ECLI:NL:GHDHA:2015:3194

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
200.112.504
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • S. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde samenwoning en verdeling van gemeenschappelijke eigendommen na beëindiging van de samenleving

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om de beëindiging van de samenwoning tussen twee partijen, hier aangeduid als de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin onder andere de verdeling van de gezamenlijke woning en de inboedel aan de orde was. De man vorderde onder andere dat de woning aan hem zou worden toegedeeld en dat de kosten van de woning gelijkelijk tussen partijen zouden worden verdeeld. De vrouw voerde verweer en stelde ook vorderingen in, waaronder een verzoek om afgifte van persoonlijke goederen en een verhuisvergoeding.

Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw beoordeeld in het kader van de samenlevingsovereenkomst die partijen hadden gesloten. Het hof oordeelde dat de man niet meer kon terugkomen op een eerder gemaakt financieringsvoorbehoud, omdat hij niet tijdig actie had ondernomen om zijn financiële positie te onderzoeken. Hierdoor werd de verdeling van de woning als feit vastgesteld. Het hof heeft ook geoordeeld dat de man de lasten van de woning voor zijn rekening moest nemen, aangezien hij na de verbreking van de samenleving in de woning was blijven wonen.

Daarnaast heeft het hof de vorderingen van de vrouw, waaronder de verhuisvergoeding en de gebruiksvergoeding, toegewezen. Het hof heeft bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 47.867,00 moest betalen, inclusief een gebruiksvergoeding van € 57,00 per maand vanaf een bepaalde datum. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de verdeling van de inboedel betreft en heeft de inboedel verdeeld zoals in de uitspraak is omschreven. De uitspraak is gedaan op 8 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.112.504
Zaal-/rolnummer rechtbank : 378748 / HA ZA 11-1175

arrest van de familiekamer d.d. 8 september 2015

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. V.T.M. Smeets te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, incidenteel appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. drs. P.A. Visser te Hendrik Ido Ambacht.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 26 juni 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 juni 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen.
Voor het verloop van de zaak in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft gesteld.
Bij memorie van grieven houdende akte wijziging van eis heeft de man 7 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven gemotiveerd weersproken en heeft zij 4 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de man de grieven gemotiveerd weersproken.
De vrouw heeft op 17 maart 2015 nog een antwoordakte genomen.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het geschil

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld.
2. Door de man wordt gevorderd: verzoekt het hof het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2012 gewezen tussen appellant als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
a. te bepalen dat de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] zal worden verkocht tegen een door partijen in onderling overleg te bepalen verkoopprijs, dan wel tegen een verkoopprijs die zal worden vastgesteld door een door uw hof aan te wijzen makelaar;
b. te bepalen dat een eventuele meeropbrengst (verkoopprijs woning minus hypothecaire lening plus afkoopwaarde levensverzekering) gelijkelijk tussen de partijen zal worden verdeeld en een eventuele minderopbrengst gelijkelijk door partijen dient te worden gedragen;
c. te bepalen dat de vrouw vanaf 1 augustus 2013 tot aan de datum van eigendomsoverdracht van de woning de helft van de hypothecaire lasten, van de premie van de aan de hypothecaire lening verbonden levensverzekering en van de gemeentelijke en waterschapslasten, dient te dragen;
d. te bepalen dat de inboedel van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld dan wel - indien partijen over de verdeling daarvan geen overeenstemming kunnen bereiken - dient te worden verkocht en de netto opbrengst van de inboedel bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
e. de vrouw te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een bedrag groot € 24.943,39 op voormelde gronden verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
f. te verstaan dat partijen de schuld aan de [naam een] voor zover deze in rechte onherroepelijk is vastgesteld, zullen dragen naar rato van het verblijf van partijen in de woning in de periode waarop de vordering van [naam een] betrekking heeft;
g. met uitvoerbaarverklaring van dit arrest bij voorraad en met compensatie van de proceskosten.
3. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het uw hof moge behagen, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het door appellant ingestelde appel af te wijzen, althans niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede;
II het door geïntimeerde ingestelde incidentele appel toe te wijzen, inhoudende afgifte van de lijst persoonlijke goederen, zoals genoemd onder randnummer 100 onder verbeurte van een dwangsom € 5.000,00 per dag dat appellant [de man] weigerachtig blijft de betreffende goederen af te geven, binnen vijf dagen na een te betekenen arrest, alsmede
[de man] te veroordelen tot betaling van de helft van het bedrag € 65.782,00 althans € 34.056,00 zijnde de helft van de waarde van de inboedel, zoals voortgezet uit de inboedelwaardemeter 2013, althans de verzekerde waarde van de inboedel, alsmede
[de man] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 600,00 ter zake geldopnames, alsmede;
[de man] te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 197,23 per maand ingaande op 18 juni 2011 (het hof begrijpt 18 juni 2010), zijnde de dag waarop [de vrouw] de gezamenlijke woning heeft verlaten, tot de dag waarop de woning is overgedragen aan een derde, althans tot op de dag waarop de woning volledig in eigendom toebehoort aan de man, alsmede;
de [auto] welke aan partijen toebehoort, toe te scheiden aan de man, onder compensatie van
de man aan de vrouw voor een bedrag van € 6.750.

Samenlevingsovereenkomst

4. In juni 2010 is de samenwoning tussen partijen beëindigd.
5. Na vijf jaar zijn partijen nog niet in staat om de financiële gevolgen van de beëindiging van hun samenleving te regelen.
6. Ter zake van de woning in eigendom hebben partijen in artikel 4 van hun samenlevingsovereenkomst een regeling getroffen. Met betrekking tot de roerende zaken hebben partijen in artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst een regeling opgenomen. Hieruit volgt dat, indien roerende zaken voor gezamenlijke rekening zijn verkregen, deze door partijen als gemeenschappelijk eigendom zullen worden aangemerkt. Inboedelgoederen worden steeds geacht voor gezamenlijke rekening te zijn verkregen, tenzij schriftelijk anders blijkt. Onder inboedelgoederen wordt verstaan het geheel van de huisraad en de tot stoffering en meubilering van de woning dienende roerende zaken. In artikel 1 hebben partijen een regeling getroffen met betrekking tot de kosten van de gewone gang van de huishouding. In artikel 8 hebben partijen een regeling opgenomen voor beëindiging van de samenwoning anders dan door overlijden.
7. Door de samenwoning ontstaat – anders dan bij diegenen die in de wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd – niet van rechtswege een goederenrechtelijke gemeenschap.
8. De woning die partijen in mede-eigendom toebehoort, is een eenvoudige gemeenschap, waarop de bepalingen van boek 3 titel 7 BW van toepassing zijn.
9. De inboedelgoederen vormen geen goederenrechtelijke gemeenschap die verdeeld kan worden.
10. De individuele inboedelgoederen kunnen aan partijen in mede-eigendom toebehoren.
11. Een schuld is geen goed en kan niet worden verdeeld.
12. Een eenvoudige gemeenschap kan geen schuld omvatten.
13. Het hof beoordeelt de grieven van partijen binnen het kader van de samenlevingsovereenkomst van partijen alsmede met in achtneming van voormeld juridisch kader.

Woonhuis

14. Het hof zal eerst de grieven bespreken met betrekking tot het woonhuis dat partijen in mede-eigendom toebehoort.
15. In eerste aanleg heeft de man gevorderd dat de woning te [plaatsnaam] aan de [adres] aan hem zou worden toegedeeld voor een bedrag van € 297.000,00.
16. Bij akte van 15 november 2011 wenste de man dat de woning aan hem wordt toegedeeld voor een bedrag van € 325.000,-. De man maakt in zijn akte wijziging eis geen financieringsvoorbehoud.
17. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 15 november 2011 volgt het navolgende:

Partijen komen ten aanzien van de gezamenlijke woning aan de [adres] te [plaatsnaam] overeen dat deze aan de man zal worden toegedeeld, onder voorbehoud van financiering, waarbij de waarde van de woning zal worden vastgesteld op € 340.000. De vordering van de man op dit punt wordt hierbij ingetrokken”.

18. De man stelt dat de rechtbank in het vonnis van 13 juni 2012 de woning zonder een financieringsvoorbehoud aan de man heeft toegedeeld.
19. Op blz. 4 van de memorie van grieven stelt de man dat hij geen financiering kan krijgen voor een bedrag van € 340.000,-. De man verwijst naar een brief van Nationale Nederlanden van 23 mei 2013 en een e-mail bericht van 16 juli 2013 van de geldexpert. De man wenst thans dat de woning wordt verkocht.
20. Door de vrouw wordt gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw wordt onder meer het volgende gesteld:
  • de afwijzingsbrieven ten behoeve van hypothecaire financiering, welke de man heeft overgelegd, dateren van 23 mei 2013 respectievelijk 16 juli 2013 derhalve een jaar na het vonnis in eerste aanleg en 18 maanden na de comparitie in eerste aanleg. De vrouw betwist derhalve uitdrukkelijk dat de man destijds geen financiering kon krijgen. De hypotheeknormen en fiscale voordelen waren immers in 2011 aanzienlijk groter dan in 2013. Tevens had de woning een hogere WOZ waarde;
  • de man heeft zich derhalve gedragen in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals die ex artikel 3:166 lid 3 jo 6:2 BW gelden. De man heeft eenvoudigweg geen enkele moeite gedaan om de woning op zijn naam te verkrijgen, althans te onderzoeken of dit destijds mogelijk was.
21. Het hof overweegt als volgt. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een overdeelde gemeenschap wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. De man heeft in eerste aanleg zelf om toedeling gevraagd van het woonhuis. In redelijkheid mag dan ook van hem worden verwacht – mede bezien het feit hij op dat moment al door een advocaat werd bijgestaan – dat hij had onderzocht of hij de toedeling aan hem van het pand kon financieren. Zonder enig financieringsvoorbehoud heeft hij om toedeling van het pand gevraagd voor een bedrag van € 325.000,00. Tijdens de comparitie van partijen op 15 november 2011 is de man met een waarde akkoord gegaan van € 340.000,00, wel heeft hij toen een financieringsvoorbehoud gemaakt. Partijen zijn toen niet een termijn overeengekomen waarbinnen de man een beroep moest doen op het financieringsvoorbehoud. Nu er niet expliciet een termijn is overgekomen dient gekeken te worden naar een redelijke termijn waarbinnen de man zijn financiële positie had dienen te onderzoeken. Een redelijke termijn acht het hof drie maanden na datum van de comparitie van partijen. Van de man had mogen worden verlangd dat hij actief informatie had ingewonnen met betrekking tot de financiering van het woonhuis te [plaatsnaam] . De man kan derhalve niet volstaan met een briefje van Nationale Nederlanden uit 2013 alsmede een e-mail bericht uit 2013. Naar het oordeel van het hof kan de man zich in redelijkheid niet meer beroepen op het gemaakte financieringsvoorbehoud. Gezien het tijdsverloop heeft de vrouw er op mogen vertrouwen dat de man zijn voorbehoud heeft laten vallen. Een beroep op het financieringsvoorbehoud acht het hof derhalve tardief. Het vorenstaande impliceert dus dat de verdeling met betrekking tot de woning een feit is aangezien er ook overeenstemming is met betrekking tot de waarde zijnde € 340.000,00. De man heeft overigens geen vernietigingsgronden van de verdeling aangevoerd. De grief van de man treft geen doel.

Kosten woning

22. In zijn vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw wegens door haar betaalde hypotheeklasten over de periode oktober 2010 tot 15 november 2011 een bedrag van € 9.910,32 in de verrekening kan betrekken.
23. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw – zie punt 67 – dat degene die het gebruik van de woning voortzet de woonlasten voor zijn rekening dient te nemen.
24. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:172 BW dienen partijen in beginsel na de verbreking van de samenleving ieder de helft van de lasten van het woonhuis te dragen. In het onderhavige geval acht het hof het redelijk en billijk dat de man na verbreking van de samenwoning alle lasten met betrekking tot de woning te [plaatsnaam] voor zijn rekening dient te nemen. De man is zonder enige tegemoetkoming ter zake aan de vrouw in de woning blijven wonen, hij wenste toedeling van de woning, en hij werkt(e) niet constructief mee aan de verdeling en levering van de woning. De grief van de man treft geen doel.

Verhuisvergoeding

25. In de vijfde grief stelt de man dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat hij aan de vrouw een verhuisvergoeding moet betalen van € 2.500,00. De man is van mening dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van deze vordering. De man is van mening dat de kantonrechter bevoegd is. Voorts vindt de man het niet redelijk dat hij aan de vrouw een vergoeding moet betalen. De vrouw heeft de woning verlaten en zij heeft de samenleving verbroken.
26. De vrouw is van mening dat de rechtbank wel bevoegd is kennis te nemen van de verhuisvergoeding. Tussen de vordering van de man uit hoofde van de overeenkomst van samenleving en de vordering van de vrouw uit hoofde van de overeenkomst van samenleving is voldoende samenhang. De vrouw acht het wel redelijk dat zij een verhuisvergoeding krijgt. Bijna drie jaar na het verlaten van de woning heeft zij van de man haar persoonlijke spullen mogen ontvangen. Juist vanuit de redelijkheid, zoals opgenomen in het samenlevingscontract, is het evident dat voor de kosten die op korte termijn moeten worden gemaakt geen administratie wordt bijgehouden. Het gaat om een vergoeding in redelijkheid aldus de vrouw.
27. Het hof overweegt als volgt. In artikel 8 lid 3 onder a van de overeenkomst tot samenleving staat slechts vermeld dat diegene die de bewoning voorzet verplicht is een redelijke financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de ander, zo nodig vast te stellen door de kantonrechter. Partijen zijn niet met elkaar overeengekomen dat de kantonrechter exclusief conform artikel 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is kennis te nemen van de vordering. Naar het oordeel van het hof vloeit het recht op vergoeding direct voort uit de overeenkomst van samenleving en kon de vrouw deze als eis in reconventie formuleren.
28. Het is een algemeen bekend gegeven dat verhuizen aanzienlijke kosten met zich meebrengt. De door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 2.500,00 acht het hof zeer redelijk. Dat de vrouw niet een volledige administratie heeft bijgehouden van alle door haar gemaakte kosten acht het hof niet relevant gezien de hoogte van het bedrag. De grief van de man treft geen doel.

Aflossing krediet

29. Terzake het krediet stelt de man in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte de door de man opgevoerde verrekenpost aflossing krediet van € 795,55 buiten beschouwing heeft gelaten en heeft geoordeeld dat de vrouw slechts een bedrag van € 2.544,15 in plaats van het door de man gevorderde bedrag van € 3.340,10 aan de man diende te voldoen.
30. Bij akte wijziging eis van 15 november 2011 heeft de man betaling van het bedrag van € 795,55 gevorderd, onder verwijzing naar productie 4b van zijn conclusie van antwoord in reconventie. Als productie 4b bij conclusie in reconventie is slechts een Excel bestand bijgevoegd, dus geen verificatoire bescheiden op grond waarvan het hof kan vaststellen dat de man deze kosten heeft betaald alsmede dat deze kosten voor rekening van de vrouw dienen te komen. Evenmin kan dit worden opgemaakt uit de bij akte overgelegde kredietovereenkomst en betalingsopdracht per kredietdatum.31. De man stelt in de toelichting op zijn grief : “daar de vrouw slechts tot en met de maand oktober 2010 haar deel van de belastingteruggave op de rekening van de man heeft gelaten waarmee hij tot en met oktober 2010 de afbetaling van de financiering heeft voldaan”.
32. Door de vrouw wordt gemotiveerd betwist dat zij het bedrag van € 795,55 aan de man verschuldigd is. Door de vrouw wordt onder meer gesteld dat zij vier maanden teveel aan belastingteruggave op de lopende rekening heeft laten storten.
33. Het hof overweegt als volgt. Een goede procesorde brengt met zich mede dat processtukken ook voor de rechter duidelijk dienen te zijn en geen zoekplaatje. In de toelichting op de grief heeft het hof geen verwijzing kunnen vinden naar de bescheiden waarop de man zijn vordering baseert. De vordering komt ook niet terug in de inleidende dagvaarding, maar wordt voor het eerst geformuleerd bij akte wijziging eis van 15 november 2011. In de akte wordt slechts verwezen naar een Excel bestand. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 november 2011 volgt dat de vrouw instemt met de betaling van de kosten voor wegenbelasting en verzekering auto. De post van € 795,55 komt niet voor in het proces-verbaal. Wel volgt uit het proces-verbaal dat de brief van 9 november 2011 van de advocaat van de vrouw met bijlage behoort tot de processtukken. In die brief alsmede in haar verweer in haar memorie van antwoord geeft zij aan dat de vordering van de man van € 795,55 is gecompenseerd met de vordering van de vrouw. Gezien het gemotiveerde verweer van de vrouw en het ontbreken van stukken op grond waarvan het hof kan vaststellen dat de man deze kosten heeft betaald en dat deze kosten voor rekening van de vrouw dienen te komen alsmede de - althans voor het hof – ondoorzichtige toelichting op zijn grief, is het hof van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De grief treft geen doel.

Wijziging eis man

34. De man heeft op blz. 9 zijn eis gewijzigd. Het hof leest hier in dat de man zijn eis heeft vermeerderd.
35. De vrouw heeft tegen de vermeerdering van eis gemotiveerd verweer gevoerd.
36. De man meent een vordering te hebben op de vrouw van € 24.702,79. De man verwijst voor een nadere specificatie naar productie 4. Een groot deel van de vordering heeft betrekking op de woning te [plaatsnaam] zijnde een bedrag van € 15.985,52 en van € 1.762,21. Zoals het hof in r.o. 24 al heeft overwogen is het hof van oordeel dat alle lasten met betrekking tot de woning te [plaatsnaam] - hypotheekrente, belastingen, verzekering en onderhoud - voor rekening van de man moeten komen.
37. In punt 34 vordert de man van de vrouw door hem betaalde autokosten over de periode tot 31 juli 2013. De aanslagen motorrijtuigenbelasting alsmede de facturen met betrekking tot de verzekering van de auto staan op naam van de man.
38. Met betrekking tot de kosten van de auto heeft de vrouw aangevoerd dat na de comparitie van partijen besloten is dat de auto te koop zou worden gezet. In december 2011 had de vrouw een koper voor de auto. De man heeft hier in het geheel niet op gereageerd. De man werkt nergens aan mee.
39. Het hof overweegt als volgt. Uit het procesverloop volgt dat de man niet genegen is om op minnelijke wijze te komen tot een verdeling en afwikkeling van de gemeenschappelijke eigendommen van partijen. Door deze houding daalt de waarde van goederen en moeten extra kosten worden gemaakt. Het hof acht het onder deze omstandigheden redelijk en billijk dat de kosten van de auto na 31 december 2011 volledig door de man moeten worden gedragen. Dit brengt dus met zich mede dat: a) de wegenbelasting 6 maanden in 2010 ad € 245,00 de wegenbelasting 2011 € 492,00 c) de verzekering 2010 € 142,00 en d) € 290,00 gemeenschappelijk moeten worden gedragen. De man heeft derhalve een vordering op de vrouw van € 585,-.
40. De man wenst dat de vrouw aan hem betaalt een bedrag van € 240,00. In punt 93 voort de vrouw verweer.
41. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde producties volgt dat de facturen van het Nationale Spaarfonds op naam van de man staan. Voorts zijn de facturen gedateerd na verbreking van de samenleving. Uit de stukken volgt dat het een verplichting is van de man en er geen rechtsgrond is op grond waarvan de vrouw deze bedragen aan de man dient te vergoeden. Eerst na de overeenkomst van toedeling ( 20 november 2011) komen de verplichtingen voortvloeiende uit de verzekering voor rekening van de vrouw.
42. In punt 38 vermeld de man wederom zijn punt aandeel aflossing auto. Het hof verwijst naar zijn overwegingen 29 tot en met 33.
43. In punt 37 formuleert de man zijn eis dat hij terzake de auto van de vrouw een vergoeding wenst te verkrijgen van € 3.725. De vrouw heeft ter zake de auto een incidentele grief geformuleerd.
44. Het hof overweegt als volgt. Tijdens de comparitie van 15 november 2011 zijn partijen al met elkaar overeengekomen om de [auto] te verkopen en de opbrengst te verdelen. De [auto] hebben partijen derhalve verdeeld en is er voor de rechter geen taak meer weggelegd. Bovendien volgt uit de akte van 15 maart 2015 dat de auto inmiddels is verkocht.

Speedboot en incidentele grief € 600

45. De man heeft in grief IV onder verwijzing naar een kopie van het bankafschrift van de gezamenlijke rekening van partijen (productie 3) bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank dat hij ten onrechte een bedrag van € 550,= van de privérekening van de vrouw naar zijn privé rekening zou hebben overgeboekt. De vrouw heeft hierop in grief 3 van haar incidentele appel haar vordering op de man vermeerderd tot € 600,00. De vrouw is van mening dat de man tenminste een bedrag van
€ 600,00 zonder recht of titel van haar rekening heeft opgenomen. De vrouw heeft dus haar vordering met € 50,00 vermeerderd.
46. Door de man wordt in punt 22 van zijn memorie van antwoord op het incidentele appel verweer gevoerd tegen de vordering van de vrouw. De gelden die van de privérekening van de vrouw zijn overgeboekt, zouden op de gezamenlijke rekening terecht zijn gekomen en voor de betaling van gezamenlijke kosten zijn gebruikt.
47. De vrouw heeft dit betwist. Zij stelt dat de man toegang had tot haar persoonlijke rekening. Op blz. 5 van haar antwoordakte stelt zij dat de man op 22 juni 2010 een bedrag van € 300,00 van haar rekening heeft overgeboekt naar zijn eigen privé rekening, voorts stelt zij dat de man op 6 juli 2010 een bedrag van € 100,00 en op 12 juli 2010 een bedrag van € 200,00 heeft overgeboekt naar zijn privé rekening.
48. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de door de vrouw gestelde gegevens kan het hof niet vaststellen dat de man een bedrag van € 550,00 heeft aangewend voor de speedboot zoals in eerste aanleg aan de orde is geweest.
49. Naar het oordeel van het hof volgt uit de overgelegde producties echter dat tenminste € 600,= van de privérekening van de vrouw is overgeboekt naar de privérekening van de man. Vaststaat dat deze overboekingen hebben plaatsgevonden na het verbreken van de samenwoning van partijen. Nu er sprake is van een vermogensmutatie zonder dat daarvoor een rechtsgrond is, dient de man het bedrag van € 600,00 aan de vrouw terug te betalen. De grief van de vrouw treft derhalve doel.

Afgifte persoonlijke goederen

50. In punt 98 van haar incidenteel appel vordert de vrouw van de man afgifte van een aantal persoonlijke goederen.
51. Door de man wordt gesteld dat hij alle persoonlijke goederen van de vrouw heeft afgegeven.
52. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen of de man al dan niet de persoonlijke goederen van de vrouw heeft afgegeven zodat deze vordering zal worden afgewezen.

Waarde inboedel

53. De vrouw wenst op basis van de inboedelwaardemeter 2013 een bedrag van de man te verkrijgen.
54. Door de man wordt verweer gevoerd. Volgens de man kan de vrouw uitsluitend aanspraak maken op verdeling van de aan partijen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende inboedelgoederen. Uitsluitend die gemeenschappelijke inboedelgoederen zijn door de man op de aan de vrouw verstrekte inboedellijst vermeld. De man wenst dat de aan partijen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende inboedelgoederen worden verkocht. De man is van mening dat de inboedelwaardemeter niets zegt over de werkelijke waarde van de inboedel.
55. Het hof overweegt als volgt. Per goed dient te worden vastgesteld of het aan partijen in mede eigendom toebehoort. In artikel 5 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst zijn partijen met elkaar overeengekomen dat inboedelgoederen geacht worden steeds voor gezamenlijke rekening te zijn verkregen. Er is als het ware sprake van een bewijsvermoeden dat inboedelgoederen voor gezamenlijke rekening zijn verkregen. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen: “Nu de man in de woning is gebleven wordt in dat geval de inboedel aan hem toegedeeld onder de verplichting de helft van de aldus vastgestelde waarde van de inboedel aan de vrouw te vergoeden”.
56. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man niet genegen is zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de gemeenschappelijke inboedelgoederen.
57. Met de man is het hof van oordeel dat de inboedelwaarde meter niets zegt over de waarde van de inboedel. Om een einde te maken aan de eindeloze discussie van partijen met betrekking tot de verdeling van gemeenschappelijke eigendommen begroot het hof in redelijkheid het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen terzake de gemeenschappelijke inboedelgoederen. Vaststaat dat de vrouw de woning heeft verlaten en dat de inboedel is gebleven in de woning waarin de man woonachtig is. Deze inboedelgoederen hebben voor de man een gebruikswaarde en het is een algemeen bekend gegeven dat als een complete inboedel moet worden aangeschaft hiermee een aanzienlijk bedrag gemoeid is. Het hof begroot in dit specifieke geval in redelijkheid het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen voor haar aandeel in de inboedelgoederen op € 6.000,00. De grief van de vrouw treft derhalve doel.

Gebruiksvergoeding

58. De vrouw wenst een gebruiksvergoeding van de man te verkrijgen van € 197,23 per maand met ingang van de datum feitelijke verbreking van de samenleving tot het moment van verkoop en levering aan de man dan wel aan een derde. Het hof verwijst naar punt 103.
59. Door de man wordt verweer gevoerd. In punt 30 van zijn memorie van antwoord stelt de man dat als de vrouw aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding deze gebruiksvergoeding op grond van de gemaakte afspraken pas kan gelden vanaf de datum van het bestreden vonnis.
60. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het redelijk dat de vrouw een gebruiksvergoeding krijgt van de man en wel vanaf drie maanden na datum van de comparitie van partijen 15 november 2011. Op die datum zijn door partijen heldere afspraken gemaakt met betrekking tot de gemeenschappelijke woning. De waarde van de woning is toen vastgesteld op een bedrag van € 340.000,00. De hypothecaire geldlening bedroeg volgens de rechtbank toen € 297.000,00. De vrouw had recht op de helft van de overwaarde zijnde € 21.500,00. Het hof acht het redelijk dat de man een vergoeding betaalt van 4% per jaar over de overwaarde. Dit resulteert in een maandbedrag van € 57,00 te rekenen vanaf 15 februari 2012 tot aan de dag dat de woning te [plaatsnaam] aan de man of een derde is geleverd.

Recapitulatie

61. De man is het er niet mee eens dat hij aan de vrouw een totaal bedrag moet voldoen van € 39.902,53.
62. Op basis van het bestreden vonnis alsmede hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen dient de man aan de vrouw te voldoen:
  • helft van de overwaarde van de woning € 21.500,00
  • helft van de waarden levensverzekering NN € 7.987,00
  • geldopname € 600,00
  • hypotheekrente € 9.910,00
  • waarde inboedel € 6.000,00
  • herinrichting €
  • totaal € 50.997,00
Voorts dient de man aan de vrouw te betalen een gebruiksvergoeding van € 57,00 per maand van 15 februari 2012 tot aan de dag dat de woning te [plaatsnaam] aan de man of een derde is geleverd.
De vrouw dient aan de man te voldoen:
  • Cfm comparitie € 2.545,00
  • Kosten auto €
  • Totaal € 3.130,00
Het hof heeft de bedragen afgerond. Het hof zal het bedrag van € 50.977,00 dat de man aan de vrouw moet betalen verminderen met het bedrag van € 3.130,- dat de vrouw aan de man moet voldoen, hetgeen resulteert in een door de man aan de vrouw te betalen bedrag van € 47.867,00.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 13 juni 2013 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen voor zover de rechtbank:
  • de man heeft veroordeeld om aan de vrouw te betalen de somma van € 39.902,53;
  • de inboedel heeft verdeeld zoals omschreven in r.o. 4.2.3;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de somma van € 47.867,-;
  • veroordeelt de man aan de vrouw te betalen een gebruiksvergoeding van € 57,00 per maand vanaf 15 februari 2012 tot en met de datum dat de woning aan de man of een derde is geleverd;
  • deelt het aandeel van de vrouw in de gemeenschappelijke inboedelgoederen welke zich thans nog bevinden in de woning te [plaatsnaam] toe aan de man;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.