ECLI:NL:GHDHA:2015:3466

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
2200010015
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de Regeling modelvliegen in relatie tot journalistieke vrijheid en strafbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam. De verdachte, een persfotograaf, was eerder veroordeeld tot een geldboete voor het vliegen met een drone in een luchtruim waar dit niet was toegestaan. De verdachte stelde dat de Regeling modelvliegen, die het gebruik van drones voor beroepsdoeleinden aan strikte regels onderwerpt, in strijd is met zijn recht op vrije nieuwsgaring zoals gewaarborgd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde dat het niet aan de strafrechter is om de redelijkheid van het onderscheid in de Regeling te beoordelen, maar dat de beperking van de journalistieke vrijheid niet zo ingrijpend is dat deze in strijd is met artikel 10 EVRM. De verdachte werd vrijgesproken van de straf, maar het hof bevestigde dat hij de wet had overtreden. De Regeling modelvliegen is later gewijzigd, maar de verdachte had op het moment van de overtreding geen rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen. Het hof concludeerde dat de journalistieke vrijheid niet absoluut is en dat de veiligheid van het luchtruim voorrang heeft. De verdachte werd schuldig verklaard zonder strafoplegging, gezien de gewijzigde regelgeving en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000100-15
Parketnummer: 10-190885-14
Datum uitspraak: 16 december 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 23 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1958,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 18 november 2015 en 2 december 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2013 in de gemeente Vlaardingen heeft deelgenomen aan het luchtverkeer met een modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement, terwijl dat luchtvaartuig werd gebruikt uit hoofde van een bedrijf of beroep en/of tegen vergoeding en/of met baat, immers heeft hij, verdachte, toen en daar, terwijl hij toen en daar werkzaam was als persfotograaf, in die hoedanigheid, een "quadcopter", in ieder geval een modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement, in de lucht laten vliegen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2013 in de gemeente Vlaardingen een modelvliegtuig, te weten een “quadcopter”, in ieder geval een modelvliegtuig, heeft laten vliegen in een luchtruim met klasse C, te weten de CTR (control zone) van luchthaven Rotterdam The Hagea Airport, zonder dat hij, verdachte, daartoe een convenant met de organisatie die de plaatselijke luchtverkeersleiding verzorgt had gesloten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juli 2013 in de gemeente Vlaardingen heeft deelgenomen aan het luchtverkeer met een modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement, terwijl dat luchtvaartuig werd gebruikt uit hoofde van een beroep, immers heeft hij, verdachte, toen en daar, terwijl hij toen en daar werkzaam was als persfotograaf, in die hoedanigheid, een "quadcopter", in ieder geval een modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement, in de lucht laten vliegen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De verweren
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij op 17 juli 2013 in de gemeente Vlaardingen uit hoofde van een bedrijf of beroep met een modelluchtvaartuig (“quadcopter”/drone) heeft gevlogen, subsidiair dat hij dat apparaat heeft laten vliegen in een luchtruim met klasse C (de control zone van het vliegveld te Rotterdam), zonder dat hij daartoe een convenant had gesloten met de plaatselijke luchtverkeersleiding.
De verdachte heeft, zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
De op 17 juli 2013 geldende regelgeving houdt in dat aan personen die als hobby een drone/modelvliegtuig laten vliegen geheel andere eisen worden gesteld dan aan degenen die dat beroeps- of bedrijfsmatig doen. Dat onderscheid is willekeurig en onjuist en per 1 oktober 2015 dan ook terecht vervallen.
Op grond van de op 17 juli 2013 bestaande regelgeving is het voor journalisten praktisch niet mogelijk om bij de nieuwsgaring gebruik te maken van een drone. Dit is in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM, van welk recht de vrijheid van informatie- en nieuwsgaring een onderdeel uitmaakt. De vrijheid van meningsuiting mag slechts worden beperkt voor zover dat noodzakelijk is in een democratische samenleving. Journalisten kunnen door de Regeling modelvliegen hun recht op nieuwsgaring niet praktisch en effectief uitoefenen. Een en ander is ook niet proportioneel tot het doel van de Regeling modelvliegen, te weten de veiligheid.
Ook de opgelegde boete is in strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. Journalisten zijn bij hun werkzaamheden ten behoeve van de nieuwsgaring onder bijzondere omstandigheden ontslagen van de verplichting om zich aan de wet te houden. In het onderhavige geval doet die situatie zich voor.
Tenslotte is de veroordeling onterecht omdat er op 17 juli 2013 sprake was van een onduidelijke regelgeving waardoor het niet duidelijk was wat wel en wat niet mocht.
De conclusie is dat er vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging moet volgen, subsidiair schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Het hof beoordeelt een en ander als volgt.
In het onderhavige geval zijn van toepassing de Wet luchtvaart, het Luchtverkeersreglement en de Regeling modelvliegen, een en ander zoals zij luidden op 17 juli 2013. Artikel 1 van de Regeling modelvliegen bepaalt dat het verboden is om aan het luchtverkeer deel te nemen met een modelluchtvaartuig als bedoeld in artikel 1a eerste lid onderdeel d van het Luchtverkeersreglement, indien dit luchtvaartuig wordt gebruikt uit hoofde van een bedrijf of beroep dan wel tegen vergoeding of met baat.
Hoewel de verdachte zich aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat hij op 17 juli 2013 als hobbyist, en dus niet uit hoofde van een bedrijf of beroep, zijn drone (quadcopter) heeft laten vliegen, heeft hij in hoger beroep uiteindelijk het standpunt ingenomen dat hij de drone beroepsmatig, als journalist, heeft laten vliegen. Het hof gaat dan ook van dit laatste uit, zodat de hiervoor aangehaalde bepaling van de Regeling modelvliegen van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat het niet aan de strafrechter is om te beoordelen of het in de Regeling gemaakte onderscheid tussen het laten vliegen van een modelvliegtuig enerzijds uit hoofde van een bedrijf of beroep en anderzijds niet uit hoofde van een bedrijf of beroep (bijvoorbeeld als hobbyist of anderszins recreatief) een redelijk onderscheid is.
Wel kan de strafrechter, zoals in het onderhavige geval, oordelen over de vraag of een (bepaling in een) regeling, op de overtreding waarvan straf is gesteld, in strijd is met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM.
Dit verdragsrechtelijk gewaarborgd vrijheidsrecht kan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn met het oog op bepaalde in artikel 10 lid 2 EVRM aangeduide belangen.
Het hof stelt voorop dat de hiervoor genoemde toepasselijke wettelijke regelingen niet
tot doelhebben gehad enige noodzakelijk geachte beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 lid 2 EVRM tot stand te brengen. Blijkens het bepaalde in artikel 5.5 van de Wet luchtvaart, op welke bepaling de Regeling modelvliegen gebaseerd is, heeft de regeling (slechts) tot doel de bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim.
Iets anders is dat het
feitelijk effectvan de wettelijke regeling wel tot gevolg kan hebben dat de vrije nieuwsgaring feitelijk beperkt wordt doordat journalisten niet op alle door hen beoogde plaatsen met hulpmiddelen (bijvoorbeeld drone met opnameapparatuur) waarnemingen kunnen doen. Deze feitelijke beperking is naar het oordeel van het hof niet zodanig omvangrijk of ingrijpend dat die op gespannen voet staat met het recht op journalistieke vrijheid. Het recht op journalistieke vrijheid houdt niet in dat journalisten te allen tijde en onder alle omstandigheden tot alle door hen gewenste plaatsen (zoals bij voorbeeld de plaats van een delict), hetzij in persoon hetzij door middel van een hulpmiddel, toegang moeten kunnen hebben om nieuws te vergaren.
Het hof concludeert dat de hiervoor aangehaalde bepaling in artikel 1 Regeling modelvliegen, voor zover deze onderscheid maakt tussen enerzijds bedrijfs- of beroepsmatig gebruik en anderzijds ander gebruik, niet in strijd is met het bepaalde in artikel 10 EVRM, ook al worden journalisten die bij hun professionele werk gebruik willen maken van drones daardoor in hun feitelijke mogelijkheden tot nieuwsgaring beperkt.
Voorts is de vraag aan de orde of de verdachte in het onderhavige geval de regelgeving mocht overtreden en dus een strafbaar feit plegen, hetgeen in het bevestigende geval zou moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
Bij de beoordeling hiervan dient een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, en anderzijds het maatschappelijk belang van de mogelijke openbaarmaking van hetgeen bij gebruikmaking van de drone kon worden waargenomen en het daadwerkelijk nadeel dat door de overtreding is ontstaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij de drone heeft laten vliegen zonder daardoor personen of zaken in gevaar te brengen. Hij kon de drone goed besturen. Hij heeft zich gehouden aan regels van journalistieke ethiek door geen foto’s van slachtoffers te maken. Er is geen ernstige inbreuk op de rechtsorde gemaakt. De drone is opgelaten om te laten zien wat in de toekomst voor journalisten mogelijk zou zijn.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt het door de verdachte opgevoerde belang van het gebruiken van een drone bij journalistieke werkzaamheden, als in het onderhavige geval gedaan, niet dat de geldende regelgeving omtrent dat gebruik - welke regelgeving is gegeven met het oog op de veiligheid van het luchtruim - ter zijde moet worden gesteld. Hieraan doet niet af dat het gebruiken van de drone niet tot onveiligheid of tot enige verstoring van het ter plaatse uitgevoerde politieonderzoek of tot het maken van foto- of filmopnames heeft geleid. Het in dit verband gedane beroep op ontslag van rechtsvervolging wordt dan ook verworpen.
De verdachte kan zich naar het oordeel van het hof evenmin beroepen op straffeloosheid omdat, volgens de stelling van de verdachte, de onderhavige regelgeving hem niet bekend was of omdat deze onduidelijk was. De regelgeving, en met name het bepaalde in artikel 1 lid 1 van de Regeling modelvliegen, is op zich niet onduidelijk. Dat de in deze bepaling gegeven regeling wellicht onevenwichtig was (en later dan ook is gewijzigd) maakt dat niet anders. Dat de verdachte zich op de bewuste dag niet van de precieze inhoud van de regeling op de hoogte had gesteld, is voor zijn rekening en risico. Aan de door de verdachte aangeduide contacten met politiefunctionarissen op de ten laste gelegde dag en een week daarvoor kan de verdachte in redelijkheid niet de verwachting hebben ontleend dat de gebruikmaking van de drone als door hem gedaan op 17 juli 2013 geoorloofd was. Ook dit verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde ingevolge artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf zal worden opgelegd.
Geen straf of maatregel
Het hof ziet in de omstandigheden van het geval, waaronder de nadien gewijzigde regelgeving, aanleiding om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2015.