Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.IEMANTS N.V.,
1.Het geding
2.De feiten
‘living quarter with helideck’(hierna: ‘de woonvertrekken’) dat op het platform geplaatst zal worden heeft HHI CKT als onderaannemer ingeschakeld. Naar aanleiding daarvan is tussen HHI (als opdrachtgever) en CKT (als opdrachtnemer) op 28 februari 2013 een onderaannemingsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan CKT verantwoordelijk is voor de bouw van de woonvertrekken.
3.Het geschil
4.Beoordeling van het hoger beroep
Breda/Antonius).
Title to the Deliverables shall pass to Company progressively as the Work is being performed […].’ Niet in geschil is dat in het kader van de overeenkomst tussen CKT en HHI het begrip ‘
Deliverables’ duidt op de woonvertrekken en het begrip ‘
Company’ op HHI. Volgens CKT geldt een vergelijkbare bepaling in de relatie tussen Statoil en HHI. Het voorgaande is een belangrijke aanwijzing dat de rechtsverhouding tussen HHI en CKT zodanig was dat CKT de woonvertrekken niet voor zichzelf vormde. CKT stelt als contractspartij bovendien zélf – Iemants c.s. was bij deze overeenkomst niet betrokken – dat de overeenkomst met HHI deze inhoud had en dat zij niet ‘voor zichzelf’ vormde. Deze stelling/uitleg van de contractspartij CKT vormt eveneens een belangrijke aanwijzing.
decisive influence’ had op het ontwerp en de bouw van de living quarters (producties 17 en 18 van CKT). Daarbij verwijzen zij naar gedetailleerde specificaties en vereisten die als bijlage E bij de overeenkomsten tussen Statoil en HHI, HHI en CKT, en CKT en Iemants c.s. zijn gevoegd.
back-to-back) worden overgenomen in de relatie tussen CKT en Iemants c.s. (artikel 8 sub B van de als productie 1 door CKT overgelegde overeenkomst tussen CKT en Iemants c.s.). Om die reden maakten het contract tussen HHI en CKT en het contract tussen CKT en Iemants c.s. gebruik van dezelfde bijlagen, waaronder de betreffende bijlage D, en heeft Iemants c.s. vóór het aangaan van de overeenkomst inzage gekregen in het contract tussen CKT en HHI. De toepasselijkheid van bijlage D in beide relaties heeft Iemants c.s. uitdrukkelijk erkend (voetnoot 2 bij paragraaf 26 van de pleitnota in hoger beroep). De bekendheid van Iemants c.s. met de rest van de overeenkomst tussen HHI en CKT blijkt genoegzaam uit artikel 8 sub B van de overeenkomst tussen CKT en Iemants c.s. waarin staat (de tekst tussen haken is een toevoeging van het hof): ‘
Subcontractor[Iemants c.s.]
agrees that it has examined and fully acquainted itself with the provisions of the Contract[de overeenkomst tussen HHI en CKT]’. Gelet op een en ander moet worden aangenomen dat Iemants c.s. wel in staat was het beroep op bijlage D al bij de memorie van grieven naar voren te brengen.
Breda/Antonius, r.o. 3.3). Zoals uit de tekst en context van die overweging blijkt, heeft de Hoge Raad daarmee bedoeld dat de verhouding tussen de waarde van het materiaal en de arbeid niet relevant is voor de beantwoording van de vraag wie voor zichzelf vormt of doet vormen. Een opdrachtnemer kan dus ook arbeid met een hoge toegevoegde waarde verrichten bij het vormen van een zaak voor zijn opdrachtgever in plaats van voor zichzelf. De Hoge Raad laat zich niet uit over de rechtvaardiging van de regel om de eigendom toe te wijzen aan de partij die voor zichzelf vormt of doet vormen en ook niet over de vraag of die rechtvaardiging van toepassing is in de situatie dat de materialen eigendom zijn van de opdrachtnemer. De Hoge Raad laat juist uitdrukkelijk in het midden wat zou gelden in het geval de producten zouden zijn vervaardigd uit door de opdrachtnemer zelf ingekocht materiaal, omdat die situatie zich niet voordeed in die zaak.