ECLI:NL:GHDHA:2015:3659

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
22-005563-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heling van gestolen schilderijen en poging tot witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich samen met mededaders schuldig heeft gemaakt aan de heling van twee schilderijen van oude meesters, die eerder waren gestolen uit een museum in Leerdam. De schilderijen, 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals en 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael, hadden een gezamenlijke waarde van meer dan € 15.000.000. De verdachten trachtten te bemiddelen tussen de dieven en een verzekeringsmaatschappij, met de bedoeling om een aanzienlijk bedrag te verdienen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 103 dagen en een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De zaak kwam aan het licht na een undercoveroperatie waarbij een burgerpseudokoper werd ingezet. De verdachte en zijn medeverdachten werden op 28 oktober 2011 aangehouden, voordat de overdracht van het schilderij aan de burgerpseudokoper kon plaatsvinden. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de schilderijen afkomstig waren van diefstal en dat hij zich schuldig maakte aan zowel heling als witwassen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele herkomst van de schilderijen, maar het hof verwierp dit argument. De verdachte had eerder contact gehad met een advocaat en was zich bewust van de risico's van zijn handelen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, gezien de waarde van de gestolen schilderijen en het feit dat de verdachte de dieven financieel voordeel had willen bieden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005563-12
Parketnummer: 11-870544-11
Datum uitspraak: 23 december 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1963,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 december 2014, 17 december 2014, 25 november 2015, 2 december 2015 en 9 december 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
A.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans één of meer schilderij(en), te weten
- ' Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, en
- ' Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael
(telkens) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen , terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die/dat schilderij(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen schilderij(en) betrof;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend
gebleven mededader(s) op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans één of meer schilderij(en), te weten
- ‘ Lachende jongen met bierkruik’ van Frans Hals, en
- ‘ Boslandschap met bloeiende vlier’ van Jacob van Ruysdael
(telkens) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben
overgedragen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3]
en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die/dat schilderij(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen schilderij(en) betrof,
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of suggesties voorzien met betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met
betrekking tot genoemd(e) schilderij(en) voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];
en/of
B.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 26 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten twee, althans één of meer, schilderij(en), te weten
- ' Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, en
- ' Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat schilderij(en), of wie die/dat schilderij(en), voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat schilderij(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal althans van enig misdrijf
en/of
die/dat schilderij(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van die/dat schilderij(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat schilderij(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf;
subsidiair, voor zover her vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend
gebleven mededader(s) te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten twee, althans één of meer, schilderij(en), te weten
- ‘ Lachende jongen met bierkruik’ van Frans Hals, en
- ‘ Boslandschap met bloeiende vlier’ van Jacob van Ruysdael
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) was/waren van die/dat schilderij(en), of wie die/dat schilderij(en),
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat schilderij(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal althans van enig misdrijf
en/of
die/dat schilderij(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of
meer onbekend gebleven mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden
krijgen en/of overdragen van die/dat schilderij(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat schilderij(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of
suggesties voorzien met betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met betrekking tot genoemd(e) schilderij(en) voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];
2.
A.hij in of omstreeks de periode van 27 oktober tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, na genoemd schilderij te hebben overgebracht naar een woning in de gemeente Diemen en (aldaar) te hebben overgedragen aan een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), een bedrag van 75.000 euro in ontvangst genomen;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend gebleven mededader(s) in of omstreeks de periode van 27 oktober tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten ‘Boslandschap met bloeiende vlier’ van Jacob van Ruysdael, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s), na genoemd schilderij te hebben
overgebracht naar en woning in de gemeente Diemen en (aldaar) hebben overgedragen aan een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), een bedrag van 75.000 euro in ontvangst genomen,
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of
suggesties voorzien met betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met betrekking tot genoemd(e) schilderij(en)voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];
en/of
B.
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag van 75.000 euro, althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dit geldbedrag middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend gebleven mededader(s) in of omstreeks de periode van 27 oktober tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag van 75.000 euro, althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven en/of
voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dit geldbedrag middellijk uit enig misdrijf afkomstig was,
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of suggesties voorzien net betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met betrekking tot genoemd(e) schilderij(en) voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];
3.
A.hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, de navolgende handeling(en) heeft/hebben verricht:
- het voeren van overleg/bespreking(en) over het verkopen/tegen een vergoeding overdragen van dat schilderij met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- het maken en/of verstrekken van een of meerdere foto's van dat schilderij aan die persoon, en/of
- het overbrengen van dat schilderij naar een hotel in de gemeente Haarlemmerliede, en/of
- dat schilderij laten beoordelen/bekijken door die persoon en/of een expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag /beloning (van 1.425.000 euro) aan te nemen /te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend gebleven mededader(s) op één of meer tijdstip (pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk gevat (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten ‘Lachende jongen met bierkruik’ van Frans Hals, de navolgende handeling(en) heeft/hebben verricht:
- het voeren van overleg/bespreking(en) over het verkopen/tegen een vergoeding overdragen
van dat schilderij met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als
vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij) en/of
- het maken en/of verstrekken van een of meerdere foto’s van dat schilderij aan die persoon, en/of
- het overbrengen van dat schilderij naar een hotel in de gemeente Haarlemmerliede, en/of
- dat schilderij laten beoordelen/bekijken door die persoon en/of een expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag/beloning (van 1.425.000 euro) aan te nemen /te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 22 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of suggesties voorzien met betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met
betrekking tot genoemd(e) schilderij(en)voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];
en/of
B.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf, om een geldbedrag van 1.425.000 euro, althans enig geldbedrag, te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf,
- overleg/bespreking(en) heeft/hebben gevoerd over het verkopen/tegen een vergoeding overdragen van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals,met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben overgebracht naar een hotel in de gemeente Haarlemmerliede, en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben laten beoordelen/bekijken door die persoon en/of een expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag van 1.425.000 euro aan te nemen/te ontvangen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend gebleven mededader(s) op één of meer tijdstip (pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk gevat (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s)voorgenomen misdrijf om een geldbedrag van 1.425.000 euro, althans enig geldbedrag, te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf,
- overleg/bespreking(en) heeft/hebben gevoerd over het verkopen/tegen een vergoeding
overdragen van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten ‘Lachende jongen met bierkruik’ van Frans Hals,met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (‘die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben overgebracht naar een hotel in de
gemeente Haarlemmerliede, en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben laten beoordelen/bekijken door die
persoon en/of een expert/deskundige teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag van 1.425.000 euro aan te nemen/te ontvangen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of suggesties voorzien met betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met betrekking tot genoemd(e) schilderij(en)voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];
4.
hij op of omstreeks 28 oktober 2011 te Amsterdam alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 4 van de wet Wapens en Munitie, te weten een knal-/ alarmpistoolvan het merk Kima, model 85 auto, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 28 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer één kilo (999,1 gram), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van een gedeelte van het onder 1 B ten laste gelegde (de in de tenlastelegging als eerste opgenomen witwasvariant) vrijgesproken en ter zake van het overige ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van een gedeelte van het onder 1 B ten laste gelegde (de in de tenlastelegging als eerste genoemde witwasvariant). Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De achtergrond van deze strafzaak
Ter beoordeling van het hof liggen de zaken voor van drie verdachten: [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Het verwijt dat het openbaar ministerie hen maakt betreft kort samengevat de door hen beoogde rol als intermediair tussen degenen die in Leerdam in mei 2011 twee kostbare schilderijen (een Frans Hals met een waarde van circa € 15.000.000,- en een Van Ruysdael met een waarde van circa € 100.000,-) hebben gestolen en de verzekeringsmaatschappij. Daarbij hadden de verdachten voor ogen dat zij een substantieel deel van de tien procent van de waarde van de schilderijen (door hen “vindersloon” genoemd) van de verzekeringsmaatschappij zouden moeten ontvangen. Aan de kant van de dieven trad (de inmiddels onherroepelijk veroordeelde) [medeverdachte 3] als onderhandelaar op. Aan de kant van de ‘verzekeringsmaatschappij’ had justitie de burgerpseudokoper A 3390, zich noemende [burgerpseudokoper] (hierna: A 3390), ingezet. A 3390 moest zich voordoen als verzekeringsman en was al eerder in contact gebracht met de verdachte [medeverdachte 1], met het oog op het in bezit krijgen van een zestal schilderijen die, vóór de diefstal in Leerdam, in Almelo waren gestolen.
Na het eerste contact met [medeverdachte 3] is de inzet van de drie verdachten er allereerst op gericht geweest om vast te stellen dat [medeverdachte 3] de beschikking kon krijgen over de twee schilderijen en die aan hen kon leveren. Daartoe moesten foto’s van de schilderijen, samen met een recente krant, op tafel komen; dat gebeurde begin september 2011. In de loop van oktober 2011 zijn de onderhandelingen, met aan de ene kant [medeverdachte 3] en aan de andere kant A 3390, er op gericht geweest om te komen tot een prijs voor en (gefaseerde) overdracht van beide genoemde schilderijen. Die onderhandelingen mondden erin uit dat op 27 oktober 2011 door A 3390 een ‘aanbetaling’ van € 25.000,- aan [medeverdachte 2] is gedaan. De volgende ochtend heeft [medeverdachte 1] de Van Ruysdael aan A 3390 tegen betaling van nog eens € 50.000,- geleverd. Van deze € 75.000,- werd € 60.000,- aan [medeverdachte 3] betaald; de overige € 15.000,- verdeelden [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] onder elkaar. Afgesproken was dat in de middag van 28 oktober 2011 in een hotel in Haarlemmerliede de Frans Hals aan A 3390 zou worden overgedragen, in ruil voor een bedrag van € 1.425.000,-. In dat hotel, nog voordat het geld werd overhandigd, zijn de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Later die dag werd de verdachte [verdachte] aangehouden in Amsterdam.
Geldigheid van de dagvaarding
Het is evident dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd onder 3 B het medeplegen van een
pogingtot witwassen dan wel medeplichtigheid daaraan ten laste te leggen. In de tenlastelegging is echter zowel in het primaire als in het subsidiaire gedeelte een zinsnede opgenomen, die ziet op het voltooide delict.
In het primaire gedeelte is dat de zinsnede:
“terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf”.
In het subsidiaire gedeelte is dat de zinsnede:
“terwijl die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf”.
Deze zinsneden passen uitsluitend bij een voltooide vorm van witwassen. Naar het oordeel van het hof is het onder 3 B ten laste gelegde hierdoor innerlijk tegenstrijdig, waardoor niet is voldaan aan de eisen van artikel 261 Sv.
Het hof zal gelet op het vorenstaande de dagvaarding nietig verklaren voor zover het betreft het onder 3 B (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
Het nietig verklaarde onderdeel van de tenlastelegging zal hieronder in de bewezenverklaring worden weergegeven met dubbele doorhaling en onderstreept, teneinde die onderdelen te onderscheiden van de niet bewezen verklaarde bestanddelen.
Bespreking van de gevoerde verweren
De zaak van de verdachte is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Per zaak zijn verschillende verweren gevoerd. Deze zullen, nu de raadslieden over en weer naar elkaars verweren hebben verwezen, gezamenlijk worden besproken.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting
De verdediging heeft bepleit dat in het voorbereidend onderzoek van de onderhavige zaak (een opeenstapeling van) (vorm)verzuimen heeft/hebben plaatsgevonden. Aangevoerd is – kort gezegd – dat:
in de onderhavige zaak A 3390 vanaf in ieder geval 14 augustus 2011 werkzaamheden heeft verricht, terwijl daar geen wettelijke grondslag voor bestond. De overeenkomst tot burgerpseudokoop werd immers niet eerder dan op 17 augustus 2011 door de officier van justitie ondertekend. De inzet van A 3390 in de periode van 14 tot en met 16 augustus 2011 is derhalve onrechtmatig, hetgeen een vormverzuim oplevert waardoor belangen van de verdachten zijn geschaad;
in de onderhavige zaak niet had mogen worden overgegaan tot de inzet van een burgerpseudokoper, omdat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie heeft niet voldaan aan de in artikel 126ij Sv bedoelde motiveringseis van de gevolgde werkwijze. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op;
A 3390 onrechtmatig heeft gehandeld door de verdachten uit te lokken dan wel onder druk te zetten om de levering van de schilderijen te bewerkstelligen, terwijl hun opzet tevoren niet reeds daarop was gericht. Daarmee is het Tallon-criterium geschonden.
Voorgaande punten maken volgens de verdediging dat de beginselen van de goede procesorde in ernstige mate zijn geschonden, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachten tekort is gedaan aan hun recht op een eerlijk proces.
Primair dient dit naar de mening van de verdediging te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Subsidiair moet dit volgens de verdediging leiden tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat is verkregen door de inzet van A 3390, wegens onrechtmatige verkrijging daarvan, hetgeen zou moeten resulteren in een integrale vrijspraak. Meer subsidiair is strafvermindering bepleit.
Met betrekking tot het onder
a)gestelde overweegt het hof dat A 3390 niet pas op 14 augustus 2011 is gestart met zijn werkzaamheden. Hij was reeds in het kader van het strafrechtelijk onderzoek Egidio – in de eerder genoemde Almelose zaak -, op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 126ij Sv, als burgerpseudokoper (die zich voordeed als verzekeringsman) in contact met de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Dat onderzoek had betrekking op zes schilderijen die op 30 december 2009 in Almelo zijn gestolen. Op 14 augustus 2011 heeft [medeverdachte 1] uit eigen beweging A 3390 gebeld. [medeverdachte 1] wilde afspreken met hem, omdat hij ‘iets groots’ had. [medeverdachte 1] zei dat ze het er al eerder over hadden gehad, over ‘die twee’. Op 15 augustus 2011 belde [medeverdachte 1] wederom naar A 3390 om een afspraak te maken. Hij zei: “Dit is honderd procent. Ik heb zelfs de krant erbij”. Zij spraken af om elkaar die avond te ontmoeten in een hotel. De begeleiders van A 3390 gaven A 3390 de opdracht om [medeverdachte 1] te ontmoeten in het hotel en informatie in te winnen over de aanbieding die [medeverdachte 1] in de telefoongesprekken van 14 en 15 augustus 2011 had gedaan. Pas tijdens de ontmoeting in het hotel werd duidelijk dat [medeverdachte 1] de beschikking zou kunnen krijgen over de twee in de onderhavige zaak aan de orde zijnde gestolen schilderijen uit Leerdam. Gelet op het vorenstaande is op 16 augustus 2011 besloten het onderzoek over te dragen aan het openbaar ministerie in het arrondissement Rotterdam/Dordrecht, onder de onderzoeksnaam Kopie. Op 17 augustus 2011 is vervolgens besloten ook in het onderzoek Kopie een burgerpseudokoper in te zetten, met als doel de aankoop van de twee schilderijen uit Leerdam. Hiertoe is een - nieuwe -overeenkomst gesloten met A 3390.
Anders dan de verdediging meent, is er naar het oordeel van het hof op dit punt geen sprake van een vormverzuim. Op 14 en 15 augustus 2011 was in het onderzoek Egidio – een zaak waarin eveneens werd onderhandeld tussen A 3390 en de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de levering van gestolen schilderijen – een overeenkomst als bedoeld in artikel 126ij Sv van kracht. Dat toen een dergelijke overeenkomst met betrekking tot de twee Leerdamse schilderijen uit de onderhavige zaak nog niet bestond, spreekt voor zichzelf. Immers, eerder dan 15 augustus 2011 was niet bekend dat [medeverdachte 1] daarover zou kunnen beschikken en voor het openbaar ministerie was niet te voorzien dat [medeverdachte 1] met mededelingen daaromtrent zou komen. Tot aan het moment van de ontmoeting in het hotel op 15 augustus 2011 was een overeenkomst tot burgerpseudokoop met betrekking tot de Leerdamse schilderijen niet vereist. Naar aanleiding van die ontmoeting heeft het openbaar ministerie spoedig gehandeld, door de zaak op 16 augustus 2011 over te dragen en door op 17 augustus 2011 een overeenkomst tot burgerpseudokoop te sluiten in het onderzoek Kopie. Het hof stelt vast dat A 3390 na de ontmoeting in het hotel op 15 augustus 2011 niet eerder handelingen met betrekking tot het onderzoek Kopie heeft verricht dan op 17 augustus 2011, de datum van het sluiten van de nieuwe overeenkomst. Alles overwegende oordeelt het hof dat er geen sprake is geweest van onrechtmatige inzet van A 3390 in het onderzoek Kopie. Voor zijn optreden heeft voortdurend een wettelijke grondslag bestaan.
Met betrekking tot het onder
b)gestelde overweegt het hof dat bij de inzet van een bijzondere opsporings-bevoegdheid dient te worden gekeken naar de aard van het misdrijf, de impact hiervan en de overige bijzondere omstandigheden. In de onderhavige zaak gaat het om twee gestolen schilderijen, waarover de verdachte [medeverdachte 1] volgens zijn mededelingen de beschikking zou kunnen krijgen. Het doel van het openbaar ministerie was om de schilderijen in ongeschonden staat terug te krijgen. Gelet op het feit dat het gaat om twee uiterst waardevolle schilderijen die tot het cultureel erfgoed van Nederland behoren, staat naar het oordeel van het hof het middel van burgerpseudokoop in redelijke verhouding tot dat doel. Daarmee is voldaan aan de proportionaliteitseis.
Naar het oordeel van het hof is eveneens voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. Niet is aannemelijk geworden dat met de inzet van minder zware, traditionele opsporingsmiddelen bovenstaand doel zou worden bereikt. De ervaring leert dat men in zaken als de onderhavige een lange adem nodig heeft om tot een goed einde te komen. Onderhandelen over de terugkomst van de schilderijen is daarbij onvermijdelijk. Blijkens het tweede lid van artikel 126ij Sv mag tot de inzet van een burgerpseudokoper pas worden overgegaan indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126i Sv (opsporingsambtenaar als pseudokoper) kan worden gegeven. Het vierde lid van artikel 126ij Sv eist dat dit door de officier van justitie wordt gemotiveerd. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat een dergelijke motivering ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tot burgerpseudokoop in het onderzoek Kopie ontbrak, kan in ieder geval worden vastgesteld dat dit op een later moment is hersteld. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gewezen op de schriftelijke motivering die is opgenomen in de aanvraag tot inzet van een burgerpseudokoper in het onderzoek Egidio (zie losse dossierstukken), welke motivering tevens ten grondslag heeft gelegen aan de overeenkomst tot burgerpseudokoop in het onderzoek Kopie. De officier van justitie heeft die motivering ter terechtzitting ook nog aangevuld. Op basis van de inhoud hiervan acht het hof de keuze voor de inzet van een burgerpseudokoper voldoende gemotiveerd en begrijpelijk. Voorts acht het hof van belang dat A 3390 reeds contact had met de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het kader van het onderzoek Egidio. Dit contact ging, zoals eerder overwogen, eveneens over gestolen schilderijen. Er was derhalve reeds enige vertrouwensband opgebouwd tussen
A 3390 en de verdachten, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de verdachte [medeverdachte 1] A 3390 uit eigen beweging heeft benaderd met mededelingen over de twee Leerdamse schilderijen. Onder deze omstandigheden ligt het in de rede om het contact tussen A 3390 en de verdachten te laten voortduren in het onderzoek Kopie. Het op dat moment inzetten van een andere pseudokoper zou – gelet op de aard van de zaak – onaanvaardbare afbreukrisico’s opleveren.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat het openbaar ministerie de betrouwbaarheid van A 3390 had moeten toetsen, overweegt het hof dat deze eis geen steun vindt in het recht. De Aanpassing Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (Staatscourant 2004, 227) bepaalt dat het College van procureurs-generaal na advies van de Centrale Toetsingscommissie beslist over de inzet van een burgerpseudokoper in het kader van de uitvoering van een rechtshulpverzoek, waarbij sprake is van de inzet van een burger met een
strafrechtelijkeachtergrond. Van een dergelijke situatie is echter in de onderhavige zaak geen sprake. In alle andere gevallen, en derhalve ook in de onderhavige zaak, is de voorafgaande toetsing van de inzet van een burgerpseudokoper door het College en/of de Centrale Toetsingscommissie niet vereist.
Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat niet ter beoordeling van het hof staat de vraag of in het onderzoek Egidio de inzet van opsporingsmiddelen in alle opzichten juist is geweest. Verzuimen in dat onderzoek – zo die er al zijn geweest – kunnen gelet op het bepaalde in artikel 359a Sv geen consequenties hebben voor de onderhavige zaak.
Met betrekking tot het onder
c)gestelde overweegt het hof het volgende. Ter onderbouwing van het standpunt dat A 3390 de verdachten tot andere strafbare feiten heeft gebracht dan die waarop hun opzet reeds tevoren was gericht, heeft de verdediging verwezen naar een drietal processen-verbaal van bevindingen begeleiding, waaruit zou blijken dat A 3390 druk heeft uitgeoefend op de verdachten (zie paragraaf 29 van de pleitnota van mr. Tuip, inzake [medeverdachte 2]). Het hof stelt vast dat deze processen-verbaal betrekking hebben op het handelen van A 3390 in het onderzoek Egidio, ruim voordat [medeverdachte 1] liet weten dat hij de beschikking zou kunnen krijgen over de Leerdamse schilderijen. De verdediging heeft niet aangegeven dat, en op welke wijze, de inhoud van deze processen-verbaal betekenis heeft voor het onderzoek Kopie, de onderhavige zaak. Bij gebrek aan onderbouwing gaat het hof op dit punt dan ook voorbij aan het verweer.
De verdediging heeft - zo begrijpt het hof - ook nog betoogd dat de toezegging van A 3390 dat de verdachten een vrijwaringsbrief van de verzekering zouden ontvangen invloed heeft gehad op het opzet van de verdachten, in die zin dat zij daardoor zouden zijn verleid tot het leveren van de schilderijen. Het hof vermag dit niet in te zien, te meer niet nu het initiatief voor het vragen van een vrijwaringsbrief uit ging van de verdachten. Ook het feit dat A 3390 van zijn begeleiders opdrachten kreeg om in actie te komen, betekent geenszins dat de verdachten daardoor zijn uitgelokt tot het plegen van de onderhavige strafbare feiten. Het hof verstaat de opdracht van de begeleiding aldus dat daarmee uitsluitend werd beoogd voortgang van de onderhandelingen te bevorderen.
Uit het dossier leidt het hof af dat de verdachte [medeverdachte 1] in augustus 2011 uit eigen beweging contact heeft gezocht met A 3390 (die zich voordeed als verzekeringsman) over de twee gestolen schilderijen uit Leerdam, en dat het vanaf het begin af aan de bedoeling van de verdachten is geweest om die schilderijen tegen een aanzienlijke financiële vergoeding aan A 3390 over te dragen. Hierover is langdurig onderhandeld. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben daartoe meerdere keren contact opgenomen met
A 3390. Op de momenten dat de onderhandelingen vastliepen en de contacten leken te eindigen, was het de verdachte [medeverdachte 1] die steeds weer contact opnam met A 3390. Dat de verdachten tot dit alles zouden zijn bewogen door A 3390 vindt geen steun in het dossier. Naar het oordeel van het hof zijn de verdachten door toedoen van A 3390 niet tot andere strafbare feiten gebracht dan die waarop hun opzet reeds tevoren was gericht. Van schending van het Tallon-criterium is dan ook geen sprake.
Concluderend stelt het hof vast dat het door de verdediging gestelde geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert. Ook overigens is het hof niet gebleken van onrechtmatig optreden van politie of justitie. Het hof verwerpt de verweren en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachten.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof evenmin aanleiding om over te gaan tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
Overige door de verdediging gevoerde verweren
Medeplegen
Alvorens in te gaan op de afzonderlijk ten laste gelegde feiten zal het hof zich buigen over de vraag of en zo ja tussen wie er met betrekking tot het samenstel van de ten laste gelegde feiten een voldoende nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan om te kunnen spreken van medeplegen. Dat er tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een dergelijke samenwerking bestond volgt zonder meer uit het dossier. Dit wordt ook niet betwist. De vraag is of de verdachte [verdachte] ook als medepleger van hen kan worden aangemerkt. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en zal hieronder toelichten hoe het tot dat oordeel is gekomen.
De verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben zich bezig gehouden met de verkoop van de twee Leerdamse schilderijen aan een ‘verzekeringsmaatschappij’. Hierover werd regelmatig overleg gevoerd tussen hen. Daarbij werd onder meer de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen met de verzekeringsmaatschappij besproken. Ook telefonisch is er meerdere keren onderling contact geweest over de verkoop van de twee schilderijen. Deze contacten vonden vaak plaats kort voor- of nadat een ontmoeting of gesprek had plaatsgevonden tussen A 3390 en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]. In de contacten werd [verdachte] niet alleen voortdurend door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op de hoogte gehouden van de stand van zaken. Hij handelde ook actief, onder meer door het geven van adviezen/opdrachten met betrekking tot de wijze van onderhandelen. Deze adviezen werden ook opgevolgd. Opmerkelijk is dat [verdachte] het in de contacten met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] regelmatig over ‘we’ (en niet over: ‘jullie’) heeft. Hoewel de namen van de twee Leerdamse schilderijen niet worden genoemd, is duidelijk dat de contacten betrekking hadden op de onderhandelingen met de ‘verzekeringsmaatschappij’ over die twee schilderijen. Zoals reeds aangegeven hebben die onderhandelingen uiteindelijk geresulteerd in een tweetal betalingen, van in totaal € 75.000,-. Kort na beide betalingen waren [medeverdachte 2] en [verdachte] aanwezig in de woning van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij van voornoemd bedrag € 15.000,- heeft verdeeld onder [medeverdachte 2], [verdachte] en hemzelf. Deze verklaring wordt bevestigd door het feit dat een deel van de door A 3390 aan de verdachten overhandigde biljetten is aangetroffen in de woningen van en/of bij de fouilleringen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Dat [verdachte] dit geld zou hebben ontvangen voor andere werkzaamheden acht het hof, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, niet geloofwaardig. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [verdachte] die stelling op geen enkele wijze concreet heeft gemaakt en heeft onderbouwd.
Uit bovenstaande verkorte weergave van de inhoud van de door het hof te hanteren bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte [verdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde feiten. Hij was actief betrokken bij de voorbereiding daarvan en hij heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geadviseerd hoe te handelen. Hij werd voortdurend door hen op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen en hij heeft zich, nadat de afgesproken betalingen op 27 en 28 oktober 2011 door A 3390 waren voldaan, direct naar de woning van [medeverdachte 1] begeven, alwaar hij een even groot deel als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ontving van de overgedragen geldbedragen. Alles overwegende is het hof van oordeel dat de rol van [verdachte] zodanig is geweest dat hij dient te worden aangemerkt als medepleger van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Dat hij niet lijfelijk aanwezig is geweest bij de onderhandelingen met A 3390 en de uiteindelijke overdracht van de schilderijen, en dat hij de schilderijen niet daadwerkelijk in handen heeft gehad, doet naar het oordeel van het hof aan het vorenstaande niet af.
Dit heeft tot gevolg dat het hof telkens tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde zal komen en dat telkens bewezen zal worden verklaard ‘tezamen en in vereniging met anderen’.
Ten aanzien van het onder 1 B ten laste gelegde witwassen
Het openbaar ministerie maakt de verdachten in feit 1 B het verwijt dat zij zich, door de in de tenlastelegging genoemde, van diefstal afkomstige, schilderijen te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen, schuldig hebben gemaakt aan witwassen (aan de verdachte [verdachte] wordt subsidiair medeplichtigheid daaraan ten laste gelegd).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat
– zo begrijpt het hof – weliswaar wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachten de schilderijen hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen, maar dat de verdachten ter zake daarvan moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu – kort gezegd – de schilderijen afkomstig zijn uit eigen misdrijf (de onder 1 A ten laste gelegde heling) en hun handelen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad daarom niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het openbaar ministerie en de verdediging verschillen van mening over de vraag op welk misdrijf de tenlastelegging onder 1 B doelt (de diefstal van de schilderijen of het door de verdachten zelf begane misdrijf zoals onder 1 A ten laste gelegd). Uit de tekst van de tenlastelegging leidt het hof af dat de steller daarvan het misdrijf van de diefstal van de schilderijen voor ogen heeft gehad, nu in de tenlastelegging de woorden “afkomstig was/waren van
diefstal” (onderstreping hof) zijn gebruikt. De diefstal betreft niet een door de verdachten zelf gepleegd misdrijf. Dit betekent dat de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing is en dat niet van belang is de vraag of de verdachten handelingen hebben verricht die hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de schilderijen.
Het hof acht met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten de schilderijen voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen, terwijl zij wisten dat deze afkomstig waren van diefstal. Het hof zal dit feit als witwassen, en derhalve als strafbaar feit, kwalificeren, in eendaadse samenloop gepleegd met de onder 1 A ten laste gelegde heling.
Ten aanzien van het onder 2 A ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachten hiervan moeten worden vrijgesproken, nu de door hen ontvangen € 75.000,- hen nimmer heeft toebehoord. Zij kunnen niet als bezitter maar slechts als houder van het geld worden aangemerkt. Het geld was bestemd voor de personen die over de schilderijen konden beschikken. Onder die omstandigheden kan geen sprake zijn van voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed als bedoeld in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair kan volgens de verdediging slechts bewezen worden verklaard het gedeelte van voornoemd bedrag dat de verdachten uiteindelijk hebben gehouden.
Aan de verdachten wordt onder 2 A kort gezegd ten laste gelegd dat zij opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael, door dit schilderij aan A 3390 over te dragen en in ruil daarvoor € 75.000,- in ontvangst te nemen (in de zaak [verdachte] subsidiair medeplichtigheid daaraan).
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten deze ten laste gelegde gedragingen hebben verricht. Het gegeven dat een (groot) deel van het door hen ontvangen geldbedrag bestemd was voor een ander en dat zij dat deel hebben doorgesluisd, staat aan een bewezenverklaring van het onder 2 A ten laste gelegde niet in de weg. Vast staat dat de verdachten € 75,000,-, zijnde de opbrengst van het schilderij, in ontvangst hebben genomen, en dat zij uit die opbrengst voordeel hebben getrokken. Hoe groot dat voordeel was, is voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit niet van belang. Dat het hof bewezen verklaart dat de verdachten € 75.000,- in ontvangst hebben genomen, betekent niet dat het door de verdachten zelf genoten voordeel eveneens € 75.000,- bedraagt. Het hof verwerpt de verweren.
Ten aanzien van het onder 2 B ten laste gelegde witwassen
Zoals reeds blijkt uit het vorenstaande heeft A 3390 aan de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een bedrag van in totaal € 75.000,- overhandigd, in ruil voor het van diefstal afkomstige schilderij van Jacob van Ruysdael (op 27 oktober 2011 werd € 25.000,- overhandigd, op 28 oktober 2011 werd € 50.000,- overhandigd). De verdachte [verdachte] heeft hierin meegedeeld. Het openbaar ministerie maakt de verdachten in feit 2 B het verwijt dat zij zich, door voornoemd bedrag te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen, schuldig hebben gemaakt aan witwassen (aan de verdachte [verdachte] wordt subsidiair medeplichtigheid daaraan ten laste gelegd).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat
– zo begrijpt het hof – weliswaar wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachten een bedrag van € 75.000,- hebben verworven en voorhanden hebben gehad, maar dat de verdachten ter zake daarvan moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu – kort gezegd – dat geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf en hun handelen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad daarom niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt hieromtrent - vrijwel conform het reeds overwogene ten aanzien van het onder 1 B ten laste gelegde - het volgende.
Het openbaar ministerie en de verdediging verschillen van mening over de vraag op welk misdrijf de tenlastelegging onder 2 B doelt (de diefstal van de schilderijen of het door de verdachten zelf begane misdrijf zoals onder 2 A ten laste gelegd). Uit de tekst van de tenlastelegging leidt het hof af dat de steller daarvan het misdrijf van de diefstal van de schilderijen voor ogen heeft gehad, nu in de tenlastelegging de woorden “
middellijkuit enig misdrijf afkomstig” (onderstreping hof) zijn gebruikt. De diefstal betreft niet een door de verdachten zelf gepleegd misdrijf. Dit betekent dat de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing is en dat niet van belang is de vraag of de verdachten handelingen hebben verricht die hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten voornoemd geldbedrag hebben verworven en voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat dit geldbedrag middellijk uit enig misdrijf
afkomstig was. Het hof zal dit feit als witwassen, en derhalve als strafbaar feit, kwalificeren, in eendaadse samenloop gepleegd met het onder 2 A ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken.
Ten aanzien van de onder 3 A ten laste gelegde poging tot opzettelijk voordeel trekken
De verdediging heeft zich – conform het gestelde ten aanzien van het onder 2 A ten laste gelegde – op het standpunt gesteld dat de verdachten hiervan moeten worden vrijgesproken, nu het door hen te ontvangen bedrag van € 1.425.000,- hen nimmer zou toebehoren. Indien de overdracht van het geld zou zijn geschied, zouden zij slechts als houder van dat geld kunnen worden aangemerkt. Het geld was bestemd voor de personen die over de schilderijen konden beschikken. Onder die omstandigheden kan geen sprake zijn van een poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed als bedoeld in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent - vrijwel conform het reeds overwogene ten aanzien van het onder 2 A ten laste gelegde - het volgende.
Aan de verdachten wordt onder 3 A kort gezegd ten laste gelegd dat zij hebben gepoogd opzettelijk voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, door onder meer het voeren van overleg en het overbrengen van dat schilderij naar een hotel in de gemeente Haarlemmerliede, teneinde een (vooraf overeengekomen) geldbedrag van € 1.425.000,- in ontvangst te nemen (in de zaak [verdachte] is subsidiair ten laste gelegd medeplichtigheid daaraan).
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten deze ten laste gelegde gedragingen hebben verricht. Het gegeven dat een (groot) deel van het door hen te ontvangen geldbedrag bestemd was voor een ander en dat zij dat deel zouden doorsluizen, staat aan een bewezenverklaring van het onder 3 A ten laste gelegde niet in de weg. Vast staat dat de verdachten voornemens waren € 1.425.000,-, zijnde de opbrengst van het schilderij, in ontvangst te nemen en dat zij uit die opbrengst voordeel zouden trekken, net zoals dat bij de Van Ruysdael was gebeurd. Hoe groot dat voordeel zou zijn, is voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit niet van belang. Dat het hof bewezen verklaart dat de verdachten € 1.425.000,- in ontvangst zouden nemen, betekent niet dat het door de verdachten te genieten voordeel eveneens € 1.425.000,- zou bedragen. Het hof verwerpt de verweren.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde (het opzettelijk voorhanden hebben van een wapen)
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen, zodat het opzettelijk voorhanden hebben niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Op 28 oktober 2011 is in de woning van de verdachte een wapen zoals omschreven in de tenlastelegging aangetroffen. Het wapen lag in een lade van een dressoirkast, opgeborgen in een tasje. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het tasje van zijn ex-vriendin was en dat hij niet wist dat er een wapen in zat. Net voordat hij verhuisde heeft de verdachte in zijn oude woning een feestje gegeven, waarbij mensen klappertjespistolen bij zich hadden. Volgens de verdachte moet het wapen op die manier in de kast terecht zijn gekomen. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte het wapen – kennelijk – heeft meeverhuisd naar zijn nieuwe woning, zonder kennis te nemen van de inhoud van de kast/het tasje. Uit de plaats en wijze van aantreffen van het wapen leidt het hof af dat er bij de verdachte sprake is geweest van op zijn minst genomen enige bewustheid omtrent de aanwezigheid van het wapen. Het hof verwerpt het verweer en acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde (het opzettelijk aanwezig hebben van hennep)
Op 28 oktober 2011 zijn in de woning van de verdachte tevens drie plakken (van in totaal 999,1 gram) bruin materiaal aangetroffen. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen hasj in die drie plakken zat en dat het slechts pulp betrof. Dit zou volgens hem moeten leiden tot vrijspraak.
Het hof verwerpt dit verweer conform het oordeel van de rechtbank. Voornoemd materiaal is middels de Narcotest Disposakit nr. 8 Marihuana/hashj getest. De geteste stof reageerde positief op de aanwezigheid van hennep/THC, zijnde een stof voorkomende op lijst II van de Opiumwet. Hiermee is het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het materiaal hennep bevat. De concentratie daarvan is niet relevant.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 A primair en B primair, 2 A primair en B primair, 3 A primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
A.
hij op
één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met28 oktober 2011 te
Leerdam en/ofAmsterdam en/of Diemen en/of
Noordwijk en/of Utrecht en/ofHaarlemmerliede,
in elk geval (elders) in Nederland (telkens)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,twee
, althans één of meerschilderij
(en
), te weten
- '
TweeLlachende jongen
s, van wie éénmet
een bontmuts en eenbierkruik' van Frans Hals, en
- ' Bos
landschapgezichtmet bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael
(telkens) heeft/hebben verworven en/ofvoorhanden heeft
/hebbengehad en
/ofheeft
/hebbenovergedragen, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s
)ten tijde van
het verwerven en/ofhet voorhanden krijgen van die
/datschilderij
(en
) (telkens)wist
(en
), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,dat het
(een)door misdrijf verkregen schilderij
(en
)betrof;
en
/of
B.
die
/datschilderij
(en
) heeft/hebben verworven en/ofvoorhanden
heeftgehad en
/ofheeftovergedragen, terwijl hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)ten tijde van
het verwerven en/ofhet voorhanden krijgen en
/ofoverdragen van die
/datschilderij
(en
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,dat die
/datschilderij
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren van diefstal
, althans van enig misdrijf;
2.
A.hij in
of omstreeksde periode van 27 oktober tot en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders)in Nederland
(telkens)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk voordeel heeft
/hebbengetrokken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Bos
landschapgezichtmet bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael, immers
heeft/hebben hij, verdachte en
/ofzijn mededaders,
(na genoemd schilderij
op 28 oktober 2011te hebben overgebracht naar een woning in de gemeente Diemen en
(aldaar
)te hebben overgedragen aan een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij)
), een bedrag van
in totaal75.000 euro in ontvangst genomen;
en
/of
B.
hij in
of omstreeksde periode van 27 oktober tot en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders)in Nederland
(telkens)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,een geldbedrag van 75.000 euro
, althans enig geldbedrag,heeft
/hebbenverworven en
/ofvoorhanden heeft
/hebbengehad
en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s
)wist
(en
), althans redelijkerwijs moesten vermoeden,dat dit geldbedrag middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
3.
A.hij
op één of meer tijdstip(pen),in
of omstreeksde periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te
Leerdam en/ofAmsterdam en/of Diemen
en/of Noordwijk en/of Utrechten/of Haarlemmerliede, in elk geval
(elders)in Nederland
(telkens)tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
(n
)voorgenomen misdrijf om opzettelijk voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten '
TweeLlachende jongen
s, van wie éénmet
een bontmuts en eenbierkruik' van Frans Hals, de navolgende handeling
(en
)heeft
/hebbenverricht:
- het voeren van overleg/bespreking
(en
)over het
verkopen/tegen een vergoeding overdragen van dat schilderij met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en
/of
- het
maken en/ofverstrekken van
een of meerderefoto's van dat schilderij aan die persoon, en
/of
- het overbrengen van dat schilderij naar een hotel in de gemeente Haarlemmerliede, en
/of
- dat schilderij laten beoordelen/bekijken door die persoon en
/ofeen expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag
/beloning(van 1.425.000 euro) aan te nemen/ te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of

B.

hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf, om een geldbedrag van 1.425.000 euro, althans enig geldbedrag, te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf,

- overleg/bespreking(en) heeft/hebben gevoerd over het verkopen/tegen een vergoeding overdragen van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals,met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben overgebracht naar een hotel in de gemeente Haarlemmerliede, en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben laten beoordelen/bekijken door die persoon en/of een expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag van 1.425.000 euro aan te nemen/te ontvangen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en of een of meer onbekend gebleven mededader(s) op één of meer tijdstip (pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011 te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk gevat (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s)voorgenomen misdrijf om een geldbedrag van 1.425.000 euro, althans enig geldbedrag, te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en of die een of meer onbekend gebleven mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat geldbedrag middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf,
- overleg/bespreking(en) heeft/hebben gevoerd over het verkopen/tegen een vergoeding
overdragen van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten ‘Lachende jongen met
bierkruik’ van Frans Hals, met een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (‘die zich voordeed
als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben overgebracht naar een hotel in de

gemeente Haarlemmerliede, en/of

- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben laten beoordelen/bekijken door die
persoon en/of een expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag van 1.425.000 euro aan te nemen/te ontvangen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] overleg gevoerd over, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] van adviezen en/of raad en/of suggesties voorzien met betrekking tot de gesprekken/onderhandelingen die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met betrekking tot genoemd(e) schilderij(en)voerden met
- een persoon zich noemende [burgerpseudokoper] (die zich voordeed als een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij), en/of
- die [medeverdachte 3];

4.

hij op
of omstreeks28 oktober 2011 te Amsterdam
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en)een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 4 van de wet Wapens en Munitie, te weten een knal-/ alarmpistool van het merk Kima
r, model 85 auto, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks28 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer één kilo (999,1 gram)
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 A primair en B primair bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van medeplegen van opzetheling en medeplegen van witwassen.
Het onder 2 A primair en B primair bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken en medeplegen van witwassen.
Het onder 3 A primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachten – het hof begrijpt ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten – een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt wegens rechtsdwaling, zodat zij moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat het doel van de verdachten was om de schilderijen terug te brengen bij de rechtmatige eigenaar (en daarvoor een financiële vergoeding te ontvangen). De verdachten hadden geen criminele intenties. Zij hadden vertrouwen in het legitieme van hun handelingen, omdat zij meenden met een verzekeringsmaatschappij in gesprek te zijn. De verdachten hebben gedwaald ten aanzien van het strafbare karakter van hun handelen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat zij A 3390 meerdere keren om een vrijwaringsbewijs hebben gevraagd. A 3390 heeft hen een dergelijk bewijs ook toegezegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachten wisten, zo volgt uit hun eigen verklaring, dat de aan de orde zijnde schilderijen van diefstal afkomstig waren. Door zich op bewezen verklaarde wijze in te laten met deze schilderijen maakten zij zich schuldig aan strafbare feiten. De omstandigheid dat zij de schilderijen aan een verzekeringsmaatschappij wilden verkopen, in plaats van aan een particulier, doet in zijn geheel niet af aan de strafbaarheid van de feiten. De omstandigheid dat zij hebben aangedrongen op een “vrijwaringsbewijs” en dat dit hun zou zijn toegezegd, evenmin.
Het hof gaat er van uit dat de verdachten wisten dat zij strafbaar handelden en dat van dwaling derhalve geen sprake is geweest. Het hof leidt dit ten eerste af uit de verklaringen van de verdachten zelf. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij, omdat hij wist dat hij zich schuldig maakte aan heling, contact heeft opgenomen met een advocaat om informatie in te winnen. Uit dat contact begreep hij dat hij een risico zou lopen om te worden gearresteerd. Ook [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben er blijk van gegeven zich terdege bewust te zijn geweest van het strafbare karakter van hun handelen. Dat de verdachten wisten dat zij strafbaar handelden leidt het hof tevens af uit het feit dat er aparte telefoons werden gebruikt voor de contacten tussen hen en A 3390, en dat er batterijen uit telefoons werden gehaald om niet te kunnen worden getraceerd.
Als er al sprake zou zijn geweest van dwaling bij (één van) de verdachten, dan is deze niet verontschuldigbaar. De enkele stelling dat de verdachten niet wisten dat zij strafbaar handelden, is onvoldoende voor het laten slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens rechtsdwaling. De verdachten hadden zich moeten vergewissen of de door hen te verrichten handelingen strafbaar waren. Voor de verdachten bestond ook geen reden om op basis van het vragen om een ‘vrijwaringsbewijs’ erop te vertrouwen dat hun handelen niet strafbaar zou zijn. Een dergelijke vrijwaring heeft strafrechtelijk gezien geen enkel gevolg en staat dus niet in de weg aan strafvervolging.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op afwezigheid van alle schuld. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden is die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan (onder meer) de heling van een tweetal schilderijen van oude meesters die eerder waren gestolen in een museum in Leerdam. De gezamenlijke waarde van die schilderijen bedroeg ruim € 15.000.000. De verdachten wilden tussen de dieven en de verzekeringsmaatschappij bemiddelen en daarvoor een aanzienlijk bedrag (ieder ruim € 200.000) opstrijken. Door aldus te handelen hebben zij (ook) de dieven aanzienlijk financieel voordeel in het vooruitzicht gesteld en daarmee vermogensmisdrijven in het algemeen bevorderd. Vanuit dat perspectief bezien dient krachtig tegen heling te worden opgetreden: de heler maakt immers de steler. Gelet op het object van de diefstal – culturele erfgoederen van zeer aanzienlijke waarde – ligt vanuit norm markerend en generaal preventief oogpunt een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur in de rede.
De verdachte heeft na zijn aanhouding in oktober 2011 enkele maanden in voorarrest doorgebracht. Na het rechtbankvonnis van 21 november 2012 is in hoger beroep aanzienlijke vertraging ontstaan, met als gevolg dat het hof eerst eind december 2015 arrest wijst. Die vertraging is niet aan de verdachte te wijten geweest.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte niet alleen onder het ondergane voorarrest, maar ook onder de langdurende onzekerheid over de afloop van zijn zaak gebukt is gegaan. Hij heeft de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen al die tijd ondervonden. De verdachte is, evenals zijn medeverdachten, ouder dan vijftig jaren. Hij heeft geen relevante justitiële documentatie. Het hof heeft geen redenen om aan te nemen dat de verdachte heeft overwogen om de schilderijen op de illegale kunstmarkt af te zetten. Het hof acht ten slotte evenmin gevaar voor recidive aanwezig.
Het voorgaande in aanmerking genomen zal het hof afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die de verdachte weer in detentie zou terugbrengen. Voor het opleggen van een forse voorwaardelijke vrijheidsstraf bestaat, gelet op het boven overwogene, evenmin aanleiding. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van een vrijheidsstraf, gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een maximale taakstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 47, 55, 57, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van een gedeelte van het onder 1 B ten laste gelegde (de in de tenlastelegging als eerste genoemde witwasvariant).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart – partieel – nietig de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 B (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 A primair en B primair, 2 A primair en B primair, 3 A primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 A primair en B primair, 2 A primair en B primair, 3 A primair, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
103 (honderddrie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. I.P.A. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 december 2015.