ECLI:NL:GHDHA:2015:2563

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
200.141.750/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nalatenschap en benificiaire aanvaarding met betrekking tot rekening en verantwoording

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de zoon] tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de nalatenschap van zijn vader. De rechtbank had eerder bepaald dat [de zoon] verplicht was om aan zijn zussen, [dochter een] en [dochter twee], inzage te geven in de financiële administratie van de nalatenschap en rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen en oordeelt dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de vonnissen van 28 september 2011, 9 mei 2012 en 26 juni 2013, omdat deze vonnissen niet als eindvonnissen kunnen worden aangemerkt. Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar vonnissen inconsistent is geweest in de eisen die aan de financiële administratie werden gesteld. Het hof concludeert dat [de zoon] voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat de geïntimeerden, als mede-erfgenamen, ook zelf de benodigde informatie hadden kunnen opvragen. Het hof vernietigt de eerdere veroordelingen tot het betalen van dwangsommen en proceskosten, en compenseert de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak van het hof is dat de eerdere vonnissen voor het overige worden bekrachtigd, en dat de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.141.750/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/396487/HA ZA 11-1790

arrest van 8 september 2015

inzake
[de zoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.G. Kuiper te Utrecht,
tegen
1. [dochter een] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
2. [dochter twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D. van de Lockant-Geschiere te Utrecht.

Het verdere verloop van het geding

Het hof wijst naar zijn tussenarrest van 18 maart 2014.
Op 22 juli 2014 heeft er een comparitie van partijen plaats gevonden.
Appellant heeft ter rolzitting van 28 oktober 2014 gediend voor grieven.
Geïntimeerden hebben ter rolzitting van 3 februari 2015 een memorie van antwoord genomen.
Op 14 april 2015 is er een schriftelijk pleidooi geweest.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2 Door appellant is het navolgende gevorderd: op nader aan te voeren gronden te horen eis en doen en concluderen, dat het hof zal vernietigen de vonnissen van 28 september 2011, 9 mei 2012, 26 juni 2013 en 18 december 2013, door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
I alle vorderingen (ook de later gewijzigde vorderingen) aan geïntimeerden te ontzeggen en derhalve af te wijzen;
II geïntimeerden te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,- dan wel indien betekening van dit arrest moet plaatsvinden op een bedrag van € 199,-.

Vonnis 9 mei 2012

3. In het vonnis van 9 mei 2012 heeft de rechtbank onder meer beslist:
- beveelt [de zoon] om op eerste verzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk maar uiterlijk woensdag 12 september 2012 aan (de advocaat van) [dochter een] en [dochter twee] inzage in en desgewenst afschrift van de tot de nalatenschap van hun vader behorende gehele financiële administratie te hebben verstrekt in dezelfde staat waarin die gehele administratie zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [de zoon] bevindt en met inachtneming van hetgeen de rechtbank overigens heeft bepaald in rov. 4.12, met bepaling dat [de zoon] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
- beveelt [de zoon] om uiterlijk woensdag 12 september 2012 alsnog aan zijn mede- erfgenamen [dochter een] en [dochter twee] naar behoren en onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken rekening en verantwoording af te leggen over het door hem vanaf 11 maart 2007 gevoerde beheer over de nalatenschap van hun vader met inbegrip van een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving daarvan met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover nader heeft bepaald in rovv. 4.5. en 4.7, met bepaling dat [de zoon] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-.

Enige feiten en juridisch kader

4. Erflater is op [datum] overleden. Erflater heeft bij zijn uiterste wil op [datum] over zijn nalatenschap beschikt.
5. Alle partijen hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard. Het hof verwijst naar het bestreden vonnis van 9 mei 2012 r.o. 4.2. Dit punt is in appel niet in geschil.
6. Op grond van artikel 4:149 BW lid 1 sub d eindigt de taak van de executeur wanneer de nalatenschap overeenkomstig de derde afdeling van de zesde titel moet worden vereffend.
7. Artikel 4:195 lid 1 BW luidt als volgt: “Is een nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair aanvaard en moet zij uit dien hoofde overeenkomstig de volgende afdeling van deze titel worden vereffend, dan zijn alle erfgenamen vereffenaar.”.
8. Art 4:202 lid 1 BW luidt als volgt: “Een nalatenschap wordt, behoudens het in art. 4:221 bepaalde, overeenkomstig de in deze afdeling gegeven voorschriften vereffend: a) wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen;”.
In casu was de nalatenschap van erflater negatief, derhalve is dit artikel niet van toepassing.
9. Uit de wet volgt dat appellant en geïntimeerden als alle erfgenamen van erflater vereffenaar zijn van de nalatenschap van erflater, nu de nalatenschap beneficiair is aanvaard.
10. In artikel 4:211 BW zijn taken van de vereffenaar opgenomen. Eén van de taken is het met bekwame spoed een boedelbeschrijving (doen) opmaken.
11. Niet alleen op appellant maar eveneens op geïntimeerden rust en rustte de verplichting om als vereffenaars van de nalatenschap een boedelbeschrijving op te stellen.
12. Op grond van artikel 4:203 BW hadden geïntimeerden aan de rechtbank kunnen verzoeken om een vereffenaar te benoemen echter er is geen vereffenaar benoemd.
13. Uit productie 2 van de inleidende dagvaarding volgt dat appellant al op 31 oktober 2007 de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. Op grond van de wet is op die datum zijn taak als executeur geëindigd, nu de uitzondering van art.4:202 lid 1 letter a BW op de wettelijke vereffening toen al niet van toepassing was. De periode dat hij als executeur heeft gefungeerd is derhalve de periode van 19 maart 2007 tot 31 oktober 2007.
14. Gezien de juridische bijstand die partijen hebben gehad, had dit wettelijk kader duidelijk kunnen zijn.
15. Als vereffenaars van de boedel hadden geïntimeerden ook zelfstandig bij de boekhouder van erflater inzage kunnen verlangen van de administratie, hetgeen zij om hen moverende redenen niet hebben gedaan.
16. Wellicht hadden veel kosten kunnen worden voorkomen indien alle betrokkenen conform de wet de afwikkeling van de boedel hadden opgepakt en bij gebrek aan onderling vertrouwen hadden zij aan de rechtbank de benoeming van een (externe) vereffenaar kunnen verzoeken.

Ontvankelijkheid vonnissen 28 september 2011, 9 mei 2012 en 26 juni 2013

17. In het vonnis van 28 september 2011 is slechts een comparitie van partijen bevolen. In het dictum van dit vonnis is niet enig onderdeel van het gevorderde toegewezen of afgewezen. Van een dergelijk tussenvonnis kan niet tussentijds in hoger beroep worden gekomen. Appellant is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
18. Met betrekking tot de vonnissen van 9 mei 2012 en 26 juni 2013 stellen geïntimeerden dat er sprake is van een gedeeltelijk eindvonnis. Van een eindvonnis is sprake indien het dictum ten opzichte van (één van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Indien het vonnis een eind maakt aan een (deel van) het geding – zoals in casu in de beslissing van de rechtbank opgenomen, dat [de zoon] de gevorderde informatie dient te verstrekken en tevens wordt bevolen rekening en verantwoording af te leggen – is zonder meer sprake van een eindvonnis waartegen binnen drie maanden vanaf de dag van de uitspraak desgewenst geappelleerd had dienen te worden op straffe van niet- ontvankelijkheid.
19. In het dictum van het vonnis van 26 juni 2013 is – voor zover thans in het kader van het door appellant ingestelde hoger beroep van belang – bepaald: “beveelt [de zoon] om uiterlijk op 1 september 2013 per brief buiten de rol om aan de rechtbank en aan de advocaten van de wederpartijen te hebben verstrekt een akte met productie van nadere bewijsstukken, zoals hiervoor vermeld en bepaald in de rov. 35, 36 en 37;”.
20. Door appellant is verweer gevoerd tegen de stelling van geïntimeerden dat hij niet ontvankelijk is. Door appellant is onder meer aangevoerd:
  • geïntimeerden stellen zich ten onrechte op het standpunt dat de vonnissen van 9 mei 2012 en 26 juni 2013 als deelvonnissen moeten worden beschouwd waarin sprake is van een eindbeslissing waartegen appel mogelijk was binnen drie maanden na het wijzen van die vonnissen;
  • appellant is van oordeel dat bij beide vonnissen sprake was van een tussenvonnis zoals bedoeld in art 337 lid 2 Rv;
  • in de eerste plaats heeft te gelden dat de rechtbank Den Haag in eerste aanleg bij tussenvonnis van 26 juni 2013 het vonnis van 9 mei 2012 letterlijk als een tussenvonnis aanduidt;
  • de door de rechtbank in eerste aanleg gegeven bevelen met de aldaar geformuleerde dwangsom zijn slechts ter instructie van de zaak;
21. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in haar vonnis van 9 mei 2012 een einde heeft gemaakt aan een onderdeel van de rechtsstrijd van partijen. De rechtbank heeft daarbij in haar dictum van het vonnis bepaald:
  • beveelt [de zoon] om op eerste verzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk maar uiterlijk woensdag 12 september 2012 aan (de advocaat van) [dochter een] en [dochter twee] inzage in en desgewenst afschrift van de tot de nalatenschap van hun vader behorende gehele financiële administratie te hebben verstrekt in dezelfde staat waarin die gehele administratie zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [de zoon] bevindt en met inachtneming van hetgeen de rechtbank overigens heeft bepaald in rov. 4.12, met bepaling dat [de zoon] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
  • beveelt [de zoon] om uiterlijk woensdag 12 september 2012 alsnog aan zijn mede- erfgenamen [dochter een] en [dochter twee] naar behoren en onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken rekening en verantwoording af te leggen over het door hem vanaf 11 maart 2007 gevoerde beheer over de nalatenschap van hun vader met inbegrip van een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving daarvan met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover nader heeft bepaald in de rovv. 4.5. en 4.7, met bepaling dat [de zoon] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-.
22. Van dit onderdeel van het deelvonnis had appellant binnen drie maanden in hoger beroep moeten komen bij het hof. Nu hij dit niet heeft gedaan is hij voor wat betreft dit onderdeel van het vonnis niet-ontvankelijk in zijn appel.
23. In het vonnis van 26 juni 2013 is onder het eerste gedachtestreepje in het dictum een verklaring voor recht gegeven door de rechtbank. Ook dit dient aangemerkt te worden als een deelvonnis waarvan binnen drie maanden hoger beroep had moeten worden ingesteld. Tegen de verklaring van recht is verder geen grief gericht.
24. De overige in het dictum vermelde bevelen/opdrachten maken geen einde aan enig onderdeel van de rechtsstrijd tussen partijen maar dienen ter instructie voor de voortgang van de procedure.
25. Het hof zal derhalve appellant niet-ontvankelijk verklaren voor zover het appel de onderwerpen betreft zoals overwogen in r.o. 23 en 24.

Dwangsom en de afgifte van stukken

26. Het hof zal eerst het juridisch kader schetsen.
27. Een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend (artikel 3:15i BW).
28. Naar het oordeel van het hof kan onder administratie van een “onderneming” worden verstaan: boeken en bescheiden waarin aantekening is gehouden, de balansen, verlies - en winstrekening, grootboekkaarten, kasstroomoverzichten en brieven waaruit de vermogenspositie volgt. De aard en omvang van de onderneming zijn mede bepalend voor de vraag aan welke eisen een administratie moet voldoen. Naarmate de onderneming groter wordt mogen er aan de administratie hogere eisen worden gesteld.
29. In het onderhavige geval is niet sprake van een onderneming maar van een 85-jarige man die zijn “onderneming” al geruime tijd geleden heeft verkocht.
30. In het bestreden vonnis van 9 mei 2012 wordt appellant bevolen: desgewenst afschrift van de tot de nalatenschap van hun vader behorende gehele
financiële administratiete hebben verstrekt waarin de gehele administratie zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [de zoon] bevindt”.
31. De rechtbank geeft geen specificatie van op welke bescheiden wordt gedoeld dan wel hetgeen zij anderszins onder
financiële administratie verstaat.
32. In het vonnis van 18 december 2013 overweegt de rechtbank onder r.o. 6 : “ ... dat [de zoon] aan [dochter een] en Liesbeth alsnog inzage in en desgewenst afschrift van alle mogelijke
financiële en administratieve gegevensvan en over vader [erflater] moest verstrekken waarover [de zoon] boekhouder [naam] op 9 mei 2012 nog de beschikking had .... ”.
33. In het vonnis van 9 mei 2012 overweegt de rechtbank:
financiële administratie”.In het vonnis van 18 december 2013 overweegt de rechtbank: “
financiële en administratieve gegevens”.Voorts overweegt de rechtbank in het vonnis van 18 december 2013: “Dat rechterlijk bevel was uit de aard der zaak en naar de tekst, strekking en achtergronden daarvan evident niet beperkt tot de te strikte formeel boekhoudkundige definitie van het begrip “administratie” die de advocaat van [de zoon] in zijn processtukken na 26 juni 2013 bepleit.”.
34. De rechtsvraag die moet worden beantwoord is, welke gegevens had appellant op basis van het vonnis van 9 mei 2012 aan geïntimeerde moeten verstrekken en heeft hij daaraan al dan niet voldaan?

De administratie van [erflater]

35. Op blz. 19 tot en met 23 van de memorie van grieven gaat appellant nader in op de gegevens die hij op basis van het vonnis van 9 mei 2012 aan geïntimeerden dient te verstrekken.
36. Door appellant wordt onder meer het navolgende aangevoerd:
  • bij tussenvonnis van 9 mei 2012 heeft de rechtbank appellant bevolen om kort gezegd de gehele financiële administratie van erflater [naam] te verstrekken. Dat is het bevel waar het ten deze om gaat ook in de formulering die door de rechtbank is gebezigd;
  • het ziet ernaar uit dat de rechtbank het bevel gegeven in het tussenvonnis van 9 mei 2012 later in de vonnissen is gaan inkleuren en daar nadere eisen aan is gaan stellen zoals ook in het eindvonnis van 18 december 2013 aan de orde komt;
  • het is onjuist dat de rechtbank eerst een bevel geeft om de gehele administratie van erflater [naam] aan [dochter een] en [dochter twee] over te leggen c.q ter inzage te geven en dan pas nader te formuleren in vonnissen aan welke eisen dit dient te voldoen, nadat overigens appellant tijdig aan dit bevel heeft voldaan. Daarmee wordt in juridische zin appellant door de rechtbank op het verkeerde been gezet.
  • zoals appellant in eerste aanleg ook heeft aangegeven heeft hij de administratie van zijn vader afkomstig van de heer [naam] ter inzage gegeven en in afschrift overgelegd zoals dat voldoet aan het begrip administratie zoals dit in redelijkheid uitgelegd dient te worden;
  • de rechtbank hanteert dus steeds andere begrippen en stelt steeds andere eisen aan de stukken met betrekking tot de administratie van [naam] waar het bevel aan appellant over gaat;
  • geïntimeerden hebben nimmer enig commentaar gegeven op de stukken en hebben geen vragen gesteld. Hieruit kan worden afgeleid dat geïntimeerden niet de moeite hebben genomen om deze stukken ter kennis te nemen dan wel er bewust van hebben afgezien om daarover verdere informatie bij appellant of bij de heer [naam] in te winnen.
37. Door geïntimeerden is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerden is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • het vonnis van de rechtbank d.d. 9 mei 2012 is in dezen zeer duidelijk. Het bevel ziet op de gehele financiële administratie, derhalve niets uitgezonderd;
  • in 4.2 van de antwoord nadere conclusie na tussenvonnis tevens akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis van 12 december 2012 geven geïntimeerden aan welke gegevens appellant niet heeft verstrekt. Dit zijn onder meer aangiften Inkomstenbelasting 1993/2000, aangiften voor het recht van schenking over de periode 1993-1999. Voorts stellen zij: “Het kan dan ook niet waar zijn, dat er geen oude administratie meer is. Zo deze inmiddels vernietigd mocht zijn, dan is bij de belastingdienst nog een kopie op te vragen van alle aangiften van schenkingsrecht vanaf het overlijden van moeder”;
  • vast staat dat er meer stukken waren die onderdeel uitmaakten van de administratie dan de stukken die appellant heeft overgelegd.
38. Het hof overweegt als volgt. In eerst aanleg hebben geïntimeerden onder 3 van hun petitum het volgende gevorderd:
 Appellant te veroordelen om binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis rekening en verantwoording te doen van zijn werkzaamheden als executeur in de nalatenschap van zijn vader door het overleggen van: alle afschriften vanaf de datum van overlijden van bankrekeningen die tot de nalatenschap behoren, te weten: ING [nummer] , ING [nummer] , ING [nummer] , Postbank [nummer] , de overeenkomst van geldlening welke appellant blijkens de vermogensopstelling met zijn vader is aangegaan en op grond waarvan appellant per datum overlijden een bedrag van € 53.400,- verschuldigd zou zijn, alsmede een verantwoording van de over deze schuld vervallen rente, kopieën van de vorderingen en schulden per datum overlijden met de ontvangsten respectievelijk betalingen, voor zover deze niet blijken uit de hiervoor bedoelde bankafschriften, een beschrijving van de roerende zaken van vader die ten tijde van het overlijden van vader aanwezig waren, de waardebepaling daarvan en een verantwoording wat hiermee gebeurd is.
39. Geïntimeerden hebben ter rolzitting van 12 december 2012 hun eis gewijzigd en vermeerderd. In hun petitum geven zij niet een nadere duiding van de stukken die appellant alsnog in het geding moet brengen.
40. In het bestreden vonnis van 9 mei 2012 wordt appellant bevolen de gehele
financiële administratievan erflater te verstrekken die zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [de zoon] bevindt. Het dictum van het bestreden vonnis geeft niet aan wat door de rechtbank onder de financiële administratie wordt verstaan. Om misverstanden tussen de procespartijen te voorkomen is het van belang dat de rechter zo nauwkeurig mogelijk aangeeft wat in het specifieke geval wordt verstaan onder de financiële administratie. In dit geval geldt dat eens te meer nu geïntimeerden in hun petitum in eerste aanleg zelf hebben aangeven welke stukken zij wensten te verkrijgen. Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank in haar opvolgende vonnissen niet consistent is. In het vonnis van 18 december 2013 overweegt de rechtbank
financiële en administratieve gegevens,naar het oordeel van het hof is dit een ruimer criterium dan de rechtbank heeft geformuleerd in het bestreden vonnis van 9 mei 2012. Naar het oordeel van het hof dient in dit specifieke geval onder
financiële administratiete worden verstaan de gegevens zoals vermeld in het petitum van de inleidende dagvaarding van geïntimeerden. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen dat appellant die gegevens niet heeft verstrekt. Daar komt nog bij dat geïntimeerden als vereffenaars van de boedel van erflater deze gegevens ook zelf hadden kunnen opvragen bij de bank en de voormalige boekhouder van erflater.
41. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen treft de grief van appellant doel nu niet kan worden vastgesteld of appellant niet aan het bevel heeft voldaan. Het had op de weg van geïntimeerden gelegen om exact aan te geven welke stukken appellant niet heeft verstrekt en hij op grond van hun vordering had dienen te verstrekken. Het hof is van oordeel dat er ten onrechte dwangsommen zijn verbeurd.

Dwangsom en rekening en verantwoording

42. Het hof zal eerst in het kort de juridische context aangeven.
43. Het executeurschap van appellant heeft geduurd van 19 maart 2007 tot 31 oktober 2007. Door de beneficiaire aanvaarding is de executele geëindigd.
44. Na 31 oktober 2007 rust conform de wet ook op geïntimeerden de verplichting tot vereffening van de nalatenschap van erflater.
45. Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording bestaan indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden.
46. Voor de wijze en omvang van de rekening en verantwoording kunnen van belang zijn:
  • de reden waarom het beheer is gevoerd;
  • de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende;
  • hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was;
  • de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen;
  • de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.
47. Erflater heeft in zijn uiterste wil bepaald: “Ik benoem mijn dochter [dochter drie] en mijn zoon [de zoon] , tezamen tot bezorgers van mijn stoffelijk overschot en tot uitvoerders van mijn uiterste wilsbeschikkingen, met het recht van bezit van mijn nalatenschap tot aan het tijdstip waarop mijn nalatenschap geheel zal zijn afgewikkeld en verzoek hen als zodanig geen loon in rekening te brengen.” Erflater heeft aan appellant een ruime bevoegdheid gegeven om de nalatenschap naar eigen inzicht af te wikkelen.
48. Bij brief van 19 maart 2007 van notaris [naam] zijn geïntimeerden op de hoogte gesteld van de inhoud van het testament van erflater. Voorts is aangegeven dat de accountant van erflater een vermogensoverzicht opstelt. Op 24 januari 2008 hebben geïntimeerden van de notaris de vermogensopstelling gekregen. Zij konden toen al zien dat er sprake was van een negatieve nalatenschap van € 258.094,-.
49. Gezien de aard van de rechtsverhouding moet appellant aan geïntimeerden rekening en verantwoording afleggen van zijn werkzaamheden als executeur in de nalatenschap van erflater. Voor de omvang van de rekening en verantwoording is in dit geval relevant: de omvang van de nalatenschap, de duur van de executele, het feit dat geïntimeerden kort na het overlijden van erflater door de notaris op de hoogte zijn gesteld van de inhoud van het testament, geïntimeerden nog binnen een redelijke termijn een boedelbeschrijving hebben verkregen waaruit de omvang van de nalatenschap blijkt. Naar het oordeel van het hof kunnen er in dit specifieke geval niet al te hoge eisen worden gesteld aan de rekening en verantwoording.

Stelling appellant met betrekking tot de rekening en verantwoording

50. Uit de toelichting op zijn grief volgt dat appellant van mening is dat hij op een correcte wijze rekening en verantwoording heeft afgelegd.
Door appellant is onder meer aangevoerd:
  • appellant heeft tijdig aan geïntimeerden doen toekomen kopieën van de bankafschriften van alle banken waar rekeningen liepen vanaf de sterfdatum van [naam] tot aan het moment dat deze bankrekeningen op 0 werden gezet;
  • daarbij is duidelijk dat al eerder aan geïntimeerden ter beschikking was gesteld het vermogensoverzicht van de heer [naam] waaruit precies bleek hoe de nalatenschap er financieel uitzag;
  • een overzicht van alle mutaties bevindt zich in de stukken die appellant aan geïntimeerden heeft verstrekt.
51. Geïntimeerden zijn van mening dat appellant onvoldoende gehoor heeft gegeven aan het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde beheer. Appellant dient de zaken ook niet om te draaien, in die zin dat geïntimeerden maar de moeite hadden moeten doen om een en ander te doorgronden, nu de rechtbank appellant juist had bevolen een en ander op inzichtelijke wijze aan te leveren. Vast staat dat [de zoon] met het overleggen van een ongeordende stapel bankafschriften zonder afdoende toelichting en slechts de mededeling dat de rekeningen uiteindelijk op nul zijn gesteld, op geen enkele wijze heeft voldaan aan datgene waartoe hij bevolen was door de rechtbank.
52. Het hof overweegt als volgt. Geïntimeerden hebben in hun inleidende dagvaarding slechts gevorderd dat appellant rekening en verantwoording moet afleggen van zijn werkzaamheden als executeur in de nalatenschap van erflater. Zoals geïntimeerden zelf hebben kunnen weten heeft de executele geduurd van 19 maart 2007 tot 31 oktober 2007. Gezien de aard van de rechtsverhouding tussen partijen, de omvang van de nalatenschap, het feit dat een notaris geïntimeerden heeft geïnformeerd over de inhoud van het testament van erflater, het feit dat geïntimeerden een boedelbeschrijving hebben gehad en het feit dat geïntimeerden bankafschriften hebben verkregen, is het hof van oordeel dat appellant genoegzaam rekening en verantwoording heeft afgelegd. Daar komt nog bij dat geïntimeerden als vereffenaars ook zelf bij de bank en de accountant de door hen gewenste gegevens hadden kunnen opvragen hetgeen zij niet hebben gedaan. Naar het oordeel van het hof is er derhalve geen enkele rechtsgrond aanwezig om een dwangsom op de leggen.

Overige grieven en stellingen

53. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de overige grieven en stellingen geen verdere bespreking meer.

Proceskosten

54. Het hof begrijpt uit de vordering van appellant dat hij eveneens wenst dat de proceskostenveroordeling wordt vernietigd. Gezien het feit dat er sprake is van een verstoorde familierelatie acht het hof het redelijk en billijk om eveneens te vernietigen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof acht ook termen aanwezig om de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

Beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 september 2011;
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 mei 2012 voor zover de rechtbank daarbij heeft beslist:
  • beveelt [de zoon] om op eerste verzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk maar uiterlijk woensdag 12 september 2012 aan (de advocaat van) [dochter een] en [dochter twee] inzage in en desgewenst afschrift van de tot de nalatenschap van hun vader behorende gehele financiële administratie te hebben verstrekt in dezelfde staat waarin die gehele administratie zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [de zoon] bevindt en met inachtneming van hetgeen de rechtbank overigens heeft bepaald in rov. 4.12 met bepaling dat [de zoon] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
  • beveelt [de zoon] om uiterlijk woensdag 12 september 2012 alsnog aan zijn mede- erfgenamen [dochter een] en [dochter twee] naar behoren en onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken rekening en verantwoording af te leggen over het door hem vanaf 11 maart 2007 gevoerde beheer over de nalatenschap van hun vader met inbegrip van een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving daarvan met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover nader heeft bepaald in rovv. 4.5. en 4.7, met bepaling dat [de zoon] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank `s-Gravenhage van 26 juni 2013
vernietigt het bestreden vonnis van 18 december 2013 van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen voor zover daarbij is bepaald:
  • verklaart voor recht dat [de zoon] in totaal een bedrag van € 80.000,- is verschuldigd wegens aan [dochter een] en [dochter twee] gezamenlijk verbeurde dwangsommen op grond van de in het tussenvonnis van 9 mei 2012 aan [de zoon] gegeven twee rechterlijke bevelen, en veroordeelt [de zoon] om dit bedrag van € 80.000,- te betalen aan [dochter een] en [dochter twee] gezamenlijk, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 12 december 2012;
  • veroordeelt [de zoon] om aan [dochter een] en [dochter twee] gezamenlijk te betalen een bedrag van in totaal € 5.236,81 voor proceskosten, nog te vermeerderen met € 68,- ingeval van betekening van het vonnis
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de gevorderde dwangsommen en de proceskosten alsnog af;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Warnaar is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.