ECLI:NL:GHDHA:2015:2913

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
22-002799-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval in een woning met geweld en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij een gewapende overval in een woning. De verdachte was eerder door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De zaak betreft een overval op 23 november 2014 in Leiden, waarbij de aangever, die als gevolg van een herseninfarct niet kan praten, werd bedreigd en mishandeld door de verdachte en een mededader. De aangever werd gedwongen om geld en goederen af te geven, terwijl hij onder druk werd gezet met geweld. De verdachte heeft in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren voor de diefstal met geweld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De straf is bevestigd, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de overval.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002799-15
Parketnummer: 09-857653-14
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op [datum] 1962,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 oktober 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en verblijven in een instelling voor begeleid wonen. Voorts is er beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 23 november 2014 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pinpas en/of acht, althans een of meer fles(-sen) wijn en/of een kaasmes en/of twee, althans een pistoletje en/of en of meer minipizza('s) en/of autopapieren, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( door de woning) duwen van die [aangever 1] en/of - (met kracht) met een tang in de teen van die [aangever 1] nijpen en/of
- roepen van de woorden: "Geld, geld anders schieten we je dood" en/of
- houden van een mes tegen/ter hoogte van de borst van die [aangever 1]
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 31 oktober 2014 tot en met 21 november 2014 te Leiderdorp en/of te Leiden, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (telkens) heeft weggenomen meerdere, althans een geldbedrag(en), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel te weten een niet op zijn naam (op naam van [aangever 2]) gestelde pinpas.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks23 november 2014 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een pinpas en
/of acht, althans een of meerfles
(-sen
)wijn en
/ofeen kaasmes en
/oftwee
, althans eenpistoletje
sen
/of en of meerminipizza
('s
)en
/ofautopapieren,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het:
-
(door de woning
)duwen van die [aangever 1] en
/of
-
(met kracht
)met een tang in de teen van die [aangever 1] knijpen en
/of
- roepen van de woorden: "Geld, geld anders schieten we je dood" en
/of
- houden van een mes
tegen/ter hoogte van de borst van die [aangever 1];
3.
hij op
een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van31 oktober 2014
tot en met 21 november 2014te Leiderdorp
en/of te Leiden, in elk geval in Nederland, (telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening(telkens)heeft weggenomen
meerdere, althans eengeldbedrag
(en
),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,zulks na de
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel
,te weten een niet op zijn naam (op naam van [aangever 2]) gestelde pinpas.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte betoogd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken bij de verdachte van het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau, dat zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring om die reden niet ongeloofwaardig is, en dat het blijkens die ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring niet in de verdachte is opgekomen dat hij deel uitmaakte van een diefstal. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandelingen omdat de verklaring van de aangever op dit punt ongeloofwaardig is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals valt op te maken uit het proces-verbaal aangifte d.d. 23 november 2014 (met proces-verbaalnummer PL1500-2014300336-1; dossierpagina 48 e.v.) en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2014 (met proces-verbaalnummer PL1500-2014300336-7; dossierpagina 55) werd de aangever, [aangever 1], op 23 november 2014 omstreeks 04.00 uur ’s-nachts wakker in zijn woning te Leiden. Hij hoorde een vrouwenstem bij de voordeur, er werd op de voordeur geklopt en er werd aangebeld. Toen de aangever de voordeur open deed werd er direct met kracht tegen de voordeur geduwd en kwamen er twee mannen de woning binnen. De aangever werd de slaapkamer ingeduwd, doorgeduwd richting de woonkamer en moest vervolgens op een stoel in de woonkamer gaan zitten. De mannen doorzochten de woning en zeiden tegen de aangever: “geld geld anders schieten we je dood”. In de slaapkamer vonden ze de pinpas van de aangever. Eén van de mannen pakte een tang, pakte vervolgens de linker voet van de aangever vast en zette de knijptang op de grote teen van de aangever. De man kneep hard met de knijptang in de teen waardoor de aangever pijn voelde. Ondertussen vroeg de man waar het geld van de aangever was. Daarna werd de aangever gevraagd naar zijn pincode. De mannen hebben de woning van de aangever verlaten terwijl zij flessen wijn, een kaasmes (waarmee de aangever ook was bedreigd terwijl hij op de stoel zat; het mes werd ter hoogte van zijn borst gehouden), autopapieren, twee pistoletjes en een doos minipizza’s meenamen.
Uit het nadere verhoor van de aangever op 29 januari 2015 (met proces-verbaalnummer 33; dossierpagina 294 e.v.) komt naar voren dat een van de twee mannen heeft gepind met de pinpas van de aangever, dat die man vervolgens is teruggekomen naar de woning en dat daar de pinpas op tafel is neergelegd waarna beide mannen zijn vertrokken uit de woning.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2014 (met proces-verbaalnummer 2014300336; dossierpagina 245 e.v.) zijn de camerabeelden gevorderd van de pintransactie met de bankpas van de aangever in de vroege ochtend van 23 november 2014 bij de geldautomaat van de ABN-AMRO aan de Breestraat 87 te Leiden. Deze geldautomaat bevindt zich op vier tot vijf minuten fietsen van de woning van de aangever. Op de camerabeelden is – kort gezegd – zichtbaar dat de verdachte naar de geldautomaat loopt, handelingen verricht bij de geldautomaat, kennelijk de bankpas uit de geldautomaat haalt en vervolgens wegloopt in de richting van een damesfiets.
In het dossier bevindt zich het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2015 (met proces-verbaalnummer 2014319859-38; dossierpagina 390 e.v.) waarin (fragmenten van) telefoongesprekken zijn weergeven die de verdachte via een op zijn naam geregistreerde belkaart in de Penitentiaire Inrichting Alpen aan den Rijn heeft gevoerd met anderen. Op 20 december 2014 te 15:46:20 uur heeft de verdachte een telefoongesprek gehad met [betrokkene 1]:
[de verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte): ja swa.. ze hebben drie vingerafdrukken gevonden en ze zeiden ook nog van iemand anders.. en dat van die persoon ook nog bloed, want die had zijn hand gesneden.. je wet het goed.. ik zal je later vertellen wie het is. (…) het is allemaal de schuld aan die klote deur die gevallen was.. en ik raapte het op brother.. klote man.. en mijn drie vingers zijn er op gebleven.. brother.. maat.. ik weet het echt nog helemaal goed swa.. dat van die camera dat is iets nu ja.. . lulligs .. maar die vinger.. man .. die kast viel om en ik tilde het op.. brother.. en die andere lullo die was te gehaast.. ik zei nog.. man doe rustig laten we het dinges.. nee. laten we gaan.. laten we gaan.. je weet wel het is -- fluisterend op 15:54:11-- TORRO .. TORRO.
(…) ja.. we hebben het gedeeld.. dat is al gebeurd.. daar in de buurt van de Albert Heijn.
Op 9 januari 2015 te 8:47:29 uur heeft de verdachte een telefoongesprek gehad met [betrokkene 2] en [betrokkene 3]:
[de verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) vertelt dat hij bij een meisje zat toen hij gebeld werd en verteld werd dat de politie bij hem binnen zat. (…)
[de verdachte]: dat kind., blijven. . en de daar bleef ik dan en ook de --klinkt als kuchu = mes – die heb ik achtergelaten.. heb ik daar verscholen.. daar.. ik zei tegen dat kind., als de politie komt en ze vragen., ik heb het daar achtergelaten.. dus toen ben ik naar de politiebureau gegaan. (…)
[de verdachte]: (…) ze komen mij vandaag weer halen.. dat ik ze dingen kan uitleggen.. nu.. ik zei ja.. ik ken die persoon NIET.. swa.. en die persoon zei tegen mij.. kom we gaan naar het huis van iemand en euh.. die man wilde niet naar buiten .. en hij moest .. –ntv betalen en dit en dat.. en toen heeft die man mij dat ding gegeven . . en gezegd dat ik dit en dat moest gaan doen.. en ik zei tegen die man ga ZELF.. en die man zei NEE.. ik blijf even., hij blijft en ik moest het geld voor hem gaan kijken/halen. .zo ga ik het hun uitleggen toch.. ja [betrokkene 3]. (…)
[de verdachte]: (…) maar . . euh.. ik kan ze niks zeggen over die persoon.. ik ga gewoon zeggen dat ik hem NIET ken... ik ben die persoon wel tegengekomen.. maar.. die persoon had iets om zijn mond een zakdoek of zo iets.. dus ik heb die man niet helemaal goed gezien.. snap je.. mij.. snap je. snap je ?? ik heb die persoon nooit gezien.. het was de allereerste keer dat ik die man zag.. die man is een ARUBAAN (NN geboren op Aruba) die man heeft mij gestopt.. --ntv -- hebben.. en nou dat ding.. ik heb gewoon geregeld.. vanzelf ..met hem.. snap je.. zo is het gegaan .. zo doe ik dat. (…)
Op 11 januari 2015 te 8:04:38 uur heeft de verdachte een telefoongesprek gehad met een onbekende vrouw:
[de verdachte]: ja ik weet nog goed, ..praat maar... “ik kan niet zo goed praten”(fon.) ik heb alles op mijn naam gezet(fon.) snap je? Snap je?
Het hof is van oordeel dat de verdachte in de hiervoor overgenomen gesprekken op onmiskenbare wijze heeft verklaard over het onder 2 ten laste gelegde feit, dat de verdachte omtrent dat feit bepaalde zaken verborgen tracht te houden en dat hij niet goed kan praten via de telefoon.
De verdachte heeft, nadat hij in de eerste politieverhoren heeft ontkend in de woning te zijn geweest, een verklaring afgelegd omtrent zijn aanwezigheid in de woning. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij - kort gezegd - in de nacht van 23 november 2014 bij de Haven in Leiden door een onbekende Arubaan is aangesproken. Die Arubaan vroeg de verdachte mee te gaan naar zijn woning omdat in die woning iemand zou zijn die er niet uit wilde en nog huur moest betalen. De verdachte is uit nieuwsgierigheid met de Arubaan meegegaan. Aangekomen bij de woning is de Arubaan over het hekje aan de zijkant van het huis geklommen. De verdachte is de woning binnen gegaan, waarna hij de deur voor de verdachte heeft geopend. In de woning is de deur van een kast gevallen en de verdachte heeft deze deur overeind gezet. In de slaapkamer zag de verdachte vervolgens een wakkere blanke man op bed. De verdachte moest van de Arubaan in de woonkamer wachten en even later kwamen de Arubaan en de blanke man ook naar de woonkamer. De Arubaan is op enig moment naar de kast gelopen, opende de kast en pakte er een bankpasje uit. Op verzoek van de Arubaan is de verdachte vervolgens met dat bankpasje gaan pinnen bij een geldautomaat om vervolgens weer terug te gaan naar de woning. De Arubaan en de verdachte zijn vervolgens samen de woning uitgegaan en hebben bij de Haven afscheid genomen van elkaar.
Het hof is, gelet op de aanvankelijke ontkenning van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de woning, het betrekkelijk late moment waarop de verdachte zijn nadien afgelegde verklaring heeft afgelegd, de gesprekken in de penitentiaire inrichting en de intrinsieke ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte van oordeel dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in het geheel niet aannemelijk is geworden.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de aangever daarentegen wordt ondersteund door zowel de camerabeelden bij de geldautomaat als door de gesprekken in de penitentiaire inrichting. Voorts zijn er tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen redenen om aan de verklaring van de aangever te twijfelen aannemelijk geworden. Het hof zal dan ook uitgaan van de verklaring die de aangever heeft afgelegd.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd met inbegrip van de geweldshandelingen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte betoogd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 ten laste gelegde feit nu [aangever 2] de verdachte toestemming heeft gegeven voor het pinnen. Het hof verstaat dat de raadsman voorts heeft betoogd dat de verklaring die de aangever heeft afgelegd onbetrouwbaar is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte (met proces-verbaalnummer PL1500-2014286313-1; dossierpagina 89 e.v.) volgt dat [aangever 2] op 10 november 2014 aangifte heeft gedaan van diefstal. Aangezien hij meerdere malen niet is uitgekomen met zijn geld heeft hij door tussenkomst van zijn zoon zijn bankrekeningafschriften gecontroleerd. Op deze bankafschriften heeft de aangever meerdere afschrijvingen gezien die hij niet kon herleiden tot geldopnames door hemzelf. Ook heeft hij niemand toestemming gegeven om geld van zijn bankrekening op te nemen. Blijkens een als bijlage bij de aangifte gevoegd bankafschrift is er op 31 oktober 2014 in Leiderdorp drie keer een geldopname geweest.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2014 (met proces-verbaalnummer PL1500-2014286313-11; dossierpagina 105 e.v.) zijn er van de voornoemde geldopnames camerabeelden beschikbaar. Op de camerabeelden is zoals blijkt uit het proces-verbaal een donker getinte man zichtbaar.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de persoon is op de camerabeelden en dat hij met toestemming van de aangever een bedrag van in totaal € 750,- heeft gepind. Dit geld zou de aangever nodig hebben omdat zijn televisie gerepareerd diende te worden. Ook zou de aangever de reparatie van zijn fiets en de thuiszorg nog moeten betalen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij toestemming had van de aangever om met de bankpas van de aangever bij een geldautomaat geld op te nemen niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats ontkent aangever hiertoe toestemming te hebben gegeven en de pincode zelf vrijwillig te hebben afgegeven. Hij heeft het gepinde bedrag niet ontvangen van verdachte en dit bedrag is ook niet aangewend voor de door verdachte genoemde doelen. Voorts overweegt het hof dat onder andere uit de verklaring die de aangever op 7 december 2014 bij de politie heeft afgelegd blijkt dat hij – ondanks zijn hersenbeschadiging – in staat is om zelfstandig te pinnen (proces-verbaal verhoor aangever met proces-verbaalnummer PL1500-2014286313-13; dossierpagina 96 e.v.). Daarnaast overweegt het hof dat de noodzaak voor de aangever om de verdachte voor hem een bedrag van € 750,- te laten pinnen tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededader zijn in de nacht de woning van het slachtoffer binnengedrongen en hebben hem daar overvallen. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. Het slachtoffer, een man die als gevolg van een herseninfarct niet kan praten en afhankelijk is van thuiszorg, is bedreigd en er is geweld tegen hem uitgeoefend door hem te duwen en door met een tang in zijn teen te knijpen. Dit alles moet een uitermate beangstigende ervaring voor het slachtoffer zijn geweest, zeker gezien zijn verhoogde kwetsbaarheid, het feit dat hij in zijn eigen woning overvallen werd en het tijdstip waarop het feit zich heeft afgespeeld. Dit laatste blijkt ook uit het door [aangever 1] ingediende voegingsformulier benadeelde partij waarop hij heeft aangegeven dat zijn gevoel van veiligheid ernstig is aangetast. De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin. Bovendien brengen feiten als de onderhavige in de regel ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Tevens heeft de verdachte in totaal € 750,- afhandig gemaakt van [aangever 2], die vanwege een niet-aangeboren hersenbeschadiging eveneens een kwetsbaar slachtoffer was. De verdachte, die sinds enkele maanden regelmatig “voor de gezelligheid” bij het slachtoffer over de vloer kwam, heeft op grove wijze misbruik gemaakt van de gastvrijheid van het slachtoffer. Uit de bijlage bij het door het slachtoffer ingediende voegingsformulier benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer sinds de diefstal niemand meer durft te vertrouwen. Dit is van negatieve invloed op zijn leven aangezien er dagelijks mensen bij hem over de vloer komen in het kader van thuiszorg en hulp in de huishouding.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2015, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia-rapport d.d. 24 maart 2015, opgesteld door GZ-psycholoog P.J. Adrichem, onder supervisie van klinisch psycholoog E.J. Muller. Hieruit blijkt dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een laag (intellectueel) niveau van functioneren (zwakbegaafdheid). Ten tijde van het ten laste gelegde was volgens de deskundige eveneens sprake van zwakbegaafdheid. Ondanks zijn beperkte cognitieve vaardigheden lijkt de verdachte op eenvoudig niveau goed te kunnen differentiëren tussen goed en fout, maar het overzien van complexe(re) oorzaak-gevolgrelaties wordt door de zwakbegaafdheid wel bemoeilijkt. Daardoor is voorstelbaar dat de verdachte in de aanloop naar de ten laste gelegde feiten niet op alle momenten volledig heeft kunnen overzien wat de gevolgen waren van zijn handelen. Geadviseerd wordt om de verdachte voor alle feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt het advies uit het Pro Justitia-rapport over en acht de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 26 maart 2015 waaruit blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal zeer matig beheerst. Hij drukt zich uit in zeer simpele bewoordingen en functioneert op zwakbegaafd niveau. Hij staat onder bewindvoering en gelet op zijn niveau van functioneren zijn de mogelijkheden tot gedragsverandering zeer gering. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. De reclassering adviseert om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijk strafdeel op te leggen onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een opname in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een locatiegebod.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Gelet op het voornoemde reclasseringsadvies zal het hof aan het voorwaardelijke deel van de straf de na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.999,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.300,- met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft bevestiging gevorderd van het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag dat in hoger beroep aan de orde is, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.300,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Vordering tot schadevergoeding [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.370,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 850,- met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft bevestiging gevorderd van het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 750,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat er voor toewijzing van dat deel van de vordering in de onderhavige zaak ingevolge artikel 106 van het Burgerlijk Wetboek 6 sprake dient zijn van een situatie waarbij de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gesteld nog gebleken is dat er voldaan is aan dit wettelijke criterium. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag), zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten in een Exodushuis of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.300,00 (tweeduizend driehonderd euro) bestaande uit € 800,00 (achthonderd euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil, en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.300,00 (tweeduizend driehonderd euro) bestaande uit € 800,00 (achthonderd euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil, en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. T.L. Tan, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 oktober 2015.