ECLI:NL:GHDHA:2015:3635

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.167.220/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kamminga
  • Labohm
  • Van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zijn alimentatieverplichting aan de vrouw was vastgesteld op € 1.274,- per maand. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om verhoging van de alimentatie naar € 2.177,34 per maand. De man stelt dat hij door zijn schulden geen draagkracht heeft om de alimentatie te betalen en dat de rechtbank ten onrechte zijn inkomen heeft gecorrigeerd. De vrouw betwist de financiële situatie van de man en stelt dat hij in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de zaak op 18 november 2015 behandeld en komt tot de conclusie dat de man, gezien zijn schuldenlast en financiële situatie, geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt de alimentatie op nihil, met ingang van 16 juni 2014. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 november 2015
Zaaknummer : 200.167.220/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-4533
Zaaknummer rechtbank : C/09/467854
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C. Car te Den Haag,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te Naaldwijk.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 30 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 december 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 3 augustus 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 30 september 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 2 juni 2015 een V-formulier van 1 juni 2015 met bijlagen;
- op 10 juni 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijbehorend V-formulier met bijlage;
- op 28 september 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 29 september 2015 ingekomen als brief met bijlagen;
- op 29 september 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 1 oktober 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 30 september 2015 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 9 oktober 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 30 januari 2012 – de door de man met ingang van 16 juni 2014 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 1.274,- per maand bepaald, vanaf de dag van afgifte van de bestreden beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie met ingang van datum verzoekschrift, althans op een door het hof vast te stellen datum, op € 0,- althans op een door het hof vast te stellen bedrag, vast te stellen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de man af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en te bepalen dat de partneralimentatie, met ingang van 16 juni 2014, op € 2.177,34 per maand te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang (naar het hof begrijpt) als het hof juist acht.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans alle verzoeken van de vrouw integraal af te wijzen.
5 . De man voert het volgende aan. Bij de berekening van de draagkracht van de man zijn de ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding aangegane schulden en overige schulden niet meegenomen. De man stelt vanwege de omvang van de schulden waarop hij aflost geen draagkracht, althans onvoldoende draagkracht te hebben om de vastgestelde partneralimentatie te kunnen betalen. Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn inkomen over het jaar 2013 heeft gecorrigeerd als gedaan. De man concludeert dat, nu er bij de vaststelling van de partneralimentatie van onvolledige gegevens is uitgegaan, er een wijziging dient plaats te vinden waarbij met de schulden, althans met de aflossing daarvan, rekening wordt gehouden.
6. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. Zij betwist dat de ten behoeve van de huishouding aangegane schulden van de man aan hem zijn toebedeeld en door hem worden afgelost. De man had en heeft een eenmanszaak, waarvoor hij schulden is aangegaan. Hij heeft altijd enkel de rente betaald en niet of nauwelijks aflossingen verricht, terwijl hij dit gelet op zijn inkomen wel heeft kunnen doen. De vrouw betwist de post advocaatkosten die in het jaarrapport van 2013 is opgenomen, bij gebrek aan onderliggende bewijsstukken. Voorts is de vrouw van mening dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het doorlopende krediet bij Interbank een zakelijke last van de onderneming van de man betreft, evenals de schuld aan autobedrijf [naam autobedrijf] , zodat met de aflossingen op deze schulden geen rekening dient te worden gehouden bij de berekening van zijn draagkracht. De vrouw betwist de door de man genoemde last van Laser Services bij gebrek aan onderliggende bewijsstukken waaruit blijkt dat de maandelijkse aflossing omhoog is gegaan als gesteld en de schuld nog steeds niet is afgelost. Ook betwist de vrouw dat de man per maand een bedrag van € 1.047,- aflost aan de belastingdienst, omdat uit eerdere stukken een aflossingsverplichting van € 500,- per maand blijkt. Ervan uitgaande dat de belastingschuld over de periode 2010 tot en met 2012 inmiddels is afgelost wenst de vrouw inzage te krijgen op welke periode voornoemde schuld betrekking heeft. Voorts betwist de vrouw het bestaan van de schuld van € 7.000,- bij de partner van de man, nu hij geen bankafschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij dit bedrag heeft ontvangen van zijn partner. Daarnaast merkt de vrouw op dat, gelet op het feit dat de man deze schuld in 35 termijnen zou aflossen, de lening inmiddels zou moeten zijn afgelost. De vrouw betwist de draagkrachtberekening van de man. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw namens haar betwist dat partijen zich tot de notaris hebben gewend en dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld.
7. In incidenteel appel voert de vrouw het volgende aan. Zij is van mening dat de rechtbank ten onrechte de partneralimentatie heeft verlaagd naar € 1.274,- per maand. De man heeft niet gemotiveerd dat zijn inkomen gewijzigd is, reden waarom hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Voorts betwist de vrouw dat het eigen risico ziektekosten van de man dient te worden bepaald op € 30,- per maand, nu de man in zijn verzoekschrift heeft gesteld dat hij € 18,33 per maand betaalt aan eigen risico. Hiervan wordt echter geen bewijs overgelegd, zodat de vrouw van mening is dat in het geheel geen rekening dient te worden gehouden met enig bedrag aan eigen risico. Ook de maandelijkse premie voor uitkering bij ziekte, ongeval of invaliditeit bedraagt niet € 415,- per maand maar € 406,19 per maand, zoals de man in zijn verzoekschrift stelt. Van dit hogere bedrag is overigens ook geen bewijs overgelegd. Uit het huurcontract van de man blijkt dat de huurlast inclusief servicekosten € 899,30 per maand bedraagt. De vrouw is van mening dat rekening dient te worden gehouden met een huurlast van € 449,65 per maand en niet met een huurlast van € 461,- per maand zoals de rechtbank heeft gedaan.
8. De man verweert zich daartegen als volgt. Zijn inkomen over 2013 is € 55.382,-. Dit betekent dat zijn inkomen wel degelijk is gewijzigd. Voorts merkt de man op dat hij in hoger beroep voldoende schriftelijke bescheiden heeft overgelegd waaruit de maandelijkse premie bij ziekte, ongeval of invaliditeit blijkt en waaruit blijkt dat zijn eigen risico in verband met zijn ziektekosten € 30,- per maand bedraagt. Ook heeft hij stukken in het geding gebracht waaruit zijn huurlast van € 982,32 per maand blijkt. Naar zijn mening heeft de rechtbank ten onrechte de huurlast door twee gedeeld om reden dat zijn nieuwe partner geacht wordt mee te betalen aan de huur, nu dit volgens de tremanormen niet meer op deze manier wordt gedaan. Daarnaast stelt de man dat de vrouw zwart werkt bij een bakkerij waarbij zij naast haar bijstandsuitkering € 400,- per maand bijverdient. De man is van mening dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen onderhoud te voorzien nu zij in het verleden heeft gewerkt en ook nu nog werkt. Zij kan dus haar werkzaamheden eenvoudig uitbreiden. Ten slotte stelt de man dat partijen in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar de notaris zijn geweest. De vrouw dient in het kader van overbedeling € 46.122,72 aan de man te betalen. Dit heeft zij tot op heden niet gedaan, noch heeft zij een voorstel tot betaling gedaan. De man acht het om die reden in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat hij zowel met alle huwelijkse schulden blijkt zitten en daarnaast ook nog partneralimentatie moet betalen terwijl de vrouw niets aan de man betaalt.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen partijen in geschil is de draagkracht van de man en de behoeftigheid van de vrouw. De behoefte van de vrouw van € 2.105,- bruto per maand staat tussen partijen vast. Voorts is niet in geschil dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Het hof zal eerst de draagkracht van de man beoordelen.
Inkomen man
10. De man exploiteert een bedrijf in de vorm van een eenmanszaak, [naam] . Uit het jaarrapport 2013 blijkt dat het resultaat van deze onderneming € 55.382,- bedroeg. Uit de balans volgt dat er nagenoeg geen activa zijn en dat de kapitaalsrekening van de man negatief is. Het hof beoordeelt de financiële situatie van de man als zwak en zorgelijk. Anders dan de rechtbank zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van het resultaat zoals opgenomen in de jaarrekening. Voor het hof is er geen enkele aanleiding om een correctie toe te passen in de resultaten rekening, dit in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof ligt het niet op de weg van de rechter om op de winst- en verliesrekening een correctie aan te brengen op de kosten die betrekking hebben op een arbeidsgeschil. Het aanbrengen van een correctie in de winst- en verliesrekening heeft (ook) fiscale gevolgen. De rechter dient naar het oordeel van het hof hierin een grote mate van terughoudendheid te betrachten aangezien hij niet over alle achterliggende gegevens beschikt.
Lasten man
11. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dan de man aanzienlijke schulden heeft. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat bij de berekening van de draagkracht van de man ook met zijn zakelijke schulden rekening dient te worden gehouden, nu de man een eenmanszaak drijft als gevolg waarvan hij persoonlijk aansprakelijk is voor de uit hoofde van zijn onderneming aangegane schulden. Naar het oordeel van het hof is de schuldenlast van de man zodanig dat geen enkele draagkrachtruimte resteert om enig bedrag aan partneralimentatie te voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 16 juni 2014 op nihil stellen.
12. Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan de beoordeling van de behoeftigheid van de vrouw en behoeft hetgeen partijen voor het overige over en weer naar voren hebben gebracht, geen bespreking meer.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 30 januari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 16 juni 2014 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2015.