Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals vastgesteld door rechtbank in het bestreden vonnis.
Dat het den Hove behage op (het hof begrijpt) de gronden zoals opgenomen in de memorie van grieven het vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 7 augustus 2013, gewezen onder rolnummer 1237635 RI EXPL 13-2851, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen zoals door appellant in zijn inleidende dagvaarding is gevorderd.
3. Door de man is in zijn inleidende dagvaarding gevorderd:
- te vernietigen het vonnis van de rechtbank, team kanton, Den Haag op 7 augustus 2013 gewezen en opnieuw rechtdoende de bewindvoerder te veroordelen om aan de man primair te voldoen een bedrag van € 18.516,61 vermeerderd met de wettelijke rente hierover per 25 juli 2011 althans een zodanige datum als het Gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren, subsidiair de verdeling zoals tussen partijen overeengekomen bij convenant van 30 augustus 2011 te vernietigen en aldus opnieuw vast te stellen dat de schuld bij NVF voorschotbank dient te worden verdeeld en dat de vrouw aan de man nog dient te voldoen een bedrag van € 18.516,61;
- veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van deze procedure als ook de procedure in eerste aanleg waaronder ook de nakosten.
4. Door de bewindvoerder is aangevoerd dat de door de man bij schriftelijk pleidooi geformuleerde grief tardief is.
5. Het hof overweegt als volgt. In dagvaardingsprocedures mogen de grieven in beginsel niet in een later stadium dan in de memorie van grieven worden aangevoerd omdat dit volgens art. 347 lid 1 Rv (de twee-conclusieregel) het enige processtuk is dat appellant mag nemen. De wederpartij mag immers bij het inrichten van zijn/haar verweer in beginsel er van uitgaan dat de omvang van de rechtsstrijd door de conclusie van eis is vastgelegd en behoeft geen rekening ermee te houden dat zijn/haar verweer tot nieuwe grieven aanleiding kan geven. Op deze strakke regel kan slechts in een drietal situaties een uitzondering worden gemaakt:
- bij een ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij;
- indien onverkorte toepassing van de regel in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde;
wegens de bijzondere aard van de desbetreffende procedure.
6. Het beroep van de man – eerst bij schriftelijk pleidooi – op art 3:196 BW kan naar het oordeel van het hof worden opgevat als een nieuwe grief. Het hof is van oordeel dat het beroep van de bewindvoerder op de twee-conclusieregel niet in strijd is met een goede procesorde. De man had in zijn memorie van grieven een beroep op art 3:196 BW kunnen doen. Er is niet sprake van een nieuw feit dat een ander licht op de zaak doet schijnen. Het hof zal niet ingaan op hetgeen de man heeft aangevoerd met betrekking tot art 3:196 BW.
7. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven gemeenschappelijk.
8. Relevant is de vraag wat partijen met elkaar zijn overeengekomen in het kader van de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen hebben mogen afleiden. Partijen hebben deze gevolgen vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. Bij het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant werd de vrouw bijgestaan door een advocaat en de man werd bijgestaan door een financieel adviseur.
9. In het echtscheidingsconvenant van partijen zijn de navolgende bepalingen opgenomen:
- het krediet bij de NVF voorschotbank is inmiddels door de man afgelost om aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 3 van dit convenant beschreven koopovereenkomst, die zonder medeweten en/of toestemming van de vrouw door de man is aangegaan, te kunnen voldoen;
- partijen verklaren met inachtneming van en na uitvoering van bovenstaande bepalingen ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar over en weer finale kwijting en décharge te verlenen.
10. Uit de huwelijkse voorwaarden van partijen volgt dat partijen hebben gekozen voor de wettelijke gemeenschap van goederen met uitsluiting van enkele goederen. Het hof gaat er van uit dat de schuld aan de NVF Voorschotbank aldus aangemerkt moet worden als een gemeenschapsschuld. Uit de gewisselde stukken volgt dat de schuld aan de NVF Voorschotbank een schuld was waarvoor bovendien beide partijen aansprakelijk waren. Deze schuld is op 25 juli 2011 afgelost. De aflossing heeft plaatsgevonden na datum van ontbinding van het huwelijk en voor het sluiten van het echtscheidingsconvenant.
11. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank had moeten oordelen dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de NVF Voorschotbank. Het verweer van de bewindvoerder richt zich er op dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat de man deze gemeenschapsschuld als een eigen schuld zal voldoen en de vrouw ter zake die schuld zou vrijwaren.
12. Naar het oordeel van het hof volgt uit de wet dat beide partijen draagplichtig zijn met betrekking tot voormelde gemeenschapsschuld. In het kader van de verdeling staat het partijen vrij om afspraken te maken wie van hen de schuld ook daadwerkelijk zal inlossen en onder welke voorwaarden.
13. Het hof begrijpt uit de tweede grief van de man dat het niet zijn bedoeling is geweest om de schuld aan NVF Voorschotbank geheel als een eigen schuld te voldoen. In zijn schriftelijke pleidooi verklaart de man: “Voor iets dat niet in het convenant is geregeld, kan ook geen finale kwijting worden verleend. Gelet op de wettelijke verdeling van deze draagplicht dient de vrouw hem de helft te vergoeden.”. In zijn schriftelijke pleidooi erkent de man dat de algemene regels van dwaling niet van toepassing zijn op de verdeling van een huwelijksgemeenschap.
14. Door de bewindvoerder is tegen de stellingen van de man gemotiveerd verweer gevoerd. Door de bewindvoerder is onder meer aangevoerd:
- als het de bedoeling van partijen ware geweest dat de vrouw ter zake van de voormalige NVF schuld iets aan de man verschuldigd zou zijn, dan zou dat in het convenant zijn opgenomen;
- de man is niet op het verkeerde been gezet, hij heeft immers zelf voorgesteld de schuld voor eigen rekening te nemen;
- de vrouw mocht er op vertrouwen dat nu er op het opgestelde concept-convenant of de definitieve versie daarvan van de zijde van de man geen commentaar of kritiek kwam, de inhoud van het convenant conform de gemaakte afspraak was.
15. Het hof stelt voorop, dat de uitleg van het onderhavige convenant volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient te geschieden aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Deze maatstaf brengt mee dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
In het licht van deze maatstaf oordeelt het hof als volgt. Beide partijen werden door een derde bijgestaan. De taalkundige betekenis van de onderhavige bepaling uit het convenant is op zichzelf duidelijk. Dat de man een keuze heeft gemaakt voor bijstand van een financieel adviseur in plaats van een jurist komt voor zijn rekening en risico. De financieel adviseur van de man heeft het echtscheidingsconvenant ten behoeve van de man beoordeeld. Het feit dat deze adviseur of de man geen jurist heeft ingeschakeld om te bezien wat de rechtsgevolgen zouden zijn voor de man indien hij akkoord zou gaan met het convenant, komt voor diens rekening en risico. De man had bovendien een eigen belang bij het aflossen van de schuld aan NVF Voorschotbank, de man kon anders de verkrijging van zijn huis niet financieren dat hij reeds had gekocht. Het had op de weg van de man gelegen om bij het tot stand komen van de regeling en de vastlegging daarvan duidelijkheid te verschaffen dan wel te verlangen over de door hem (thans) voorgestane betekenis van die betreffende bepaling in het convenant, namelijk of hij al dan niet de helft van de onderhavige schuld op de vrouw zou kunnen verhalen. In het onderhavige geval heeft de vrouw redelijkerwijs ook de betekenis kunnen geven aan de meergenoemde bepaling die zij bepleit en heeft zij onder de omstandigheden van het geval ook redelijkerwijs van de man mogen verwachten dat hij de onderhavige gemeenschapsschuld in de onderlinge verhouding van partijen geheel voor zijn rekening zou nemen zonder dat daarbij een regresvordering op haar ontstond.
16. Gezien vorenstaand oordeel is het hof van oordeel dat er geen grond meer is om de man toe te laten tot bewijs.
17. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten in hoger beroep tussen partijen te compenseren.