gelet op de geldende juridische normen had geen AMK-melding mogen plaatsvinden, zo begrijpt het hof de stellingen van appellanten. Voorts had de kantonrechter moeten oordelen dat geen sprake was van (een vermoeden van) kindermishandeling, gepleegd door een of beide ouders jegens [dochter een] maar slechts van zorgen en dat er in casu geen sprake was van een AMK-melding als ultimum remedium. De school heeft niet deugdelijk gehandeld voorafgaand aan de beslissing van het Zorg Advies Team (hierna: ZAT) van [schoolnaam] tot het doen van de AMK-melding. Appellanten verwijzen naar het in de Bijlage bij de Memorie van grieven onder deze grief gestelde dat als herhaald en ingelast beschouwd dient te worden.
23. Het hof overweegt als volgt. Kindermishandeling is in de Wet op de jeugdzorg gedefinieerd als volgt: ‘elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.’ De definitie houdt in dat de wijze waarop de ouders met hun kinderen omgaan, ook als deze wijze geen betrekking heeft op fysieke dan wel seksuele mishandeling, onder de definitie van dit begrip kan vallen. In de wet zijn geen normen gesteld waaraan een meldende instantie moet voldoen.
De overheid heeft een stappenplan huiselijk geweld ontwikkeld. Dit vormt een leidraad voor degene die een melding doet.
24. Het intakeformulier van het ZAT beslaat vijf pagina’s en bevat een met vermelding van data gedetailleerd verslag over de bevindingen van de school en de contacten van de school met [dochter een] en de vader en de moeder. Het formulier vermeldt, onder meer, de volgende zorgen: “Structurele absentie. Absentie door slechte gezondheid. Sociale positie in school en in de klas. [dochter een] krijgt geen ruimte van vader om enige vorm van begeleiding en ondersteuning te krijgen. Daarnaast lijkt het er op dat [dochter een] geen contacten kan hebben zonder dat vader hier iets van af weet. [dochter een] is een teruggetrokken, stille, weinig opvallende leerling (...) Vage lichamelijke klachten: chronische vermoeidheid.”.
25. Het hof is van oordeel dat de zorgen van de school over [dochter een] ernstige zorgen waren die een melding aan het AMK rechtvaardig(d)en. De zorgen konden aanleiding geven tot een vermoeden van kindermishandeling, zoals in de Wet op de jeugdzorg is omschreven. [schoolnaam] heeft onweersproken gesteld dat de geuite zorgen bij de school aanleiding gaven tot dit vermoeden. Zoals appellanten zelf stellen in de memorie van grieven kan een ieder die zich zorgen maakt over het lichamelijke of geestelijke welzijn van een kind en denkt aan kindermishandeling, dit melden bij het AMK. Voorts heeft [schoolnaam] zorgvuldig gehandeld voordat melding is gedaan van de zorgen bij het AMK. Uit het intakeformulier van het ZAT, door appellanten als productie 1 in eerste aanleg overgelegd, volgt dat [schoolnaam] niet over één nacht ijs is gegaan. Vanaf december 2006 is [dochter een] besproken in het ZAT. Voorafgaand aan de melding aan het AMK is overleg geweest met het AMK. Er is een indicatorenlijst verstrekt door het AMK aan [schoolnaam] die [schoolnaam] heeft gebruikt voor het toetsen van de zorgen en de opstelling van het verslag. Dat appellanten de melding aan het AMK als belastend hebben ervaren, kan het hof zich voorstellen, maar dit maakt de melding niet onrechtmatig.
26. De normen van het Nederlands Jeugdinstituut, wat daar overigens van zij, kunnen niet aan [schoolnaam] worden tegengeworpen, reeds omdat die eerst na de AMK-melding zijn opgesteld en dus nog geen gelding hadden op het moment van de melding. Voor zover appellanten zelf normen hebben opgesteld, waaraan in hun visie een melding door het ZAT getoetst zou moeten worden, is [schoolnaam] daaraan niet gebonden.
27. Samengevat is het hof van oordeel dat [schoolnaam] niet onrechtmatig heeft gehandeld door een AMK-melding te doen op de wijze zoals [schoolnaam] dit heeft gedaan. Aan het bewijsaanbod van appellanten, dat alleen [schoolnaam] betreft, gaat het hof voorbij, nu dit voor de punten waarover appellanten bewijs aanbieden, niet tot beslissing van de zaak kan [naam] , omdat, ook indien de stellingen waarvan appellanten bewijs aanbieden komen vast te staan, dit onverlet laat dat [schoolnaam] niet onrechtmatig heeft gehandeld door het doen van deze melding. Voor het overige is het bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd. De grieven 1.1 en 1.2 worden daarmee gepasseerd.
Onrechtmatig handelen van [schoolnaam] met betrekking tot [dochter twee] in het kader van de Leerplichtwet.
28. Appellanten betogen dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat [schoolnaam] de belangrijkste reden voor een ontheffing van de verplichting tot schoolbezoek van [dochter twee] had moeten doorgeven aan de leerplichtambtenaar en niet kon volstaan met een selectie. Het doorgeven van slechts één reden levert een onrechtmatige daad op jegens de vader en de moeder en jegens (het hof leest:) [dochter twee] . Appellanten stellen dat de vader en [dochter twee] daardoor immateriële schade hebben geleden, vanwege het betrokken worden in een strafzaak vanwege ongeoorloofd schoolverzuim en het door deze onjuiste/onvolledige melding veroorzaakte psychische leed.
29. [schoolnaam] voert aan dat de door haar verstrekte informatie betrekking had op ongeoorloofd schoolverzuim van [dochter twee] en niet op een ontheffing van de verplichting tot schoolbezoek. Met het verzoek tot ontheffing had [schoolnaam] niets van doen. Zoals de vader zelf had aangegeven, was dit verzoek niet gelegen in ziekte van [dochter twee] . [schoolnaam] heeft de reden doorgegeven die naar haar oordeel de werkelijke reden was van het schoolverzuim. Daarmee heeft [schoolnaam] gehandeld conform artikel 21a Leerplichtwet. Daarin is bepaald dat schoolverzuim die zich in een bepaalde mate voordoet, moet worden doorgegeven, zo mogelijk onder opgave van de reden die naar het oordeel van het schoolhoofd ten grondslag ligt aan het verzuim. Twee van de overige, door de vader aan het verzoek tot ontheffing van de verplichting tot schoolbezoek ten grondslag gelegde redenen, hadden, evenals de door [schoolnaam] vermelde reden voor schoolverzuim, betrekking op de verstoorde arbeidsrelatie tussen [schoolnaam] en de vader. De laatste reden, ‘op school en buiten de klas’, was door de vader niet onderbouwd.
30. Het hof overweegt dat de melding door [schoolnaam] aan de leerplichtambtenaar is gedaan vanwege schoolverzuim. Bij het opstellen van die melding heeft [schoolnaam] gehandeld conform hetgeen daarover in artikel 21a van de Leerplichtwet is bepaald. Tussen partijen is niet in geschil dat het schoolverzuim van [dochter twee] de omvang had die in dat artikel is bepaald. Nu het schoolhoofd gehouden was een opgave te doen van de reden die naar zijn oordeel ten grondslag lag aan het schoolverzuim, heeft [schoolnaam] niet onrechtmatig gehandeld door andere door de vader aangedragen gronden niet te vermelden. Het hof komt niet toe aan een beantwoording van de vraag of dit - en dan ten onrechte - tot een strafrechtelijke vervolging heeft geleid door het Openbaar Ministerie en of door de vader en/of [dochter twee] immateriële schade zou zijn geleden.
Gesteld onrechtmatig handelen van [schoolnaam] met als gevolg een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de vader en [schoolnaam]
31. Het hof maakt uit de grief 3 (3.1a tot en met 3.2) van appellanten op dat naar hun mening de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat, indien sprake is van een door de school aan het AMK gedane melding die als onrechtmatig is te kwalificeren, dit onafwendbaar leidt tot een beëindiging van de arbeidsrelatie. Volgens appellanten waren er alternatieven voor de AMK-melding. Als de werkgever van zo’n beëindiging een verwijt treft is sprake van omstandigheden die in de risicosfeer liggen van de werkgever. Dan kan sprake zijn van een situatie waarin de school gehouden is tot betaling, geheel of gedeeltelijk, van de door de werknemer in verband met deze beëindiging werkelijk geleden schade(s). Deze is/zijn minimaal gelijk aan hetgeen de kantonrechter in de ontbindingsprocedure normaliter op basis van de kantonrechtersformule aan schadevergoeding zou hebben vastgesteld. Als norm geldt voorts dat, indien een werknemer zijn ontbindingsverzoek ex artikel 7:685 BW intrekt en vervolgens de arbeidsovereenkomst beëindigt om dezelfde redenen als vermeld in de ontbindingsprocedure, de schadevergoeding minimaal gelijk dient te zijn aan hetgeen conform de hiervoor genoemde kantonrechtersformule zou zijn vastgesteld, aldus appellanten.
32. [schoolnaam] benadrukt dat de vader zelf een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [schoolnaam] heeft ingediend, dat hij dit daags voor de zitting heeft ingetrokken en dat de vader vervolgens diezelfde dag het dienstverband heeft opgezegd. De redenen die mogelijk aan het besluit van de vader tot zijn ontslagname ten grondslag hebben gelegen, liggen niet in de risicosfeer van [schoolnaam] als werkgever. De vader werd geadviseerd door een professioneel gemachtigde, zodat [schoolnaam] er van mocht uitgaan dat de vader zich bewust was van de gevolgen die de opzegging van het dienstverband met zich zouden brengen.
33. Het hof is van oordeel dat deze grief faalt. Appellanten geven als reden op voor de beëindiging van het dienstverband de melding door [schoolnaam] aan het AMK. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat de melding door de school aan het AMK van een melding betreffende [dochter een] niet onrechtmatig is. Dat er, zoals appellanten stellen, alternatieven waren voor de AMK-melding, maakt, ook al zou dit zo zijn, de melding niet onrechtmatig. Reeds daarom, maar ook overigens is er naar het oordeel van het hof geen grond voor schadeplichtigheid. Het is de vader zelf geweest die zijn dienstverband heeft beëindigd. Hij werd in zijn arbeidszaak bijgestaan door een rechtsbijstandverlener. Gesteld noch gebleken is dat de school in de beëindiging van het dienstverband de hand heeft gehad; deze is slechts terug te voeren op een beslissing van de vader zelf, die uiteindelijk heeft geleid tot een opzegging door hem van de arbeidsovereenkomst en die bepaaldelijk niet als onafwendbaar heeft te gelden, zoals de vader stelt.
Communicatieplicht van [schoolnaam] ? Onrechtmatig handelen
34. Appellanten voeren in de vierde grief (4.1 tot en met 4.2) aan dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de school een communicatieplicht heeft naar de ouders van een leerling, zeker met betrekking tot het aan de orde stellen van schoolverzuim. Er was vanuit [schoolnaam] geen bereidheid tot praten. Het hof begrijpt verder uit grief 4.1a dat appellanten aan de orde stellen dat “onrechtmatig” in de ‘zinsnede’ “onrechtmatig handelen” ten onrechte door de kantonrechter is uitgelegd als onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. Appellanten beroepen zich op contractuele onrechtmatigheid, omdat er een schending is van de onderwijs- dan wel de arbeidsovereenkomst.
35. [schoolnaam] betwist dat er op de school een communicatieplicht rust. In het kader van de zorgplicht moet de school de vereiste zorg voor de leerlingen in acht nemen en daar hoort communicatie met de ouders ook bij. Met de vader en de moeder is ook gecommuniceerd. [schoolnaam] verwijst naar hetgeen daaromtrent is gesteld in de conclusie van antwoord.
36. Het hof is van oordeel dat de stelling van appellanten, dat de school niet de vereiste zorg voor [dochter twee] in acht heeft genomen, geenszins is komen vast te staan. Reeds in eerste aanleg heeft [schoolnaam] uitvoerig weerlegd dat er geen bereidheid zou zijn tot communicatie. [schoolnaam] heeft vermeld op welke momenten op welke verzoeken van de vader en de moeder is geantwoord. Appellanten hebben niet weersproken dat dit is gebeurd. Van een onderwijsovereenkomst tussen de school en appellanten is geen sprake. Hetgeen overigens ten aanzien van de term “onrechtmatigheid” door appellanten is aangevoerd, passeert het hof, nu de grief niet begrijpelijk is ingekleed en onduidelijk is wat er mee wordt beoogd.
Grieven gericht op het afhandelen van de AMK-melding door Jeugdbescherming
37. Het hof begrijpt dat in de vijfde grief (5.1 en 5.2) en de zesde grief het volgende wordt aangevoerd. Ten onrechte is niet geoordeeld dat het AMK onrechtmatig heeft gehandeld jegens de ouders, [dochter een] en [dochter twee] . Er was slechts sprake van zorgen en niet van kindermishandeling. Dan mag het AMK zich niet met het gezin blijven bemoeien en moet het AMK het dossier sluiten, dan wel overdragen aan een andere afdeling van Jeugdbescherming. Jeugdbescherming heeft, zo begrijpt het hof de stellingen van appellanten, niet gehandeld volgens het Protocol. Een grondslag voor het monitoren door het AMK van [dochter een] en [dochter twee] is niet uit het Protocol af te [naam] . Bij een eerste beoordeling van de melding door het ZAT van [schoolnaam] had reeds vastgesteld moeten worden dat in casu geen sprake was van een melding van een (vermoeden van) kindermishandeling, maar slechts van zorgen.
38. Jeugdbescherming wijst er op dat de wettelijke taken van het AMK nader worden ingekaderd in paragraaf 8 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Daarnaast handelt het AMK op basis van een ‘Protocol van handelen’, waarin de wettelijke regels zijn uitgewerkt. De zorgen over [dochter een] zijn af te [naam] uit het intakeformulier van het ZAT-team. Er is geen regel dat de melding een laatste remedie moet zijn. Op basis van de informatie is bij het AMK een vermoeden gerezen dat er sprake is van affectieve mishandeling/verwaarlozing. Naar aanleiding van de verstrekte informatie is een risicotaxatie gemaakt. Het AMK had voldoende grond een nader onderzoek te starten. Het AMK heeft in het kader van het onderzoek twee maal een huisbezoek ondernomen, één apart gesprek gehad met [dochter twee] en daarna nog twee maal een rappel uitgevoerd. De overige contacten zijn geïnitieerd door appellanten. Het rapport van de psycholoog Baks is eerst op 19 augustus 2008 bij het AMK bekend geworden. Jeugdbescherming concludeert dat het AMK niet in strijd met enige zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld.
39. Het hof verwijst voor de definitie van kindermishandeling naar hetgeen hiervoor onder punt 23 is overwogen. Het hof stelt vast dat het AMK conform het Protocol heeft gehandeld. Het AMK heeft de vader en de moeder direct in kennis gesteld van de melding en heeft een huisbezoek afgelegd. Zoals het Protocol voorschrijft, zijn derden benaderd voor informatie. Volgens het Protocol kan de bemoeienis eindigen wanneer uit het onderzoek blijkt dat het kind niet wordt mishandeld, wanneer het in het onderzoek geuite vermoeden niet kan worden bevestigd en niet kan worden weerlegd en wanneer naar het oordeel van het AMK aanvullend onderzoek, diagnostiek, ondersteuning, hulpverlening of bescherming niet nodig zijn.
Het AMK was echter van oordeel dat nader psychodiagnostisch onderzoek bij [dochter een] nodig was. Volgens het Protocol is dit een van de redenen om bemoeienis nog niet te beëindigen, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is weergegeven. Toen het AMK constateerde dat het advies niet was opgevolgd, heeft het AMK dan ook terecht het dossier niet afgesloten. Het AMK is bovendien door appellanten niet op de hoogte gesteld van de omstandigheid dat [dochter een] door een door hen zelf ingeschakelde psycholoog was onderzocht, zodat het AMK in die zin geen verwijt treft. Volgens het Protocol worden ook de andere minderjarige gezinsleden in het onderzoek betrokken. Dat [dochter twee] daarin is betrokken is dan ook niet in strijd daarmee. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat in de afsluitbrief aan de vader en de moeder niet was medegedeeld dat de school van [dochter twee] zou worden betrokken in het rappel en dat er daarom geen rechtsgronden waren de ontwikkeling en het functioneren van [dochter twee] te blijven monitoren. Dit laat evenwel onverlet dat [dochter twee] terecht in het onderzoek door het AMK is betrokken. Na het tweede rappel is de bemoeienis van het AMK geëindigd. Na het eerste rappel was daartoe nog geen aanleiding, omdat het AMK had vernomen en had kunnen begrijpen dat de adviezen van het AMK niet waren opgevolgd, ook omdat het AMK niet ermee bekend was dat een psychologisch onderzoek had plaatsgevonden. Voor de stelling van appellanten, dat het AMK het dossier had moeten doorverwijzen naar jeugdzorg, is geen grond. Volgens het Protocol kon het AMK besluiten zelf een nader onderzoek in te stellen en het dossier aan zich te houden. Het hof komt tot de conclusie dat het AMK niet onrechtmatig jegens appellanten heeft gehandeld.
Vorderingen jegens de gemeente
40. De grieven 7.1 tot en met 9.2 zien op de door appellanten tegen de gemeente ingestelde vorderingen. De gemeente heeft - in het principaal en in het incidenteel appel - betoogd dat appellanten ten onrechte de gemeente [naam] aanspreken op het handelen van de leerplichtambtenaren van het Regionaal Bureau Leerplicht (RBL). De gemeente [naam] heeft alle taken die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969 ondergebracht bij het RBL dat ressorteert onder het samenwerkingsorgaan [naam] . De ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de Leerplichtwet zijn in dienst bij dit samenwerkingsorgaan en niet bij de gemeente. Bovendien vallen appellanten onder de gemeente [woonplaats] en niet onder de gemeente [naam] , want zij waren en zijn inwoners van de gemeente [woonplaats] . De gemeente [naam] is dan ook nooit ter zake bevoegd geweest. Van onrechtmatig handelen door de gemeente is dus geen sprake geweest. De gemeente is ten onrechte in de procedure betrokken en appellanten behoren niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen jegens de gemeente, aldus de gemeente.
41. Appellanten (in principaal appel) bestrijden de feitelijke en juridische juistheid van het in het incidenteel appel gestelde. De gemeente had appellanten over de thans aangevoerde punten behoren te informeren. Wanneer de taken zijn overgedragen is niet vermeld en appellanten bestrijden dat dit reeds het geval was in de voor de beoordeling van de vorderingen van appellanten relevante periode. De proceskosten waarin de bestuursrechter de verwerende instantie heeft veroordeeld zijn toen (indirect) door de gemeente betaald. Appellanten refereren zich verder aan het oordeel van het hof in (het hof leest:) het incidenteel appel.
42. Het hof overweegt dat op het moment van het door appellanten gesteld onrechtmatig handelen van de gemeente de gemeente zijn bevoegdheden, waarop een onrechtmatig handelen was gebaseerd, had overgedragen aan de rechtspersoon [naam] . Daaronder vallen de taken die voortvloeien uit de Leerplichtwet. De bekendmaking van de gewijzigde regeling heeft op de wettelijk voorgeschreven wijze plaatsgevonden en de regeling is op 1 januari 2007 in werking getreden. Nu appellanten inwoner waren van de gemeente [woonplaats] , en niet de gemeente [naam] , heeft de gemeente [naam] zonder meer geen bemoeienis kunnen hebben met appellanten uit hoofde van de Leerplichtwet. Anders dan appellanten stellen, is de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, op 18 maart 2009 gewezen tussen de vader, de moeder en het Samenwerkingsorgaan [naam] , in een beroep, ingesteld door de vader en de moeder tegen een beslissing van 7 augustus 2008 op hun bezwaarschrift door genoemd Samenwerkingsorgaan. De gemeente ( [naam] ) was hier niet bij betrokken en de suggestie dat dit wel zo zou zijn is niet in of door enig stuk gewekt. Dat de gemeente de proceskosten van de vader en de moeder zou hebben vergoed wordt door appellanten niet onderbouwd, volgt niet uit de brief van 7 april 2009 van het Regionaal Bureau Leerplicht [naam] aan appellanten (productie 20 bij dagvaarding eerste aanleg) en leidt overigens niet tot de conclusie dat de gemeente te dezen als procespartij heeft te gelden. Nu appellanten de gemeente in eerste aanleg ten onrechte in de procedure hebben betrokken, zal het bestreden vonnis in zoverre worden vernietigd en zullen appellanten in hun vordering jegens de gemeente alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
43. De slotsom is dat het hof, evenals de kantonrechter, ten aanzien van Jeugdbescherming en [schoolnaam] tot het oordeel komt dat van onrechtmatig handelen geen sprake is. Verder is de slotsom dat de gemeente ten onrechte in de procedure is betrokken. Voor zover in de grieven wordt ingegaan op de schade en de hoogte daarvan die appellanten stellen te hebben geleden, komt het hof daaraan dan ook niet toe. Evenmin komt het hof toe aan de vordering van appellanten, wat daar verder ook van zij, de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank.
Aanvullend bewijsaanbod; onderzoek en rapportage door een psycholoog
44. Appellanten hebben nog verzocht, een rapportage van een psycholoog te mogen inbrengen, die over de feiten, de conclusies en over immateriële schade zou kunnen rapporteren. Reeds op grond van het oordeel waartoe het hof komt, zoals vorenstaand onder 43 is weergegeven, gaat het hof aan dit verzoek voorbij.
45. Appellanten zullen als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de geïntimeerden worden veroordeeld.