ECLI:NL:GHDHA:2015:2585

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
200.163.680/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • A. Kamminga
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinder- en partneralimentatie na wijziging van omstandigheden en de invloed van het krijgen van kinderen na relatiebreuk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is de man in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam betreffende de alimentatieverplichtingen jegens zijn ex-partner en hun minderjarige kind. De man verzoekt om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, terwijl de vrouw zich verzet en incidenteel hoger beroep instelt om de eerdere beschikkingen te bekrachtigen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de man een bijdrage moest leveren aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2006, en aan de levensonderhoudsbijdrage voor de vrouw. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de wijziging van omstandigheden die van invloed zijn op de alimentatieverplichtingen. Het hof volgt de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatie en heeft besloten de kinderalimentatie te herzien. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn financiële situatie, waardoor het hof uitgaat van zijn draagkracht. De vrouw wordt geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, wat leidt tot de beslissing om de partneralimentatie op nihil te stellen. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de kinderalimentatie met ingang van 7 maart 2014 wordt vastgesteld op € 213,- per maand, met verdere aanpassingen in de daaropvolgende jaren, en dat de vrouw de teveel ontvangen alimentatie niet hoeft terug te betalen aan de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 augustus 2015
Zaaknummer : 200.163.680/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-1954
Zaaknummer rechtbank : C/10/446401
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Krim te Haarlem,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 29 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 november 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 20 maart 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 1 mei 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 13 mei 2015 een brief van 11 mei 2015 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 22 mei 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 4 juni 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank:
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2009 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige met ingang van 7 maart 2014 tot 1 oktober 2014 wordt bepaald op nihil en met ingang van 1 oktober 2014 op € 210,58 per maand;
  • de beschikking van dit hof van 3 maart 2010 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 7 maart 2014 tot 1 oktober 2014 wordt bepaald op nihil en met ingang van 1 oktober 2014 € 231,- per maand blijft;
  • bepaald dat de vrouw hetgeen zij uit hoofde van voormelde wijzigingen van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en de uitkering tot levensonderhoud inmiddels te veel aan alimentatie van de man heeft ontvangen, niet aan hem behoeft terug te betalen;
  • deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: de kinderalimentatie) van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] , hierna ook: de minderjarige, en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: de partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de vastgestelde bijdragen met ingang van 7 maart 2014 op nihil te stellen dan wel door het hof in goede justitie te bepalen bijdragen vast te stellen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man niet te ontvangen in, althans af te wijzen, het hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Bij wijze van incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de beschikkingen van 14 januari 2009 en van 3 maart 2010 te bekrachtigen.
4. De man verzet zich hiertegen en verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep, zoals ingediend door de vrouw, af te wijzen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Wijziging van omstandigheden
5. Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Tussen partijen staat vast dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden zodat het hof de kinder- en partneralimentatie zal herbeoordelen.

Kinderalimentatie

6. Het hof volgt in deze zaak de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatie - een expertgroep waarvan leden van de rechterlijke macht van alle rechtbanken en gerechtshoven deel uitmaken, hierna: de Expertgroep - zoals die gelden per 1 januari 2015. Het hof hecht er daarbij echter aan het volgende op te merken. Vanaf 1 januari 2013 beveelt de Expertgroep aan het Kindgebonden Budget in mindering te brengen op het zogenaamde 'Eigen Aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen'. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen wordt het Kindgebonden Budget – in de daarvoor in aanmerking komende gevallen – verhoogd met de zogeheten 'alleenstaande ouderkop'. In november 2014 heeft de Expertgroep ten aanzien van dit aldus verhoogde Kindgebonden Budget de aanbeveling gedaan om de per 1 januari 2013 ingezette lijn te continueren en dus ook de 'alleenstaande ouderkop' op het Eigen Aandeel in mindering te brengen. Het hof is bekend met de lopende discussie naar aanleiding van laatstgenoemde aanbeveling. In die discussie wordt bepleit de aanbeveling ter zake van de behoeftevaststelling niet te volgen. Als minst vergaande variant wordt geopperd om in alle gevallen (als de onderhavige) de alleenstaande ouderkop niet (meer) in mindering te brengen op de behoefte van minderjarige kinderen, maar te beschouwen als inkomen aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde in het kader van de draagkrachtvergelijking om te bepalen welke ouder hoeveel moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Die benadering wordt ingegeven door de gedachte dat toepassing van de aanbeveling in strijd kan zijn met het wettelijk uitgangspunt dat de ouders naar draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kind(eren). Het hof heeft besloten vooralsnog de aanbeveling te volgen tot dat de Hoge Raad de prejudiciële vragen die het hof hierover heeft gesteld, heeft beantwoord. Bij het maken van die keuze is door het hof als appelrechter doorslaggevende betekenis toegekend aan de rechtseenheid en de rechtszekerheid.
Ingangsdatum
7. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de vastgestelde kinderalimentatie met ingang van 7 maart 2014 op nihil te stellen. Nu tegen deze ingangsdatum geen verweer is gevoerd, zal het hof van deze ingangsdatum uitgaan.
Behoefte
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige € 350,- (in 2014 € 375,54, thans € 378,54) per maand bedraagt. Op dat bedrag wordt in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw in 2014 en in 2015 recht heeft. Dit bedrag bedraagt in 2014, uitgaande van het kindgebondenbudget van € 1.736,- dat de vrouw blijkens de voorschotbeschikking van de Belastingdienst van 2014 krijgt, voor drie kinderen, € 48,- per maand per kind. De behoefte van de minderjarige bedraagt in 2014 aldus berekend (€ 375,54 - € 48=) afgerond € 328,- per maand.
Uitgaande van het kindgebondenbudget van € 5.056,- per jaar dat de vrouw, voor drie kinderen, ontvangt in 2015 zoals blijkt uit de voorschotbeschikking van de Belastingdienst van 2015, bedraagt het kindgebondenbudget voor de minderjarige in 2015 afgerond € 140,- per maand. De behoefte van de minderjarige bedraagt in 2015 (€ 378,54 - € 140,-) afgerond € 239,- per maand.
Draagkracht man
Inkomen
9. De man voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet duidelijk is geworden waarvan de man de afgelopen jaren heeft geleefd. De man stelt dat hij van een doorlopend krediet heeft geleefd en financiële ondersteuning van zijn (grote) familie en van zijn vrienden heeft ontvangen. Hij betwist hetgeen door de rechtbank is overwogen omtrent de inkomsten van zijn moeder en zijn broer. Verder betwist de man dat hij een onderneming drijft met de naam [naam onderneming] . De man heeft een besloten vennootschap (B.V.) onder de naam [naam B.V.] . Dit is een B.V. en deze wordt niet voor eigen rekening en risico gedreven. Deze B.V. is met ingang van mei 2015 omgezet in een eenmanszaak, zo heeft de man ter zitting bij het hof verklaard.
De man kan zich niet vinden in het (fictieve) inkomen van € 2.000,- bruto per maand waarvan de rechtbank is uitgegaan bij de berekening van zijn netto besteedbaar inkomen (NBI). Volgens de man is zijn salaris, uitgaande van zijn prognose, met ingang van oktober 2014 € 1.500,- bruto per maand. De man krijgt, anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan in de berekening, geen zelfstandigenaftrek en geen MKB-vrijstelling, want hij is in loondienst van zijn B.V. Het NBI waarvan de rechtbank is uitgegaan klopt derhalve niet en hij heeft geen draagkracht van € 305,- per maand voor zijn twee kinderen.
10. De vrouw betoogt dat de man op geen enkele wijze aantoont dat hij bedragen van familie en vrienden ontvangen heeft of waarvan hij heeft geleefd. De vrouw acht de stellingen van de man volstrekt onvoldoende om de bestreden beschikking te kunnen vernietigen.
De vrouw stelt voorts dat de rechtbank, gezien de onduidelijkheid van de stellingen van de man, het verzoek van de man geheel had moeten afwijzen. Subsidiair stelt de vrouw dat de rechtbank terecht is uitgegaan van een gemiddeld inkomen van € 2.000,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014. Volgens de vrouw hoort bij de aanname van de rechtbank dat de man gemiddeld € 2.000,- per maand aan zichzelf uitkeert de aanname dat de man zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling krijgt. Nu de man geen openheid van zaken geeft moet van een NBI van € 1.850,- per maand worden uitgegaan en van een draagkracht van € 305,- per maand.
In incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie heeft verlaagd. De man heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn inkomenspositie. De rechtbank had zijn verzoek dan ook als onvoldoende onderbouwd moeten afwijzen. Subsidiair stelt de vrouw dat op basis van de nieuwe richtlijnen voor de berekening van de kinderalimentatie per 1 januari 2015 de kinderalimentatie hoger uitvalt. Verder betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de zorgkorting heeft toegepast, nu de totale draagkracht onvoldoende is.
11. Het hof overweegt als volgt. De man heeft in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie op € 25,- te stellen en bij het hof verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen met ingang van 7 maart 2014. Hij stelt daartoe – kort weergegeven – dat hij in 2014 en 2015 geen inkomen had en dat hij heeft geleefd van giften van zijn familie en vrienden en van opnames van een doorlopend krediet. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat onvoldoende duidelijk is geworden waarvan de man de afgelopen jaren heeft geleefd. Naar het oordeel van het hof had het in dat licht bezien en mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw hieromtrent, op de weg van de man gelegen om in hoger beroep (alsnog) voldoende verificatoire bescheiden over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat zijn inkomen en dus zijn draagkracht is. De man heeft dat niet, althans onvoldoende, gedaan. Zo heeft hij geen belastingaanslagen of belastingaangiften overgelegd, geen winst en verliesrekening over 2014, terwijl er wel een balans over 2014 is opgesteld, geen jaaropgaven, en geen betaalbewijzen of bewijzen waaruit blijkt van wie, wanneer en hoeveel de man geschonken heeft gekregen van zijn familie of vrienden. Ook heeft hij de opnames van zijn doorlopend krediet niet onderbouwd met stukken. Het hof is derhalve van oordeel dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd op grond waarvan zijn draagkracht berekend kan worden. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man voldoende draagkracht heeft om de volledige behoefte van de minderjarige te voldoen.
Het hof gaat er echter aan de zijde van de vrouw vanuit dat zij, zoals hierna wordt overwogen, verdiencapaciteit heeft met ingang van de datum van deze beschikking, zijnde 5 augustus 2015. Het hof gaat er van uit dat de vrouw in ieder geval een inkomen kan verwerven ter hoogte van haar inkomen in 2009, zijnde netto € 1.374,- per maand. Uitgaande van dit inkomen dicht het hof de vrouw een draagkracht toe van € 92,- per maand. Gelet op het feit dat de vrouw drie kinderen heeft, heeft de vrouw voor de minderjarige een draagkracht van (92:3) afgerond € 30,- per maand. Het hof zal dit bedrag in mindering brengen op de totale behoefte van de minderjarige met ingang van 5 augustus 2015, zodat de man met ingang van 5 augustus 2015 nog een kinderalimentatie zal moeten betalen van € 239 - € 30,-=€ 209,- per maand.
Zorgkorting
12. De kosten van de zorgregeling worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorgregeling. Niet in geschil is tussen partijen dat de zorgkorting 35% bedraagt. Nu het hof er van uitgaat dat de man volledig in de behoefte van de minderjarige kan voorzien, wordt deze zorgkorting volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding. De aan de man op te leggen kinderalimentatie wordt derhalve als volgt berekend:
in 2014:
behoefte € 328,- per maand
zorgkorting 35%, € 114,8
kinderalimentatie afgerond € 213,- per maand.
Het hof gaat er derhalve van uit dat de man in 2014 in staat is om een kinderalimentatie te betalen van € 213,- per maand te betalen met ingang van 7 maart 2014.
In 2015:
behoefte € 239,- per maand
zorgkorting 35%, € 83,65
kinderalimentatie afgerond € 155,- per maand.
Met ingang van 5 augustus 2015 gaat van dit bedrag nog de bijdrage van de moeder af, zodat de kinderalimentatie die de man moet betalen nog € 125,- per maand bedraagt.

Partneralimentatie

Behoefte vrouw
13
.De man betoogt dat het de eigen keuze van de vrouw is geweest om na het verbreken van de relatie met de man nog twee kinderen te krijgen. Inmiddels heeft zij ook nog een vierde kind gekregen. De vrouw dient zelf de consequenties te dragen van haar keuze om nadien nog drie kinderen te krijgen, aldus de man. Door haar keuze kan zij geen gebruik maken van haar verdiencapaciteit en ontvangt zij een uitkering van de gemeente in plaats van een inkomen.
14. De vrouw betoogt dat zij maar drie kinderen heeft, dit hoeft niet bestraft te worden door te bepalen dat zij geen onderhoudsbijdrage meer mag ontvangen. De vrouw heeft nog steeds behoefte aan partneralimentatie.
15. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw in 2009 een inkomen had van afgerond € 1.374,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag. Dit inkomen was toereikend om in haar kosten van levensonderhoud na de echtscheiding te voorzien. Uit het huwelijk met de man is de minderjarige geboren op [geboortedag 2] 2006. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 13 juli 2009. Na de echtscheiding heeft de vrouw nog twee kinderen gekregen, op [geboortedag 3] 2012 en op [geboortedag 4] 2013. De vrouw heeft sinds eind 2009 een inkomen op bijstandsniveau, te weten (thans) een bijstandsuitkering. Het hof is van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij, evenals in 2009, een eigen inkomen zal verwerven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw de financiële gevolgen van haar keuze om haar leven op deze wijze in te richten niet – langer – op de man kan afwentelen. Het hof gaat er dan ook van uit dat de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, mede gelet op het feit dat zij heeft meegedeeld dat zij door de uitkeringsinstantie verplicht wordt om te solliciteren. Het hebben van jonge kinderen wordt door de uitkeringsinstantie aldus niet als belemmering gezien. Het hof zal derhalve het verzoek van de man om de partneralimentatie op nihil te stellen toewijzen met ingang van de datum van deze beschikking. Voor de periode daarvoor is het hof van oordeel dat, zoals hiervoor in rechtsoverweging 11 is overwogen, de man zijn (afwezigheid van) draagkracht onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd, zodat het hof bij gebrek aan gegevens de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie zal volgen.

Terugbetalingsverplichting vrouw

16. De man stelt dat het in strijd is met de redelijkheid dat de rechtbank bepaalt dat de vrouw het eventueel te veel ontvangene niet aan de man hoeft terug te betalen. Het feit dat de vrouw de alimentatie heeft geconsumeerd is heel logisch, aldus de man, maar geen gegronde reden om niet tot terugbetaling te concluderen.
17. De rechtbank heeft volgens de vrouw terecht overwogen dat geen restitutie dient plaats te vinden.
18. Het hof is van oordeel dat niet van de vrouw verlangd kan worden dat zij de als gevolg van deze beslissing eventueel door de man teveel betaalde kinderalimentatie aan hem terugbetaalt, nu ervan kan worden uitgegaan dat de vrouw deze bedragen reeds ten behoeve van de minderjarige heeft geconsumeerd. Nu de partneralimentatie met ingang van de datum van deze beschikking op nihil wordt gesteld, zal het hof het verzoek van de man ten aanzien van de terugbetaling afwijzen.
19. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer, nu die niet tot een ander oordeel leiden.
20. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 14 januari 2009 van de rechtbank Rotterdam - de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 7 maart 2014 tot 1 januari 2015 op € 213,- per maand, met ingang van 1 januari 2015 tot 5 augustus 2015 op € 155,- per maand en met ingang van 5 augustus 2015 op € 125,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van dit hof van 3 maart 2010 – de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 5 augustus 2015 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de eventueel teveel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet behoeft terug te betalen aan de man;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Warnaar, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2015.