ECLI:NL:GHDHA:2015:2995

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
200.161.523/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking na beantwoording prejudiciële vragen inzake kinderalimentatie en kindgebonden budget

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen van de man en de vrouw. De zaak betreft een verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie te verhogen, waarbij het hof eerder op 3 juni 2015 een tussenbeschikking heeft gegeven. In de eindbeschikking heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en opnieuw beslist over de kinderalimentatie. De man is veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie voor de minderjarige [naam 2] met ingang van 1 januari 2015 op € 157,- per maand. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, dat is verhoogd met het kindgebonden budget, en de draagkracht van beide ouders. Tevens heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de wijze van rekening houden met het kindgebonden budget bij de bepaling van de onderhoudsbijdrage. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft de griffier verzocht om afschriften van de beschikking naar de Hoge Raad te zenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 oktober 2015
Zaaknummer : 200.161.523/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-1585
Zaaknummer rechtbank : C/09/461341
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Harent te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.

HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 3 juni 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Bij deze beschikking heeft het hof als volgt beslist:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de vrouw;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 11 januari 2006 van de rechtbank
’s-Gravenhage en de daarin opgenomen onderling getroffen regeling - de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor beide minderjarigen met ingang van 1 april 2014 tot 1 augustus 2014 op € 213,- per maand per kind;
bepaalt de door de man te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [naam 1] met ingang van 1 augustus 2014 op nihil;
bepaalt de door de man te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [naam 2] met ingang van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 op € 221,- per maand;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag groot € 1.000,- ter zake van teveel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 3 maart 2014 tot 1 januari 2015;
bepaalt de door de man voorlopig te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [naam 2] met ingang van 1 januari 2015 op € 23,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Hoge Raad om bij wijze van prejudiciële beslissing de onder 39 omschreven rechtsvragen te beantwoorden;
bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van deze beschikking zendt aan de civiele griffie van de Hoge Raad, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag;
bepaalt dat de griffier afschriften van de andere op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad zendt;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 ten behoeve van [naam 2] aan.
Rechtsoverweging 39 van de beschikking luidt als volgt:
39. Het hof zal de Hoge Raad vragen bij wijze van prejudiciële beslissing de volgende rechtsvragen te beantwoorden:
1. Moet bij de bepaling van de ingevolge artikel 1:397 BW jo 1:404 BW door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt?
2. Bij vraag 1 is geen onderscheid gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget. Indien dat onderscheid wel moet worden gemaakt, op welke wijze moet dan ter bepaling van de verschuldigde onderhoudsbijdrage rekening worden gehouden met de alleenstaande ouderkop en op welke wijze met het overige deel van het kindgebonden budget?
Nadien is op 4 september 2015 de conclusie van de Advocaat-Generaal mr. A. Hammerstein bij het hof ingekomen en op 12 oktober 2015 de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015.
Partijen zijn vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de uitspraak van de Hoge Raad.
Van de zijde van de vrouw is op 14 oktober 2015 een faxbericht bij het hof ingekomen en van de zijde van de man is op 15 oktober 2015 een faxbericht ingekomen.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Thans ligt nog uitsluitend aan het hof voor een beslissing ter zake van de door de man met ingang van 1 januari 2015 aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2] (hierna ook kinderalimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof uitspraak te doen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
3. De man verzoekt het hof het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2] met ingang van de datum van deze beschikking op € 157,- per maand te bepalen en refereert zich voor het overige aan het oordeel van het hof.
4. Met inachtneming van de beantwoording van voormelde prejudiciële vragen door de Hoge Raad overweegt het hof als volgt. De behoefte van [naam 2] bedraagt met ingang van 1 januari 2015 geïndexeerd € 383,- per maand. De draagkracht van de man in 2015 heeft het hof in de beschikking van 3 juni 2015 becijferd op € 518,- per maand en het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.451,- per maand. Het hof verhoogt dit inkomen, zoals direct voortvloeit uit de uitspraak van de Hoge Raad, met het (totale) door de vrouw ontvangen kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 340,- per maand. Haar netto besteedbaar inkomen beloopt alsdan € 1.791,- per maand en haar draagkracht becijfert het hof aldus op [70% x (1.791 – ((0,3x1.791) + 875))=] € 265,- per maand. Dit leidt tot de volgende verdeling van de kosten over beide ouders:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 518/783 x 383 = € 253,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 265/783 x 383 =
€ 130,-
in totaal € 383,-
Het eigen aandeel van de man wordt verminderd met de zorgkorting van 25% van € 383,- = € 96,, zodat een door de man te betalen kinderalimentatie resteert van € 157,- per maand.
5. Het hof acht het redelijk deze bijdrage in te laten gaan per 1 januari 2015 en niet per datum beschikking als door de man verzocht. Met ingang van 1 januari 2015 is het netto besteedbaar inkomen van de vrouw en daarmee haar draagkracht gewijzigd. De man heeft er, mede gelet op de ter zitting gevoerde discussie, rekening mee kunnen houden dat het door hem per 1 januari 2015 voor [naam 2] te betalen bedrag hoger uit zou komen dan het bedrag dat op 3 juni 2015 door het hof is bepaald. Daarbij komt dat de man over voldoende draagkracht beschikt om deze bijdrage te voldoen.
6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [naam 2] met ingang van 1 januari 2015 op € 157,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, A.E. Sutorius-van Hees en I. Obbink-Reijngoud, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2015.