ECLI:NL:GHDHA:2015:2817

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
200.169.437/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Obbink-Reijngoud
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de onderhoudsplichtige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man moet betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren in 2009. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de alimentatie is vastgesteld op € 250 per maand, met ingang van 12 februari 2015. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen, omdat hij te maken heeft met een schuldenlast en een WW-uitkering die binnenkort zal eindigen. De vrouw daarentegen betwist de stelling van de man en stelt dat hij wel degelijk in staat is om de alimentatie te betalen.

Tijdens de zitting heeft de man stukken overgelegd waaruit blijkt dat er beslag op zijn WW-uitkering rust en dat hij een toelatingsverzoek voor schuldsanering heeft gedaan. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover deze niet zijn betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto inkomen heeft van ongeveer € 1.074 per vier weken, wat neerkomt op € 1.286 per maand. Na afweging van de schuldenlast en de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, concludeert het hof dat de man niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen zonder in financiële problemen te komen.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw om de alimentatie te handhaven afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag en is openbaar uitgesproken op 16 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 september 2015
Zaaknummer : 200.169.437/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-1108
Zaaknummer rechtbank : C/09/482898
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.M. Schouten te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 8 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 april 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 18 juni 2015 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 19 augustus 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Ter terechtzitting is door de man nog een betaalspecificatie van het UWV, gedateerd
11 augustus 2015, en een brief van het UWV, gedateerd 18 augustus 2015, overgelegd. Daartegen is geen bezwaar gemaakt, zodat het hof die bij de beoordeling zal betrekken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de door de man met ingang van 12 februari 2015 te betalen bijdrage ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de na te noemen minderjarige bepaald op € 250,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, te bepalen dat (het hof begrijpt:) de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het inleidend verzoek, dan wel het inleidend verzoek wordt afgewezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de man af te wijzen.
Ingangsdatum en het eigen aandeel ouders in de kosten van de minderjarige (de behoefte)
4. De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum voor de kinderalimentatie van 12 februari 2015 en de behoefte van de minderjarige aan een (aanvullende) bijdrage van de zijde van de man van € 250,- per maand staan als niet weersproken vast. De man betwist in het kader van de behoefte van de minderjarige wel de hoogte van het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat door de vrouw in 2015 een kindgebonden budget wordt ontvangen van € 53,-- per maand en dat zij geen recht heeft op de zogenoemde alleenstaande ouderkop omdat zij een toeslagpartner heeft.
Draagkracht van de man
5. Ter terechtzitting stelt de man zich, verwijzend naar de door hem ter terechtzitting overgelegde stukken van het UWV, op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen. De man voert daartoe aan dat op de door hem ontvangen WW-uitkering sinds twee maanden een beslag rust van € 126,32 per maand wegens een (rest)schuld van partijen van ca. € 61.000,-- als gevolg van de verkoop met verlies van de voormalig gezamenlijke woning. De WW-uitkering zal per 27 augustus 2015 worden beëindigd, met ingang van welke datum de man een (lagere) uitkering uit hoofde van de Ziektewet zal ontvangen. Door de man wordt een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, nu de man daarnaast ook nog op andere schulden dient af te betalen, in welk kader hij een toelatingsverzoek heeft gedaan voor de wettelijke schuldsanering.
6. De vrouw betwist hetgeen door de man is gesteld en zij betoogt dat de man wel degelijk draagkracht heeft voor een bijdrage. Zij voert daartoe aan dat door de man tot op heden een volledige WW-uitkering is ontvangen. Met de ter terechtzitting door de man overgelegde stukken wordt door de man niet onderbouwd dat sprake is van een langdurig beslag op de door hem ontvangen uitkering en evenmin van een toelatingsverzoek tot de wettelijke schuldsanering. Daarnaast wordt door de man op dit moment niet daadwerkelijk op de overige gezamenlijke schuld van partijen, van ongeveer € 40.000,--, afgelost zodat met het bestaan van deze schulden geen rekening moet worden gehouden. De andere schuld van de man is na het huwelijk van partijen ontstaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man thans een WW-uitkering ontvangt van gemiddeld (afgerond) € 1.074,--netto per vier weken, dat is € 1.286 per maand (inclusief vakantiegeld), welke WW-uitkering per 27 augustus 2015 wordt beëindigd en per welke datum de man een (lagere) Ziektewetuitkering zal ontvangen. Gelet op de hoogte van het netto besteedbare inkomen en uitgaande van de forfaitaire draagkrachttabel heeft de vader een beschikbare draagkracht voor kinderalimentatie van € 75,-- en na 27 augustus 2015 van € 25,--. Naast het bedrag dat de man minimaal maandelijks nodig heeft voor zijn eigen levensonderhoud van € 962,-- (bijstandsnorm) heeft de man schulden waarop hij moet afbetalen. Uit de overgelegde specificatie van het UWV van 11 augustus 2015 blijkt dat op de WW-uitkering van de man een beslag rust van € 126,32 per maand in verband met de (rest)schuld wegens verkoop met verlies van de voormalig gezamenlijke woning van partijen van € 61.000,-. Daarnaast is door de vrouw ter terechtzitting erkend dat de totale gezamenlijke schulden van partijen uit de periode van samenleven € 101.000,-- bedraagt, op welke overige schuld van € 40.000 de man ook moet gaan aflossen (al dan niet in het kader van een schuldsaneringstraject). Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat de man bij betaling van kinderalimentatie feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het eigen bestaan te voorzien en dat zijn (werkelijke) inkomen zal dalen beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm. Gelet op het voorgaande laat de draagkracht van de man geen kinderalimentatie toe. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de vrouw alsnog afwijzen. Het hof gaat daarbij aan het al dan niet samenwonen van de man voorbij, hetgeen door de vrouw naar voren is gebracht, nu dit niet relevant is voor de van toepassing zijnde berekeningsmethodiek.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Obbink-Reijngoud en Warnaar, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 september 2015.