BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Gelet op de inhoud van het beroepschrift, voormelde brief van de jongmeerderjarige en het verhandelde ter terechtzitting is enkel in geschil de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: de kinderalimentatie) ten behoeve van [minderjarige] , geboren [in] 1997 te [geboorteplaats] , hierna verder te noemen: de minderjarige, en tot 4 maart 2014 de kinderalimentatie ten behoeve van de (tot dat moment nog minderjarige en thans) jongmeerderjarige.
2. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
de bestreden beschikking te vernietigen en, (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende:
a. het verzoek tot wijziging van de beschikking van 16 december 2002 van de rechtbank Rotterdam tot het betalen van kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige af te wijzen;
b. het verzoek tot wijziging van voormelde beschikking tot het leveren van een alimentatie ten behoeve van de (thans) jongmeerderjarige niet-ontvankelijk te verklaren;
subsidiair:
indien het hof onverhoopt besluit de door de man te betalen alimentatie van de minderjarige en de (thans) jongmeerderjarige op nihil te bepalen, dit vast te stellen met ingang van de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof te bepalen dat de bestreden beschikking in stand blijft, althans dat de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige en de (thans) jongmeerderjarige met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen later datum op nihil zal worden gesteld.
4. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de rechtbank de man niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn inleidend verzoek voor zover dat betrekking heeft op de jongmeerderjarige. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat de jongmeerderjarige op de dag van indiening van het inleidend verzoek al meerderjarig was en derhalve het beroepschrift niet tegen de vrouw maar tegen de jongmeerderjarige gericht had moeten zijn.
De jongmeerderjarige is geboren [in] 1996 en is dus (jong)meerderjarig geworden op
[datum] . Aangezien de man met ingang van 23 juli 2012 om nihilstelling van de kinderalimentatie heeft verzocht en de jongmeerderjarige op die datum nog minderjarig was, moest het verzoek in eerste aanleg tot de vrouw worden gericht. In verband met de meerderjarigheid van de jongmeerderjarige in de periode vanaf [datum] , had de jongmeerderjarige echter als geïntimeerde moeten worden aangemerkt voor zover het geschil (in eerste aanleg) betrekking had op voormelde periode. Dit kan evenwel niet tot een vernietiging van de bestreden beschikking leiden, nu het betreffende gebrek aldus is hersteld, dat de jongmeerderjarige in hoger beroep als belanghebbende is aangemerkt en alsnog de gelegenheid heeft gehad om zich over de onderhavige kwestie uit te laten, waarvan hij gebruik heeft gemaakt.
5. De vrouw voert aan dat zonder de kinderalimentatie haar draagkracht ontoereikend is om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor haar en haar kinderen. De vrouw ontvangt - na een uitkering op grond van de Ziekte- en de Werkeloosheidswet te hebben ontvangen-, sinds
15 juli 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (vanaf 1 januari 2015 de Participatiewet) van de gemeente Vlaardingen. Zij moet haar aanspraak op alimentatie hiervoor geldend maken en heeft daarvoor het LBIO ingeschakeld, dat in de periode na juli 2012 kinderalimentatie heeft geïnd. Hoewel de man stelt vanaf 23 juli 2012 niet over draagkracht te beschikken voor een kinderalimentatie, heeft het LBIO in de periode juli 2012 tot september 2014 toch zeer regelmatig bijdragen kunnen innen. De door de man in eerste aanleg geleverde gegevens inzake zijn draagkracht zijn onvolledig en geven geen reëel beeld van zijn inkomen, aldus de vrouw.
6. De man handhaaft in hoger beroep zijn stelling uit eerste aanleg inhoudende dat hij vanaf
23 juli 2012 onvoldoende draagkracht heeft om de kinderalimentatie te kunnen voldoen. De man merkt op dat hij uit de door de vrouw als productie 3 overgelegde specificaties kan afleiden dat de gemeente de bijdragen van de man in mindering brengt op de aan de vrouw verstrekte bijstand, hetgeen betekent dat de vrouw ook met de bijdrage van de man niet in haar eigen levensonderhoud en dat van de kinderen kan voorzien. Verder is het feit dat het LBIO tot september 2014 enige bijdragen heeft kunnen innen te danken of te wijten aan de nalatigheid van de man in die periode om zijn zaken goed te regelen. Vanaf mei 2014 heeft de man zijn zaken wel goed op orde en heeft hij het LBIO informatie verstrekt waarop de beslagvrije voet kon worden vastgesteld.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de man sinds 23 juli 2012 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en met ingang van 4 november 2013 een uitkering krachtens de Ziektewet ter hoogte van € 887,55 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag, ontvangt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de man op grond van deze financiële gegevens geen draagkracht heeft om een kinderalimentatie te kunnen voldoen. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stellingen van de vrouw met betrekking tot de desondanks door het LBIO geinde bijdragen in de periode juli 2012 tot september 2014, nu zij deze stellingen - tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - onvoldoende heeft onderbouwd.
Consumptief karakter
8. De vrouw stelt dat zij niet in staat is de door de man na 23 juli 2012 voldane onderhoudsbijdragen terug te betalen, nu de door de man reeds betaalde kinderalimentatie is geconsumeerd. De man betwist dit niet.
9. Het hof zal dan ook, voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de vrouw meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.