ECLI:NL:GHDHA:2015:3555

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
200.173.795/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats minderjarige na intrekking hoger beroep door de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De moeder had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 april 2015, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige werd afgewezen. De vader had in zijn verweerschrift verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. Op 30 november 2015 trok de moeder haar hoger beroep in, wat leidde tot de verwerping van haar gronden door het hof.

Het hof oordeelde dat de moeder niet had voldaan aan de voorwaarden van de eerdere beschikking, waardoor de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader moest worden vastgesteld. De vader had de minderjarige na de intrekking van het hoger beroep bij zich genomen, en het hof concludeerde dat de moeder in strijd met het belang van de minderjarige had gehandeld door haar naar een onbekende bestemming te brengen. De beslissing van het hof was uitvoerbaar bij voorraad, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en continuïteit in de zorg voor minderjarigen, en de noodzaak voor ouders om in het belang van het kind te handelen. Het hof heeft de verzoeken van de vader, met uitzondering van de hoofdverblijfplaats, afgewezen en de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 december 2015
Zaaknummer : 200.173.795/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-1436
Zaaknummer rechtbank : C/09/483628
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. L. de Roode, thans mr. M.Y.M. Renken te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 21 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 9 september 2015 een verweerschrift ingediend en op 23 november 2015 een aanvullend verweerschrift tevens houdende vermeerdering van de verzoeken in eerste aanleg. Op 24 november 2015 is het aanvullend verweerschrift inclusief de bijlagen bij het hof ingekomen.
De gecertificeerde instelling heeft op 10 september 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 13 november 2015 een brief van 12 november 2015 met bijlage;
van de zijde van de vader:
- op 30 november 2015 een faxbericht met bijlage.
De raad heeft bij brief van 6 augustus 2015 zijn rapport van 7 juli 2015 aan het hof overgelegd,
met de mededeling niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 30 november 2015 heeft de advocaat van de moeder het hoger beroep namens de moeder ingetrokken.
Bij faxbericht van 2 december 2015 heeft de advocaat van de moeder laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen, omdat zij geen contact meer met de moeder heeft gehad, anders dan haar verzoek om het hoger beroep in te trekken. Zij voelt zich dan ook niet vrij om haar zaak te behartigen met betrekking tot de aanvullende verzoeken van de vader.
De zaak is op 2 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde insteling.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor een verhuizing van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] , (hierna te noemen: de minderjarige) naar [plaatsnaam] afgewezen en is de moeder gelast ervoor zorg te dragen dat de minderjarige - al dan niet samen met haar - binnen veertien dagen na 23 april 2015 zal terugverhuizen naar [plaats] , dan wel naar een plaats in een straal van 20 kilometer vanaf [plaats] . Voorts is bepaald dat de minderjarige, indien de moeder nalaat aan de hiervoor genoemde last te voldoen, haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het anders of meer verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de minderjarige bij beschikking van 20 juli 2015 van de rechtbank Den Haag onder toezicht is gesteld voor de duur van een jaar.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, althans de daarin opgenomen eindbeslissingen, te vernietigen, dan wel en/of alsnog het verzoek van de moeder in eerste aanleg toe te wijzen.
2. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige naar [plaatsnaam] wordt afgewezen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en te bepalen dat de moeder wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. Bij aanvullend verweerschrift, tevens houdende vermeerdering van de verzoeken in eerste aanleg, verzoekt de vader het hof om bij beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat het gezag over de minderjarige bij uitsluiting van de moeder aan de vader toegewezen wordt, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder wordt beëindigd, en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn.
4. De gecertificeerde instelling refereert zich aan het oordeel van het hof.
5. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep ingetrokken. De intrekking van het hoger beroep heeft tot gevolg dat, nu de door de moeder aangevoerde gronden niet meer kunnen worden onderzocht, het hoger beroep van de moeder wordt verworpen.
6. Met betrekking tot de verzoeken van de vader overweegt het hof als volgt. Gelet op het bepaalde in artikel 361 Rv in verbinding met artikel 339 Rv is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de vader pas bij zijn aanvullend verweerschrift incidenteel appel heeft ingesteld er niet aan in de weg staat dat het hof op deze grieven acht slaat. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de situatie na het indienen van het verweerschrift is gewijzigd doordat de moeder de minderjarige op 8 november 2015 niet naar de vader heeft teruggebracht en sindsdien niet bekend is waar de minderjarige verblijft. Het in het aanvullend verweerschrift gedane verzoek tot toewijzing van het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan de vader betreft echter een zelfstandig verzoek dat niet in eerste aanleg is voorgelegd. Een zelfstandig verzoek kan krachtens artikel 362 Rv niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Dit zou de processuele belangen van de moeder schaden en haar een feitelijke instantie ontnemen. De vader is dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek.
7. Met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige overweegt het hof als volgt.
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor een verhuizing van de minderjarige naar [plaatsnaam] afgewezen en gelast dat de moeder ervoor zorg diende te dragen dat de minderjarige - al dan niet samen met de moeder - binnen twee weken na 23 april 2015 terug zou verhuizen naar [plaats] , dan wel naar een plaats in een straal van 20 kilometer vanaf [plaats] . Voorts is bepaald dat, indien de moeder hier niet aan zou voldoen, de minderjarige de hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben. Gebleken is dat de moeder de minderjarige binnen deze termijn vanuit [plaatsnaam] naar haar familie, woonachtig in [plaats] , heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet voldaan aan de in de bestreden beschikking opgenomen opschortende voorwaarde voor het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader. De minderjarige is op 12 mei 2015 door de vader bij de familie van de moeder opgehaald en vanaf dat moment verbleef de minderjarige voltijds bij de vader en de grootouders vaderszijde, bij wie de vader inwoont. Vervolgens heeft de gecertificeerde instelling zich in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige ingezet voor een, in eerste instantie begeleide, bezoekregeling tussen de moeder en de minderjarige en toegewerkt naar onbegeleide weekenden bij de moeder in [plaatsnaam] . Na het eerste weekend van onbegeleid bezoek van de minderjarige aan de moeder heeft de moeder de minderjarige op 8 november 2015 niet teruggebracht naar de vader. Het enige dat de vader nadien van de minderjarige of de moeder heeft vernomen, is een kaartje van de minderjarige met als afzender een adres in de [land] .
8. Naar het oordeel van het hof is de handelwijze van de moeder in strijd met het belang van de minderjarige. Onweersproken is dat de minderjarige altijd intensief verzorgd werd door de vader en de grootouders vaderszijde, bij wie zij een aantal dagen van de week verbleef en met wie zij een heel goede band heeft. Thans is de minderjarige door de moeder meegenomen naar een onbekende bestemming. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader, ondanks zijn problematiek, het belang van de minderjarige voorop stelt. Zo heeft hij ondanks zijn bedenkingen meegewerkt aan het contact tussen de moeder en de minderjarige, met deze desastreuze afloop als gevolg. De minderjarige is thans verstoken van het contact met de vader, haar grootouders vaderszijde, haar school, hulpverlening en dagelijkse activiteiten. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bepaald dient te worden. Gezien de ernst van de situatie doet het hof ter zitting uitspraak.
9. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verwerpt het hoger beroep van de moeder;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot eenhoofdig gezag over de minderjarige;
bepaalt, in aanvulling op de beschikking van 23 april 2015 van de rechtbank Den Haag, de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] , bij de vader, en verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, I. Obbink-Reijngoud en S. Sierksma, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 december 2015 en geminuteerd op 16 december 2015.