ECLI:NL:GHDHA:2015:2776

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
22-002305-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep na aanvang van de behandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2014. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, had eerder hoger beroep ingesteld, maar zijn vorige raadsman had op 17 september 2015 een akte van intrekking van het hoger beroep ingediend. De opvolgende raadsvrouw heeft echter op 21 september 2015 een fax gestuurd waarin zij meedeelde dat de verdachte onder druk akkoord was gegaan met de intrekking, maar dit niet wenste en het hoger beroep wilde voortzetten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld. Het hof oordeelde dat de akte van intrekking, die na de aanvang van de behandeling in hoger beroep was ingediend, niet als rechtsgeldige intrekking kon worden beschouwd. De verdachte had tijdens de zitting duidelijk gemaakt dat hij zijn grieven tegen het vonnis van de rechtbank handhaafde. Het hof oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in het hoger beroep en besloot de behandeling van de zaak voort te zetten. De vordering van de advocaat-generaal werd afgewezen, en het hof schorste het onderzoek voor maximaal 90 dagen om de nieuwe raadsvrouw in staat te stellen zich in de zaak te verdiepen. De zaak zal op een later tijdstip worden hervat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002305-14
Parketnummer: 10-660341-13
Datum uitspraak: 8 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Tussenarrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, De Schie, R'dam te Rotterdam.
naar aanleiding van de vordering van de advocaat-generaal tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep, zoals gedaan op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 september 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid verdachte
In dezen heeft de daartoe bepaaldelijk gemachtigde (vorige) raadsman van de verdachte op 17 september 2015 een bijzondere volmacht verleend aan een medewerker van de strafgriffie van de Rechtbank Rotterdam om het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van
21 mei 2014 in te trekken. Bij “Akte rechtsmiddel”, op
17 september 2015 opgemaakt ter griffie van de rechtbank Rotterdam, is vervolgens het hoger beroep ingetrokken.
Op 21 september 2015 heeft de opvolgend raadsvrouw van de verdachte een fax gestuurd met de mededeling dat de verdachte onder tijdsdruk akkoord is gegaan met de intrekking, hij daar in het geheel niet achter staat en dat hij het hoger beroep wenst door te zetten.
Ter zitting heeft de raadsvrouw dit nader onderbouwd. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, een en ander als aangegeven in zijn schriftelijke requisitoir aantekeningen de hij ter zitting heeft overgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft op 28 juni 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2709) een richtinggevend arrest gewezen over intrekking van rechtsmiddelen en daarna in opvolgende arresten onder handhaving daarvan ook uitdrukkelijk verwezen naar deze uitspraak (o.m. HR
25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:15).
Op grond van artikel 453 van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 454 van het Wetboek van Strafvordering kan de intrekking van een rechtsmiddel uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van het beroep geschieden door een verklaring af te leggen op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven, dan wel, in het geval de advocaat-generaal bij het hof gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot intrekking krachtens artikel 453, tweede lid, Wetboek van Strafvoerding, ter griffie van het gerechtshof. Ingevolge artikel 270 van het Wetboek van Strafvordering, dat ook in hoger beroep toepasselijk is, begint het onderzoek - en neemt dus de behandeling een aanvang - door het doen uitroepen van de zaak.
Dit betekent dat de genoemde verklaring moet zijn afgelegd vóórdat de zaak is uitgeroepen.
De behandeling van deze zaak in hoger beroep heeft vanwege de eerdere regiebehandeling reeds een aanvang genomen. Artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering biedt in een dergelijke situatie de appelrechter de mogelijkheid om in geval
een wenstot "intrekking" van het hoger beroep wordt geuit na aanvang van de behandeling in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep uit te spreken.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat in een situatie als de onderhavige, waarin de behandeling van de zaak in hoger beroep reeds een aanvang heeft genomen, er nog geen sprake kan zijn van een intrekking, nu de “Akte rechtsmiddel” van 17 september 2015 opgemaakt door de griffier in eerste aanleg,
nade aanvang van de zaak in hoger beroep, niet als een rechtsgeldige intrekking kan worden gezien en niet anders kan worden beschouwd dan als een wens/verzoek in de vorm van een vooraankondiging van de verdachte voorafgaande aan de voortzetting van de behandeling ter zitting in hoger beroep alsnog het door hem ingestelde hoger beroep te willen intrekken, waarop het hof niet anders dan na de behandeling van een dergelijk(e) wens/verzoek
ter zitting, vervolgens dient te beslissen.
Nu de verdachte bij gelegenheid van de zitting uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij zijn grieven tegen het jegens hem gewezen vonnis handhaaft, is het hof rechtens gehouden de verdachte te (blijven) ontvangen in zijn hoger beroep en aldus voort te gaan met de behandeling van de zaak.
Het hof wijst de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan ook af.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de in verband daarmee gedane verzoeken van de verdediging geen bespreking meer.
Nu de verdachte recent is voorzien van een opvolgend raadsvrouw zal het hof in het belang van de verdediging van de verdachte de behandeling van deze zaak aanhouden teneinde de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen zich het dossier van deze zaak eigen te maken.

BESLISSING

Het hof:
stelt vast dat geen intrekking van het hoger beroep door de verdachte heeft plaatsgevonden;
wijst af de vordering van de advocaat-generaal de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep;
schorst het onderzoeken beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de nader te bepalen terechtzitting die zal plaatsvinden
binnen 90 dagen na heden, maar niet binnen een maand,om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een behandeling van de zaak op een eerder tijdstip niet toelaat;
beveelt de
oproeping van de verdachte en de raadsvrouw van verdachtetegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan
de nabestaanden van het slachtoffer;
verzoekt de advocaat-generaal zorg te dragen voor het
transport van de verdachte;
stelt de stukken daartoe in handen van de advocaat-generaal;
houdt iedere verdere beslissing aan;
verzoekt de advocaat-generaalde zaak aan te brengen bij een kamer van dit hof waarvan de voorzitter
mr. N. Schaardeel uitmaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. J.W. van Rijkom en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. I. Kluiter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2015.