BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de echtscheiding, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2. De man verzoekt in de hoofdzaak:
- vernietiging van de bestreden beschikking onder volledige behandeling van het geschil in hoger beroep en afwijzing van alles wat de vrouw in het verzoekschrift heeft gevorderd;
- vernietiging van de uitgesproken echtscheiding totdat door het hof is beslist over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud;
- afwijzing van de door de vrouw gevraagde bijdrage in haar levensonderhoud van € 2.000,- per maand, althans zoveel lager als het hof in goede justitie zal vaststellen, en ingaande niet eerder dan de dag waarop de beslissing van het hof zal ingaan (alleen al omdat er van mag worden uitgegaan dat de man tot dat tijdstip zal hebben voldaan aan de verplichtingen volgens de beschikking voorlopige voorzieningen van 10 april 2014, procedure I, 077).
Dit alles onder compensatie van kosten vanwege de aard van de procedure.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet toelaat, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans dit beroep ongegrond te verklaren, althans af te wijzen, kosten rechtens.
De vrouw verzoekt in incidenteel beroep:
de bestreden beschikking voor het onderdeel verdeling/verrekening dan wel afwikkeling huwelijkse voorwaarden te vernietigen en alsnog te bepalen bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet toelaat, dat door het hof wordt vastgesteld een bedrag dat de man uit hoofde van periodieke verrekening, meer in het bijzonder uit het niet nakomen van het periodiek verrekenbeding, voortvloeiend uit de akte van huwelijkse voorwaarden, aan de vrouw is verschuldigd en de man te veroordelen dit bedrag binnen één maand na het onherroepelijk worden van de beschikking te voldoen aan de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en voor de overige onderdelen de genoemde beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het in incidenteel beroep gevorderde af te wijzen.
5. Het hof zal de grieven hieronder gezamenlijk behandelen voor zover deze zich daartoe lenen.
Verweerschrift eerste aanleg
6. De man is van mening dat de rechtbank zijn verzoek hem uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift had moeten honoreren en bij haar beslissingen rekening had moeten houden met wat haar bekend was uit de voorlopige voorzieningen procedure, zoals door de man is verzocht bij voormeld verzoek tot uitstel. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man zelf verantwoordelijk is voor het laten verstrijken van de verweertermijn.
7. Het hof overweegt als volgt. De man heeft eerst op 30 juli 2014 uitstel verzocht voor het indienen van een verweerschrift waarvan de verweertermijn verliep op 19 juni 2014. Gelet op het desbetreffende procesreglement is het verzoek tot uitstel van de man terecht afgewezen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd. De man heeft in hoger beroep de gelegenheid zijn standpunten alsnog naar voren te brengen.
8. De man stelt hoger beroep in tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding omdat inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot gevolg heeft dat hij dan de volgens zijn mening te hoge partneralimentatie moet gaan betalen.
9. De vrouw begrijpt niet dat de man bezwaar heeft tegen de verzochte echtscheiding. Volgens de vrouw is het voor beide partijen prettig als de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven. De man kan dan een voorbehoud maken voor wat betreft de overige geschilpunten.
10. Het hof overweegt als volgt. Dat de man na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een in zijn ogen hogere partneralimentatie moet betalen, is geen reden om de uitgesproken echtscheiding te vernietigen totdat door het hof is beslist over de door de man te betalen partneralimentatie. Daarnaast erkent de man in zijn beroepschrift dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hieruit mag worden afgeleid dat de man het eens is met de echtscheiding op zichzelf. Gelet op het vorenstaande zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek de uitgesproken echtscheiding te vernietigen.
11. De rechtbank heeft het door de vrouw verzochte voortgezet gebruik van de woning aan [adres 1] afgewezen omdat de woning niet aan de man zou toebehoren. De man heeft tegen die overweging gegriefd. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd en uit het door de man overgelegde afschrift van de notariële akte van levering blijkt dat de woning alleen aan de man in eigendom is overgedragen. In hoger beroep heeft de vrouw erkend dat voormelde woning uitsluitend in eigendom toebehoort aan de man. Zij heeft echter geen grief gericht tegen de afwijzing van haar verzoek inzake het voortgezet gebruik. Nog daargelaten dat de man geen concrete consequenties heeft verbonden aan zijn grief, heeft hij daarbij derhalve geen belang, zodat de grief faalt.
12. Het hof begrijpt uit de door de man geformuleerde grief en toelichting daarop dat in hoger beroep tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud van de man.
13. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie van € 2.000,- per maand te voldoen. Het hof constateert dat de man geen recente financiële gegevens heeft overgelegd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Weliswaar stelt de man dat zijn inkomen en zijn vermogen sinds 2010 een drastische terugval hebben gekend en dat hij thans in grote financiële problemen verkeert, maar hij geeft geen inzage in zijn inkomenspositie. De man heeft geen prognoses overgelegd met betrekking tot de te verwachten winst in zijn besloten vennootschappen en geen kasstroomoverzichten. Recente jaarrekeningen ontbreken. Ook ontbreekt de jaaropgave 2014 en zijn geen aangiftes inkomstenbelasting van de man overgelegd. Het hof beschikt evenmin over een overzicht van de huurinkomsten met onderliggende bescheiden van de panden van de man in privé. De man heeft voorts geen aangiftes en aanslagen vennootschapsbelasting overgelegd. Het hof tast ter zake het inkomen van de man derhalve volledig in het duister. Daarnaast heeft de man de door hem gestelde financiële problemen met de bank en de belastingdienst niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Gelet op het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat de man in staat is de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie van € 2.000,- per maand te voldoen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
14. Partijen zijn gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, waarbij iedere goederenrechtelijke gemeenschap van goederen is uitgesloten. In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden is een periodiek verrekenbeding opgenomen.
15. Als onweersproken staat vast dat partijen tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan voormeld verrekenbeding. Zijdens de vrouw is ter terechtzitting uitdrukkelijk een beroep gedaan op artikel 1:141 lid 3 BW dat strekt tot verrekening van het aanwezige vermogen. Ook stelt de vrouw voor een bepaalde deskundige te benoemen om - naar het hof begrijpt - uit te zoeken wat de omvang van haar verrekenvordering is.
16. Het hof overweegt als volgt. Voor verrekening bij een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding komen in aanmerking de overgespaarde niet gedeelde inkomsten, de daarmee gerealiseerde beleggingen en de waardestijging en opbrengsten van die beleggingen. In artikel 1:141 lid 1 BW wordt gesproken van het saldo dat is ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede de vruchten daarvan. Het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen wordt dan in beginsel vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. De peildatum voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen is in casu het tijdstip van indiening van het echtscheidingsverzoek, [datum indiening] .
17. Nu de vrouw stelt op grond van het niet uitgevoerde verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden een vordering op de man te hebben, ligt het op haar weg aan te geven wat in haar visie de peildatum is voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen en hoeveel haar verrekenvordering bedraagt. Daartoe dient een vermogensbeschrijving waarop de artikelen 671 tot en met 676 en 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing zijn (artikel 1:143 lid 2 BW). De vrouw heeft nagelaten een dergelijke vermogensbeschrijving over te leggen. Haar advocaat heeft enkel verwezen naar bladzijde 11 van het rapport inzake een door de belastingdienst ingesteld boekenonderzoek bij partijen, zijdens de vrouw overgelegd als productie 6. Deze bladzijde behelst een overzicht van de waarde van de roerende zaken van de man in box 3 in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2009, niet zijnde de peildatum, zodat dit overzicht alleen al om die reden niet volstaat. De vrouw klaagt dat de man haar gegevens omtrent zijn inkomen en vermogen onthoudt. Zij had echter een notariële boedelbeschrijving kunnen verzoeken op grond van de hiervoor vermelde bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of nakoming kunnen vorderen van de verplichting als overeengekomen in artikel 7 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden waarin is opgenomen dat partijen in verband met de verrekenverplichting ten opzichte van elkaar verplicht zijn een behoorlijke administratie bij te houden en aan de andere echtgenoot op eerste verzoek inzage in de administratie te geven. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van de vrouw ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ook in hoger beroep te worden afgewezen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
18. Het door de man in het beroepschrift gedaan algemeen bewijsaanbod zal het hof als onvoldoende concreet en specifiek passeren.
19. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
20. Mitsdien wordt als volgt beslist