Principaal appel
7. Het hof ziet, anders dan de man verzoekt, geen aanleiding om een deskundigenonderzoek te gelasten teneinde vast te stellen of de overledene de verwekker van de man is. Immers, ter zitting van het hof van 14 december 2011 is met partijen besproken dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden, in verband met een bodemprocedure bij de rechtbank, waarin door de man is gevorderd dat de zoon van de overledene wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, totdat een van partijen een nieuwe mondelinge behandeling wenst. Bij vonnis van 2 mei 2012 van de rechtbank Den Haag heeft de rechtbank in die bodemprocedure de vordering tot medewerking aan zo’n onderzoek afgewezen, welke beslissing inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
8. Het hof overweegt dat vervolgens de vraag voorligt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de man heeft voldaan aan de stelplicht van zijn stelling dat de overledene zijn verwekker zou kunnen zijn, om hem toe te laten tot het leveren van getuigenbewijs. Door de zoon van de overledene wordt dit betwist. In zijn visie heeft de man qua inhoud slechts dermate beperkte verklaringen overgelegd, dat daaruit niet geconstateerd kan worden dat de overledene de verwekker van de man zou kunnen zijn. Door de zoon van de overledene wordt verder betoogd dat, indien de rechtbank bij deze beslissing heeft meegewogen de stelling van de man ter zitting dat hij nog foto’s kan overleggen waaruit de (familie)relatie met de overledene blijkt, dit ten onrechte is, aangezien de man inmiddels stelt dat er geen fotomateriaal of iets dergelijks door hem kan worden overgelegd waaruit dit zou kunnen volgen. Verder voert de zoon van de overledene aan dat door de rechtbank onvoldoende acht is geslagen op het door hem gestelde met betrekking tot de gehele gang van zaken zoals door de man is gesteld.
9. Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast van de stelling van de man dat de overledene zijn verwekker is, rust op de man. Het hof is van oordeel dat de man deze stelling in voldoende mate met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd zodat hij aan zijn stelplicht ter zake heeft voldaan. Het hof overweegt daartoe dat, hoewel door de man in het inleidend verzoekschrift enkel is gesteld dat zijn moeder gedurende zestien jaar een affectieve relatie met de overledene heeft gehad, hij daarbij ter voldoening aan zijn stelplicht ook de volgende verklaringen heeft gevoegd:
- een verklaring van de moeder van de man, getekend op 20 december 2009 te Den Haag, waarin zij verklaart met de overledene een affectieve relatie te hebben gehad en dat uit deze relatie de man is geboren;
- een tweetal verklaringen van de heer [X] , een oom van de man, getekend op respectievelijk 28 december 2009 en 14 augustus 2011 te [plaatsnaam] , waarin hij verklaart op de hoogte te zijn van het feit dat de overledene de biologische vader is van de man en waarbij hij vrij gedetailleerd over de contacten van de overledene spreekt en verklaart dat de overledene zelf heeft gezegd de vader van de man te zijn, waarbij hij ook een rouwkaart van de overledene overlegt waarop de naam “ [de overledene] ” naast die van de moeder van de man is vermeld;
- een verklaring van mevrouw [Y] , een tante van de man, getekend op 28 december 2009 te [plaatsnaam] , waarin zij verklaart op de hoogte te zijn van het feit dat de overledene de biologische vader is van de man alsmede verklaart over het spreken in de familie over het vaderschap van de overledene en over het karakter van de overledene en zijn omgang met de man;
- een verklaring van mevrouw [A] , getekend op 15 december 2009 te [plaatsnaam] , waarin zij verklaart op de hoogte te zijn van het feit dat de overledene de biologische vader is van de man, alsmede verklaart dat haar is verteld door de moeder van de man dat de overledene zijn vader is, en
- een verklaring van mevrouw [B] , een buurvrouw van de moeder van de man, getekend op 18 december 2009 te [plaatsnaam] , waarin zij verklaart op de hoogte te zijn van het feit dat de overledene de biologische vader is van de man alsmede dat zij al veertig jaar naast het gezin van de man en zijn moeder woonde.
Daar komt bij dat de man ter terechtzitting van het hof nog aanvullend heeft verklaard over de overledene, namelijk dat deze iedere ochtend bij hem en zijn moeder ontbeet en ook in de avond mee at; een speciale radiokamer in hun huis had ingericht; een spelcomputer had waar de man vroeger ook veel op speelde en oude VHS-videobanden, verder ging de man vroeger wel eens mee met de overledene op de ambulance. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van de zoon van de overledene dat het vreemd is dat er helemaal geen foto’s en dergelijke zijn om een en ander te onderbouwen, nu dit aan voormelde verklaringen niet af doet.
10. Nu de man voldoende heeft gesteld, echter zijn stellingen door de zoon van de overledene voldoende gemotiveerd zijn betwist, zal het hof de man toelaten tot het leveren van bewijs - zoals hij dat in het verweerschrift in incidenteel appel (voldoende concreet en specifiek) heeft aangeboden en bij welk aanbod hij heeft gepersisteerd bij brief van 18 mei 2015 - van zijn stelling dat de overledene zijn vader is, waarbij hij een aantal getuigen heeft vermeld.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
verklaart de zoon van de overledene niet-ontvankelijk in zijn incidentele hoger beroep;
laat de man toe tot het leveren van bewijs door middel van het horen van getuigen van zijn stelling dat de overledene zijn vader is;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op een nog nader te bepalen tijdstip in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. C.M. Warnaar als raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de man tenminste 14 dagen voor het verhoor de namen en de woonplaatsen van de getuigen aan de advocaat van de zoon van de overledene en aan de griffie opgeeft en voor oproeping van de getuigen zorg zal dragen;
bepaalt dat de advocaten binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking, bij brief gericht aan de griffier van dit hof onder vermelding van het zaaknummer, in verband met het te houden getuigenverhoor hun verhinderdata opgeven voor de maanden oktober, november en december 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Warnaar, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 augustus 2015.