ECLI:NL:GHDHA:2015:2931

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
BK-14/00604 en BK-14/01466
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, eigenaar van een woning en een bosperceel, en de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland over de waardering van deze onroerende zaken voor de onroerendezaakbelasting. De Heffingsambtenaar had de woning op 1 januari 2011 gewaardeerd op € 435.000 en het bosperceel op € 15.000. Belanghebbende was van mening dat deze waarderingen te hoog waren en heeft bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft de waarde van de woning verlaagd tot € 363.000, maar het beroep tegen de waarde van het bosperceel ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende de waardering van zowel de woning als het bosperceel betwist. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld, maar dat de rechtbank de waarde eerder te laag had vastgesteld. Voor het bosperceel werd de waarde bevestigd op € 15.000, omdat de Heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00604 en 14/01466

Uitspraak van 11 augustus 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de
Directeur van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR), de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2014, nummer SGR 13/1781 (
BK-14/00604) en van 4 september 2014, nummer SGR 14/4051 (
BK-14/01466)betreffende de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde beschikkingen en aanslagen.

Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

BK-14/00604 (woning)
1.1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 29 februari 2012 (hierna: beschikking woning) op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2011 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [Z] (hierna: de woning), voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 435.000. Met de beschikking woning is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag woning) van de gemeente [Z] .
BK-14/01466 (bosperceel)
1.1.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 december 2012 (hierna: beschikking bosperceel) op grond van artikel 22 Wet WOZ de waarde op de waardepeildatum van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A] grnd (achter nr. [Y] ) te [Z] (hierna: het bosperceel), voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 15.000. Met de beschikking bosperceel is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag bosperceel) van de gemeente Wassenaar.
Beide zaken
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar het tegen de beschikkingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Een griffierecht van in totaal € 89 is geheven.
BK-14/00604 (woning)
1.4.1.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking woning gewijzigd aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 363.000, de aanslag woning verminderd tot een berekend naar een waarde van € 363.000, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 6 en hem opgedragen het griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.
BK-14/01466 (bosperceel)
1.4.2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

BK-14/00604 (woning)
2.1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122.
2.1.2.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.1.3.
Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Heffingsambtenaar heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
BK-14/01466 (bosperceel)
2.2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122.
2.2.2.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.3.
Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Heffingsambtenaar heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
Beide zaken
2.3.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 19 mei 2015. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan.
3.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een hoekwoning. De inhoud van de woning is 720 m3 en de oppervlakte van het perceel bij de woning bedraagt 347 m2. Van de woning maakt deel uit een werkplaats. De inhoud van de werkplaats bedraagt 126 m3 en de oppervlakte 42 m2.
3.2.
Belanghebbende is tezamen met zijn broer [B] eigenaar van een bosperceel. Het bosperceel heeft een oppervlakte van 475 m2. Het bosperceel grenst aan het perceel waarop de woning staat. Het ligt ingeklemd tussen het perceel met de woning en drie andere percelen van andere eigenaren.
3.3.
De Heffingsambtenaar heeft met betrekking tot de waardebepaling van de woning een taxatieverslag overgelegd. Tot het taxatieverslag behoort een rekenblad dat de hieronder opgenomen gegevens van de woning en van de, naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen bevat. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de Heffingsambtenaar op grond van een door de taxateur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland verricht onderzoek, de voorgestane waarde van de woning nader bepaald op € 376.000. Ter onderbouwing van die waarde heeft hij een gewijzigd rekenblad overgelegd met de gegevens van de woning en van enkele, naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen (hierna: de vergelijkingsobjecten, hierna: het gewijzigde rekenblad).
[Y]
[C]
[D]
[E]
[F]
[G]
[H]
Bouwjaar
1924
1931
1937
1955
1905
1932
1938
Best vergelijkbaar
*
*
Inhoud hoofdgebouw
720 m3
506 m3
584 m3
392 m3
340 m3
550 m3
417 m3
Rekenprijs per m3
€ 245
€ 399
€ 410
€ 253
€ 465
€ 780
€ 692
Berekende waardehoofdgebouw
€ 176.400
Ligging
2
4
3
3
2
4
3
Kwaliteit
2
2
3
1
3
4
4
Onderhoud
2
2
3
1
3
4
4
Correctie naar 720 m3
--
€ 239
€ 342
€ 89
€ 275
€ 695
€ 541
Correctie naar vlok 3 gemiddeld
--
€ 339
€ 342
€ 289
€ 275
€ 595
€ 441
Gecorrigeerde rekenprijs per m3
€ 182
Gecorrigeerde berekende waardehoofdgebouw
€ 131.040
Oppervlakte perceel grond
347 m2
212 m2
401 m2
398 m2
310 m2
250 m2
332 m2
Rekenprijs per m2
€ 678
€ 952
€ 784
€ 581
€ 637
€ 898
€ 839
Berekende waarde grond
€ 235.266
Gecorrigeerde rekenprijs per m2
€ 637
Gecorrigeerde berekende waarde grond
€ 221.039
Inhoud/oppervlak werkplaats
42 m2/ 126 m3
Rekenprijs werkplaats per m2
€ 496
Berekende waarde werkplaats
€ 20.832
Berekende waarde berging
€ 3.148
Berekende waarde dakkapel, berging
€ 5.648
Berekende waarde dakkapel gr. berging, garage
€ 28.639
Berekende waarde berging (2x), dakkapel, garage, carport
€ 36.034
Berekende waarde dakkapel m berging, garage
€ 27.639
Berekende waarde dakopbouw
€ 16.111
Berekende waarde dakkapel (2x) berging
€ 9.148
WOZ-waarde
€ 435.646
Gecorrigeerde WOZ-waarde
€ 376.059
Verkoopdatum
--
15-11-2010
02-02-2011
03-08-2010
14-06-2010
03-12-2010
31-05-2011
Verkoopprijs
--
€ 410.000
€ 533.500
€ 368.000
€ 385.000
€ 670.000
€ 575.000
3.4.
De Heffingsambtenaar heeft zich voor de bepaling van de waarde van het bosperceel gebaseerd op het taxatieverslag en de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2011 met kenmerk AWB 10/6165 WOZ, AWB 10/6168 WOZ en AWB 10/6171 WOZ, waarbij de waarde van het bosperceel voor de kalenderjaren 2008, 2009 en 2010 is vastgesteld op € 15.000 en waarbij aansluiting is gezocht bij een gerealiseerde verkoopprijs van nabij gelegen agrarische grond van € 28,52 per vierkante meter. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar heeft de taxateur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland het perceel opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de vastgestelde waarde van € 15.000 (475 m2 x € 32 per m2) niet te hoog is.
3.5.
De woning en het bosperceel zijn kadastraal geregistreerd als afzonderlijke objecten. De Heffingsambtenaar heeft op basis van zijn beleidsregels de aanslag met betrekking tot het bosperceel opgelegd aan belanghebbende, als zijnde de oudste eigenaar.

Geschil, standpunten en conclusies

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar de woning en het bosperceel terecht als afzonderlijke objecten heeft aangemerkt. Tevens is in geschil of de waarde(n) te hoog is/zijn vastgesteld.
4.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, alsmede tot wijziging van de beschikkingen aldus primair dat de waarde van de woning wordt verminderd tot € 290.000 en de beschikking bosperceel wordt vernietigd. Subsidiair concludeert belanghebbende tot een waardebepaling van de woning op € 290.000 en een waardebepaling van het bosperceel op € 6.768 (= 475 m2 x € 28,50 : 2).
4.4.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

BK-14/00604 (woning)
5.1.
Met betrekking tot de woning heeft de rechtbank het navolgende overwogen.
"4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever ”de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
5. [ De Heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de in beroep nader bepleite waarde van de woning van € 376.000 niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is [de Heffingsambtenaar], gelet op het door hem overgelegde taxatieverslag en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin niet geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en het overgelegde rekenblad, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met het taxatieverslag en het rekenblad maakt [de Heffingsambtenaar] aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in het rekenblad genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer bouwjaar, inhoud, kaveloppervlakte, ligging en kwaliteit van de opstallen.
Naar ter zitting is gebleken, maakt de ”werkplaats” onderdeel uit van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij dan niet relevant dat [belanghebbende] heeft gesteld dat deze in 1995 uit de bestemming is gehaald. De rechtbank is van oordeel dat [de Heffingsambtenaar] aan de ruimte van de werkplaats een te hoge waarde heeft toegekend (€ 496,- per m3), gelet op de gemiddelde prijs per m3 voor de overige inhoud van de woning (€ 182,-).
Derhalve maakt [de Heffingsambtenaar] niet aannemelijk dat de door hem nader in beroep bepleite waarde niet op een te hoog bedrag is bepaald.
6. Nu [de Heffingsambtenaar] niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of [belanghebbende] de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.
De stelling van [belanghebbende] dat de thans vastgestelde WOZ-waarde ten opzichte van de vorige waardepeildatum met 8,5% is gestegen, miskent dat de vastgestelde WOZ-waarde kan niet met succes kan worden bestreden met argumenten, ontleend aan de vorige WOZ-waarde.
Doel en strekking van de Wet WOZ brengen immers mee dat de waarde van een onroerende zaak op elke waardepeildatum opnieuw wordt bepaald op basis van dán voorhanden marktgegevens, dat wil zeggen aan de hand van de niet (te) ver van die datum daadwerkelijk gerealiseerde verkooptransacties en zonder om te zien naar het beeld dat de onroerendgoedmarkt op een eerdere waardepeildatum te zien gaf.
7. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 363.000. Hierbij neemt de rechtbank voor de prijs per m3 van de ”werkplaats” de door de heffingsambtenaar berekende prijs per m3 voor de woning (€ 182,- per m3) in aanmerking."
BK-14/01466 (bosperceel)
5.2.
Met betrekking tot het bosperceel heeft de rechtbank het navolgende overwogen.
"6. Op grond van het bepaalde in artikel 16 van de Wet WOZ wordt, voor zover hier van belang, voor toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak aangemerkt een samenstel van een gebouwd eigendom en een ongebouwd eigendom of van gedeelten daarvan die blijkens de indeling zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Gezien het feit dat het perceel aan meerdere eigenaren toebehoort, kan dit niet tezamen met de woning van [belanghebbende] worden aangemerkt als één onroerende zaak. [De Heffingsambtenaar] heeft het perceel daarom terecht afzonderlijk in aanmerking genomen. Het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2002, nr. 36.941 (ECLI:NL:HR:2002:AF0074) waarnaar [belanghebbende] verwijst, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit arrest niet ziet op een situatie waarbij sprake is van gemeenschappelijk eigendom van een onroerende zaak.
7. Ingevolge artikel 24, vierde lid en zesde lid, van de Wet WOZ kan wanneer er meerdere eigenaren respectievelijk meerdere gebruikers zijn van een onroerende zaak, de bekendmaking van de beschikking plaats vinden aan één van hen. Daaruit volgt dat [de Heffingsambtenaar] de beschikking en de aanslag aan [belanghebbende] heeft kunnen en mogen opleggen.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever ”de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
9. [ De Heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van het perceel niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het door [de Heffingsambtenaar] overgelegde taxatieverslag is uiterst summier en biedt op zichzelf onvoldoende bewijs voor de door [de Heffingsambtenaar] gestelde waarde van het perceel. De rechtbank ziet echter geen aanleiding niet uit te gaan van de vastgestelde waarde van € 15.000 omdat beide partijen aansluiting hebben gezocht bij de uitspraak van 23 februari 2011. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door [belanghebbende] bepleite waarde nauwelijks verschilt van de door [de Heffingsambtenaar] vastgestelde waarde en dat dit waardeverschil slechts een verschil in verschuldigde onroerende-zaakbelasting van € 2.76 tot gevolg heeft.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard."

Beoordeling van het geschil

Beide zaken
7.1.
Volgens het bepaalde in artikel 16 Wet WOZ wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak aangemerkt een samenstel van een gebouwd eigendom en een ongebouwd eigendom of van gedeelten daarvan die blijkens de indeling zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. De woning en het bosperceel kunnen niet als één onroerende zaak worden aangemerkt. Aan de vereisten van artikel 16 Wet WOZ wordt immers niet voldaan, omdat het bosperceel aan meerdere zakelijk gerechtigden (belanghebbende en zijn broer) toebehoort. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van gedeeld eigendom. Reeds daarom heeft de Heffingsambtenaar de woning en het bosperceel terecht als afzonderlijke onroerende zaken aangemerkt. Het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2002, nr. 36.941, ECLI:NL:HR:2002:AF0074, BNB 2003/46, waarop belanghebbende zich beroept, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit arrest geen betrekking heeft op een situatie als de onderhavige, waarbij sprake is van gemeenschappelijk eigendom van een onroerende zaak.
7.2.
Wanneer een onroerende zaak meerdere zakelijk gerechtigden respectievelijk meerdere gebruikers heeft, vindt volgens artikel 24, vierde lid en zesde lid, van de Wet WOZ de bekendmaking van de beschikking en volgens artikel 253 van de Gemeentewet de uitreiking van de aanslag plaats aan één van hen. Dit brengt mee dat de Heffingsambtenaar de beschikking en aanslag met betrekking tot het bosperceel aan belanghebbende heeft kunnen en mogen opleggen. Van dubbele belastingheffing is, anders dan belanghebbende stelt, geen sprake, aangezien de woning en het bosperceel als afzonderlijke objecten zijn aangemerkt en vervolgens afzonderlijk in de heffing zijn betrokken. Door het voldoen van de aanslag ter zake van het bosperceel verkrijgt belanghebbende een vordering op zijn broer voor het gedeelte dat betrekking heeft op diens eigendom van het perceel.
7.3.
Volgens artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever 'de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding' (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, p. 44).
BK-14/00604 (woning)
7.4.1.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de nader in beroep verdedigde waarde van de woning van € 376.000 niet te hoog is.
7.4.2.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatieverslag overgelegd waarbij het onder 3.3 vermelde gewijzigde rekenblad is gevoegd. Naar volgt uit het taxatieverslag en dit rekenblad is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De in het taxatieverslag en het gewijzigde rekenblad genoemde vergelijkingsobjecten zijn vergelijkbaar met de woning. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte, ligging, kwaliteit van de opstallen en staat van onderhoud, is in het taxatieverslag en het gewijzigde rekenblad in voldoende mate rekening gehouden. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de vergelijkingsobjecten te dezen niet goed bruikbaar zijn. Met het taxatieverslag en voormeld rekenblad maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in het rekenblad genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen in voldoende mate is rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft bouwjaar, inhoud, kaveloppervlakte, ligging, kwaliteit van de opstallen en staat van onderhoud.
7.4.3.
De Heffingsambtenaar stelt in hoger beroep terecht dat de rechtbank de waarde van de werkplaats ten onrechte heeft verminderd. Uit het in eerste aanleg overgelegde gewijzigde rekenblad (zie onder 3.3 hierboven) blijkt dat de daarin voor de werkplaats in aanmerking genomen prijs van € 496 geldt per vierkante meter en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, per kubieke meter. De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep onbestreden gesteld dat de omgerekende en bij de vaststelling van de waarde in aanmerking genomen kubiekemeterprijs van de werkplaats € 165 (= € 20.832 : 126 m3) bedraagt. Gelet op de kubiekemeterprijs van het overige gedeelte van de woning van € 182 is deze waarde niet te hoog. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de door de Heffingsambtenaar voorgestane waarde van de woning in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
7.4.4.
Tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kan dit echter niet leiden, omdat de Heffingsambtenaar geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld en dientengevolge de waarde niet hoger kan worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan. Geconcludeerd moet derhalve worden dat de door de rechtbank vastgestelde waarde eerder te laag dan te hoog is.
7.4.5.
Het betoog van belanghebbende dat de kubiekemeterprijs van de werkplaats op een lager bedrag dan € 182 dient te worden gesteld, omdat de werkplaats in een slechtere onderhoudstoestand verkeert dan de overige gedeelte van de woning, faalt. Belanghebbende miskent dat de rechtbank bij de waardebepaling van de werkplaats is uitgegaan van een kubiekemeterprijs van € 165 en bij de waardebepaling van van het overige gedeelte van de woning van € 182. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de werkplaats lager moet worden vastgesteld dan omgerekend € 165 per kubieke meter.
7.4.6.
Anders dan belanghebbende voorts stelt is met het feit dat belanghebbendes woning, anders dan de vergelijkingsobjecten, geen voortuin heeft bij de bepaling van de waarde voldoende rekening houden, aangezien aan de ligging van de woning factor 2 is toegekend, terwijl daaraan bij de vergelijkingsobjecten, behalve [F] , een hogere factor is toegekend en [F] een aanzienlijk hogere kavelprijs dan de woning heeft.
7.4.7.
Voor zover belanghebbende stelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld omdat geen rekening is gehouden met prijsindexatie van koopwoningen, die in de onderhavige periode een dalende trend te zien geeft, faalt ook dit betoog. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen immers mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen. Bij deze waardebepaling dient te worden voorbijgegaan aan de waarden die per vorige waardepeildata aan de onroerende zaak zijn toegekend. Ook de algemene waardeontwikkeling van soortgelijke onroerende zaken dan wel de gemiddelde woningwaarde van een specifieke buurt wordt niet meegenomen in de waardebepaling voor de Wet WOZ.
BK-14/01466 (bosperceel)
7.5.1.
Met betrekking tot het bosperceel dient de Heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat hij de waarde daarvan niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
7.5.2.
Gelijk de rechtbank heeft geoordeeld heeft de Heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan, omdat het ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde overgelegde taxatieverslag te summier is. Belanghebbende heeft de door hem voorgestane waarde evenmin aannemelijk gemaakt. Derhalve wordt de waarde in goede justitie vastgesteld op € 15.000. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de kring van potentiële gegadigden voor het bosperceel in feite beperkt is tot de eigenaren van de omringende percelen en dat geen van deze eigenaren enige interesse voor het perceel heeft getoond.
Beide zaken
7.6.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier drs. N. El Allaoui. De beslissing is op 11 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.