In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man moet betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren in 2009. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de alimentatie is vastgesteld op € 250 per maand, met ingang van 12 februari 2015. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen, omdat hij te maken heeft met een schuldenlast en een WW-uitkering die binnenkort zal eindigen. De vrouw daarentegen betwist de stelling van de man en stelt dat hij wel degelijk in staat is om de alimentatie te betalen.
Tijdens de zitting heeft de man stukken overgelegd waaruit blijkt dat er beslag op zijn WW-uitkering rust en dat hij een toelatingsverzoek voor schuldsanering heeft gedaan. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover deze niet zijn betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto inkomen heeft van ongeveer € 1.074 per vier weken, wat neerkomt op € 1.286 per maand. Na afweging van de schuldenlast en de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, concludeert het hof dat de man niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen zonder in financiële problemen te komen.
Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw om de alimentatie te handhaven afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag en is openbaar uitgesproken op 16 september 2015.