Kinderalimentatie
6. Het hof volgt in deze zaak de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatie - een expertgroep waarvan leden van de rechterlijke macht van alle rechtbanken en gerechtshoven deel uitmaken, hierna: de Expertgroep - zoals die gelden per 1 januari 2015. Het hof hecht er daarbij echter aan het volgende op te merken. Vanaf 1 januari 2013 beveelt de Expertgroep aan het Kindgebonden Budget in mindering te brengen op het zogenaamde 'Eigen Aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen'. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen wordt het Kindgebonden Budget – in de daarvoor in aanmerking komende gevallen – verhoogd met de zogeheten 'alleenstaande ouderkop'. In november 2014 heeft de Expertgroep ten aanzien van dit aldus verhoogde Kindgebonden Budget de aanbeveling gedaan om de per 1 januari 2013 ingezette lijn te continueren en dus ook de 'alleenstaande ouderkop' op het Eigen Aandeel in mindering te brengen. Het hof is bekend met de lopende discussie naar aanleiding van laatstgenoemde aanbeveling. In die discussie wordt bepleit de aanbeveling ter zake van de behoeftevaststelling niet te volgen. Als minst vergaande variant wordt geopperd om in alle gevallen (als de onderhavige) de alleenstaande ouderkop niet (meer) in mindering te brengen op de behoefte van minderjarige kinderen, maar te beschouwen als inkomen aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde in het kader van de draagkrachtvergelijking om te bepalen welke ouder hoeveel moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Die benadering wordt ingegeven door de gedachte dat toepassing van de aanbeveling in strijd kan zijn met het wettelijk uitgangspunt dat de ouders naar draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kind(eren). Het hof heeft besloten vooralsnog de aanbeveling te volgen tot dat de Hoge Raad de prejudiciële vragen die het hof hierover heeft gesteld, heeft beantwoord. Bij het maken van die keuze is door het hof als appelrechter doorslaggevende betekenis toegekend aan de rechtseenheid en de rechtszekerheid.
7. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de vastgestelde kinderalimentatie met ingang van 7 maart 2014 op nihil te stellen. Nu tegen deze ingangsdatum geen verweer is gevoerd, zal het hof van deze ingangsdatum uitgaan.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige € 350,- (in 2014 € 375,54, thans € 378,54) per maand bedraagt. Op dat bedrag wordt in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw in 2014 en in 2015 recht heeft. Dit bedrag bedraagt in 2014, uitgaande van het kindgebondenbudget van € 1.736,- dat de vrouw blijkens de voorschotbeschikking van de Belastingdienst van 2014 krijgt, voor drie kinderen, € 48,- per maand per kind. De behoefte van de minderjarige bedraagt in 2014 aldus berekend (€ 375,54 - € 48=) afgerond € 328,- per maand.
Uitgaande van het kindgebondenbudget van € 5.056,- per jaar dat de vrouw, voor drie kinderen, ontvangt in 2015 zoals blijkt uit de voorschotbeschikking van de Belastingdienst van 2015, bedraagt het kindgebondenbudget voor de minderjarige in 2015 afgerond € 140,- per maand. De behoefte van de minderjarige bedraagt in 2015 (€ 378,54 - € 140,-) afgerond € 239,- per maand.
9. De man voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet duidelijk is geworden waarvan de man de afgelopen jaren heeft geleefd. De man stelt dat hij van een doorlopend krediet heeft geleefd en financiële ondersteuning van zijn (grote) familie en van zijn vrienden heeft ontvangen. Hij betwist hetgeen door de rechtbank is overwogen omtrent de inkomsten van zijn moeder en zijn broer. Verder betwist de man dat hij een onderneming drijft met de naam [naam onderneming] . De man heeft een besloten vennootschap (B.V.) onder de naam [naam B.V.] . Dit is een B.V. en deze wordt niet voor eigen rekening en risico gedreven. Deze B.V. is met ingang van mei 2015 omgezet in een eenmanszaak, zo heeft de man ter zitting bij het hof verklaard.
De man kan zich niet vinden in het (fictieve) inkomen van € 2.000,- bruto per maand waarvan de rechtbank is uitgegaan bij de berekening van zijn netto besteedbaar inkomen (NBI). Volgens de man is zijn salaris, uitgaande van zijn prognose, met ingang van oktober 2014 € 1.500,- bruto per maand. De man krijgt, anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan in de berekening, geen zelfstandigenaftrek en geen MKB-vrijstelling, want hij is in loondienst van zijn B.V. Het NBI waarvan de rechtbank is uitgegaan klopt derhalve niet en hij heeft geen draagkracht van € 305,- per maand voor zijn twee kinderen.
10. De vrouw betoogt dat de man op geen enkele wijze aantoont dat hij bedragen van familie en vrienden ontvangen heeft of waarvan hij heeft geleefd. De vrouw acht de stellingen van de man volstrekt onvoldoende om de bestreden beschikking te kunnen vernietigen.
De vrouw stelt voorts dat de rechtbank, gezien de onduidelijkheid van de stellingen van de man, het verzoek van de man geheel had moeten afwijzen. Subsidiair stelt de vrouw dat de rechtbank terecht is uitgegaan van een gemiddeld inkomen van € 2.000,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014. Volgens de vrouw hoort bij de aanname van de rechtbank dat de man gemiddeld € 2.000,- per maand aan zichzelf uitkeert de aanname dat de man zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling krijgt. Nu de man geen openheid van zaken geeft moet van een NBI van € 1.850,- per maand worden uitgegaan en van een draagkracht van € 305,- per maand.
In incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie heeft verlaagd. De man heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn inkomenspositie. De rechtbank had zijn verzoek dan ook als onvoldoende onderbouwd moeten afwijzen. Subsidiair stelt de vrouw dat op basis van de nieuwe richtlijnen voor de berekening van de kinderalimentatie per 1 januari 2015 de kinderalimentatie hoger uitvalt. Verder betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de zorgkorting heeft toegepast, nu de totale draagkracht onvoldoende is.
11. Het hof overweegt als volgt. De man heeft in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie op € 25,- te stellen en bij het hof verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen met ingang van 7 maart 2014. Hij stelt daartoe – kort weergegeven – dat hij in 2014 en 2015 geen inkomen had en dat hij heeft geleefd van giften van zijn familie en vrienden en van opnames van een doorlopend krediet. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat onvoldoende duidelijk is geworden waarvan de man de afgelopen jaren heeft geleefd. Naar het oordeel van het hof had het in dat licht bezien en mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw hieromtrent, op de weg van de man gelegen om in hoger beroep (alsnog) voldoende verificatoire bescheiden over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat zijn inkomen en dus zijn draagkracht is. De man heeft dat niet, althans onvoldoende, gedaan. Zo heeft hij geen belastingaanslagen of belastingaangiften overgelegd, geen winst en verliesrekening over 2014, terwijl er wel een balans over 2014 is opgesteld, geen jaaropgaven, en geen betaalbewijzen of bewijzen waaruit blijkt van wie, wanneer en hoeveel de man geschonken heeft gekregen van zijn familie of vrienden. Ook heeft hij de opnames van zijn doorlopend krediet niet onderbouwd met stukken. Het hof is derhalve van oordeel dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd op grond waarvan zijn draagkracht berekend kan worden. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man voldoende draagkracht heeft om de volledige behoefte van de minderjarige te voldoen.
Het hof gaat er echter aan de zijde van de vrouw vanuit dat zij, zoals hierna wordt overwogen, verdiencapaciteit heeft met ingang van de datum van deze beschikking, zijnde 5 augustus 2015. Het hof gaat er van uit dat de vrouw in ieder geval een inkomen kan verwerven ter hoogte van haar inkomen in 2009, zijnde netto € 1.374,- per maand. Uitgaande van dit inkomen dicht het hof de vrouw een draagkracht toe van € 92,- per maand. Gelet op het feit dat de vrouw drie kinderen heeft, heeft de vrouw voor de minderjarige een draagkracht van (92:3) afgerond € 30,- per maand. Het hof zal dit bedrag in mindering brengen op de totale behoefte van de minderjarige met ingang van 5 augustus 2015, zodat de man met ingang van 5 augustus 2015 nog een kinderalimentatie zal moeten betalen van € 239 - € 30,-=€ 209,- per maand.
12. De kosten van de zorgregeling worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorgregeling. Niet in geschil is tussen partijen dat de zorgkorting 35% bedraagt. Nu het hof er van uitgaat dat de man volledig in de behoefte van de minderjarige kan voorzien, wordt deze zorgkorting volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding. De aan de man op te leggen kinderalimentatie wordt derhalve als volgt berekend:
in 2014:
behoefte € 328,- per maand
zorgkorting 35%, € 114,8
kinderalimentatie afgerond € 213,- per maand.
Het hof gaat er derhalve van uit dat de man in 2014 in staat is om een kinderalimentatie te betalen van € 213,- per maand te betalen met ingang van 7 maart 2014.
In 2015:
behoefte € 239,- per maand
zorgkorting 35%, € 83,65
kinderalimentatie afgerond € 155,- per maand.
Met ingang van 5 augustus 2015 gaat van dit bedrag nog de bijdrage van de moeder af, zodat de kinderalimentatie die de man moet betalen nog € 125,- per maand bedraagt.