ECLI:NL:GHDHA:2015:2874

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.151.899
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • E. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en verknochtheid van schade-uitkeringen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 april 2014 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij aan de vrouw een bedrag van € 86.500,- moest betalen en dat de Audi A4 aan hem werd toegedeeld. De vrouw heeft het beroep bestreden en verzocht om de beschikking te handhaven.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de orde is. De man heeft een schade-uitkering ontvangen na een bedrijfsongeval, waarvan de vrouw stelt dat deze in de gemeenschap valt. Het hof heeft geoordeeld dat de schade-uitkering van € 52.000,- en de einduitkering van € 121.000,- niet in de gemeenschap vallen, omdat deze aan de man zijn verknocht. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de uitkeringen nog in de gemeenschap aanwezig zijn.

Daarnaast heeft het hof overwogen dat er geen sprake is van benadeling van de gemeenschap door de man, ondanks dat hij een deel van de schade-uitkering heeft vergokt. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de verzoeken van de vrouw afgewezen, met compensatie van de proceskosten in hoger beroep. De beslissing is gegeven op 25 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 maart 2015
Zaaknummer : 200.151.899/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-5210 en
Zaaknummer rechtbank : C/10/427619
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.S. Kuijken te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.D. Jager-van den Berg te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 april 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op16 september 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 6 augustus 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 14 augustus 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 29 december 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 30 december 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de vrouw;
- op 23 december 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 9 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De beide advocaten hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is, uitvoerbaar bij voorraad, in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 86.500,-. Voorts is de Audi A4 toegedeeld aan de man.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Voorts is in hoger beroep vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover bepaald is dat hij aan de vrouw een bedrag van € 86.500,- dient te betalen en voor zover bepaald is dat de Audi A4 aan hem wordt toegedeeld.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, - af te wijzen het verzoek tot vernietiging van de beschikking van 8 april 2014 van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot het door de man aan de vrouw te betalen bedrag van € 86.500,-, waarbij de vrouw zich zal refereren aan het oordeel van het hof ten aanzien van de Audi, - met veroordeling van de man in de proceskosten.

Procedure

4. Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover er van uit moet worden gegaan dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor dan is dit gebrek in hoger beroep hersteld, nu de man in hoger beroep alsnog voldoende heeft kunnen reageren op de door de vrouw in eerste aanleg ingenomen standpunten. Gelet hierop gaat het hof aan de eerste grief van de man voorbij.
5. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man een nieuwe grief opgeworpen. Hij stelt dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat zij elkaar over en weer kwijting en vrijwaring verlenen, zodat de rechtbank alleen daarom al de verzoeken van de vrouw had moeten afwijzen. De vrouw heeft tegen het opwerpen van deze nieuwe grief bezwaar gemaakt. Het hof is van oordeel dat de nieuwe grief van de man in dit stadium van de procedure tardief en in strijd met een goede procesorde is nu de wederpartij niet meer in de gelegenheid is geweest daarop te reageren, zodat het hof daarop geen acht slaat.

Verdeling

6. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn als peildatum voor de omvang en waardering van de gemeenschap van goederen 7 juni 2013 (datum indiening echtscheidingsverzoek) overeengekomen.
Audi A4
7. Partijen zijn het er voorts over eens dat de Audi A4 op de voormelde peildatum niet meer tot de huwelijksgemeenschap behoorde. Het hof zal de beslissing van de rechtbank ter zake van de Audi A4 vernietigen en het verzoek van de vrouw in zoverre alsnog afwijzen.
Verknochtheid schade-uitkering
8. Tussen partijen staat het navolgende vast:
  • De man heeft in 2011 een bedrijfsongeval gehad.
  • Hij heeft een schade-uitkering ontvangen van totaal € 178.000,-.
  • Aan voorschotten is betaald € 57.000,-. Dit bedrag is uitgekeerd op het moment dat partijen feitelijk uit elkaar waren.
  • Van het bevoorschot bedrag is € 5.000,- aan de man verknocht, wegens vergoeding van immateriële schade, zodat resteert € 52.000,-.
  • De eindschade-uitkering bedraagt € 121.000,- en is uitgekeerd op 28 februari 2013.
9. Tussen partijen is in geschil of het bevoorschot bedrag van € 52.000,- respectievelijk de einduitkering van € 121.000,- in de gemeenschap van goederen van partijen is gevallen of dat er sprake is van een zodanige verknochtheid (in de zin van artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW)) dat de voormelde uitkering niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen. De wettelijke gemeenschap van goederen omvat in beginsel alle tegenwoordige en toekomstige goederen. Goederen kunnen op grond van verknochtheid - zowel goederenrechtelijk als wat de waarde daarvan betreft - buiten de gemeenschap vallen. Of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de voor de persoon van die echtgenoot nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op artikel 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.
Het bevoorschot bedrag van € 52.000,-
10. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde brief van [naam] b.v. van 16 oktober 2013 volgt dat van deze uitkering een gedeelte groot € 5.000,- is bestemd voor arbeidsdeskundige hulp en dat het overige deel is bestemd als vergoeding voor verlies van arbeidsvermogen voor de periode dat de man fulltime zijn opleiding in de beveiliging volgde, te weten een bedrag van € 3.000,- per maand. De man handhaaft zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt dat hij daadwerkelijk de kosten voor arbeidsdeskundige hulp ten belopen van € 5.000,- heeft gemaakt. Het hof is in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw van oordeel dat de man zijn stelling ook in appel onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen door middel van het overleggen van bewijsstukken inzage te geven in de kosten die hij daadwerkelijk ter zake van arbeidskundige hulp heeft betaald. Dat heeft hij niet gedaan. Het hof stelt vast dat de schade-uitkering van € 52.000,- niet strekt ter derving van de in de toekomst - na datum ontbinding van de huwelijksgemeenschap - door de man te derven inkomsten ten gevolge van zijn verminderde verdiencapaciteit. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat deze uitkering naar zijn aard niet aan de man is verknocht en derhalve in de huwelijksgemeenschap van partijen is gevallen op het moment van uitkering.
De einduitkering van € 121.000,-
11. Uit de voormelde brief van [naam] b.v. van 16 oktober 2013 volgt dat dit deel van de schade-uitkering is bestemd voor toekomstige inkomensschade van € 18.000,- per jaar, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.500,- per maand. Een schade-uitkering die de strekking heeft van een inkomenssuppletie ter vervanging van in de toekomst te derven arbeidsinkomen, kan - voor zover het gaat om inkomenssuppletie voor de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap - naar haar aard worden beschouwd als een goed dat op zodanig bijzondere wijze is verknocht aan de echtgenoot die deze vergoeding ontvangt dat deze buiten de verdeling moet blijven omdat deze niet in de gemeenschap valt. Het hof stelt vast dat de man sedert het ongeluk inkomensschade heeft geleden. Zijn inkomen is afgenomen, terwijl de schade-uitkering van € 18.000,- per jaar slechts een deel van het oorspronkelijke inkomen van de man beslaat. Bovendien is de verdiencapaciteit van de man als gevolg van het ongeluk aangetast. De fysieke belastbaarheid van de man is afgenomen, waardoor hij niet kan terugkeren naar zijn oude werkzaamheden. De stelling van de vrouw dat de man slechts gedurende een beperkte periode inkomensschade heeft geleden, passeert het hof, nu zij die niet door middel van het overleggen van relevante verificatoire bescheiden of anderszins heeft onderbouwd. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de schade-uitkering van € 121.000,- naar haar aard zo aan de persoon van de man is verknocht dat deze - voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap - niet in de gemeenschap van goederen valt, en derhalve niet in de verdeling dient te worden betrokken. Daaraan doet niet af dat de uitkering geheel tijdens het huwelijk is ontvangen.
12. Uit het vorenstaande volgt dat alleen de inkomenssuppletie die betrekking heeft op de periode tot de ontbinding van de huwelijksgemeenschap in die gemeenschap van goederen valt. Het gaat in het onderhavige geval om een bedrag van € 1.500,- per maand gedurende de periode van 28 februari 2013 (de datum waarop de eind uitkering is uitgekeerd) tot 7 juni 2013. Op welke datum de huwelijksgemeenschap is ontbonden.

Conclusie

13. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het bevoorschot bedrag van € 52.000,- respectievelijk de einduitkering van € 121.000,- - voor zover die betrekking heeft op de periode tot 7 juni 2013 - op de peildatum nog in het te verdelen vermogen aanwezig is. Het gaat erom of aangetoond kan worden dat de ten titel van schadevergoeding ontvangen geldsom nog te identificeren is, in die zin dat aangetoond kan worden dat de uit hoofde van de schadevergoeding ontvangen geldsom geheel of althans voor een deel nog aanwezig is. Daartoe is alleen ruimte indien de ontvangen geldsom te midden van het aanwezige geld nog als een afzonderlijk goed is te onderkennen. In dat kader is van belang dat de gelden zodanig zijn geadministreerd dat de geldstroom ten alle tijde duidelijk is, te denken valt aan een specifiek voor de schadevergoeding geopende bankrekening. Het hof begrijpt dat zowel het bevoorschot bedrag van € 52.000,- als de einduitkering van € 121.000,- zijn gestort op de zakelijke rekening van de man. De man heeft verklaard dat het saldo van deze rekening op de peildatum € 3.031,27 bedroeg, hetgeen door de vrouw niet gemotiveerd is weersproken. De vrouw heeft ter terechtzitting erkend dat de gehele schadevergoeding niet meer te identificeren is en dat het geld derhalve niet aantoonbaar in de gemeenschap aanwezig is. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw ter zake (van enig deel) van de schade-uitkering geen aanspraken meer kan doen gelden. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft het bedrag waartoe de man is veroordeeld aan de vrouw te betalen, derhalve vernietigen.

Devolutieve werking van het appel

14. Gelet op de devolutieve werking van het appel zal het hof ook ingaan op het in eerste aanleg gevoerde verweer van de vrouw met betrekking tot de benadeling van de gemeenschap door de man.
15. Het hof overweegt als volgt. In artikel 1:164 lid 1 BW is bepaald dat, indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Het betoog van de vrouw komt er op neer, dat zij de man verwijt dat hij goederen van de gemeenschap heeft verspild.
16. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat krachtens artikel 1:164 BW de gestelde benadeling de periode van 7 december 2012 tot 7 juni 2013 dient te betreffen, zijnde de periode van zes maanden voorafgaande aan de aanvang van het geding.
17. De door de wet gebruikte terminologie: lichtvaardig en verspillen, veronderstelt dat er sprake moet zijn van opzettelijk benadelen dan wel zonder enige redelijke grond gemeenschapsgoederen verteren. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er geen sprake is van benadeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. Het hof stelt vast dat de man het bevoorschot bedrag van € 52.000,- heeft gebruikt om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast heeft hij met dit bedrag een bijdrage geleverd in de lasten van de gemeenschappelijke woning. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de einduitkering van € 121.000,- slechts voor een beperkt deel in de huwelijksgoederengemeenschap valt. Het hof acht het aannemelijk dat dit deel van de uitkering door de man eveneens is gebruikt om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Voorts staat vast dat de man een deel van de einduitkering heeft aangewend voor het aflossen op huwelijkse schulden. De vrouw is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd aan te tonen dat de man de gemeenschap heeft benadeeld, in de zin van voormeld artikel. Het hof zal het verzoek van de vrouw te bepalen dat de aangerichte schade door de man aan de gemeenschap wordt vergoed dan ook afwijzen.
18. Het vorenstaande laat echter onverlet dat vaststaat dat de man een deel van de aan hem verknochte schade-uitkering van € 121.000,- heeft vergokt en daarvan voorts drie auto’s heeft aangeschaft. Wat er ook zij van de handelswijze van de man, dit doet naar het oordeel van het hof aan de verknochtheid op zichzelf niet af. Het beroep van de vrouw op benadeling van de gemeenschap kan derhalve ook in zoverre niet slagen.
19. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof aanleiding de beslissing ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg te bekrachtigen en in hoger beroep de proceskosten te compenseren.
20. Wat partijen verder over en weer nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
21. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien het door de man aan de vrouw te betalen bedrag alsmede ten aanzien van de Audi A4 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst de inleidende verzoeken van de vrouw met betrekking tot het verdelen van de Audi A4 en het door de man aan haar in het kader van de verdeling te betalen bedrag, alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Sutorius-van Hees, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2015.