ECLI:NL:GHDHA:2015:3664

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
22-003514-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en brandstichting tijdens rellen in Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en brandstichting tijdens rellen in Den Haag op 29 juni 2015. De verdachte heeft samen met anderen stenen gegooid naar politieambtenaren en brand gesticht in een bouwkeet, wat leidde tot aanzienlijke schade en een bedreiging voor de openbare orde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, die kan worden omgezet in 120 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht, en tot een gevangenisstraf van 2 maanden, die voorwaardelijk is met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, Biesieklette Den Haag, niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde niet bevoegd was om de vordering in te dienen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich niet ten volle realiseert dat de politie het geweldsmonopolie heeft en dat zijn gedrag een bedreiging vormt voor de openbare orde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige reactie op dergelijke feiten om de openbare veiligheid te waarborgen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003514-15
Parketnummer: 09-827144-15
Datum uitspraak: 9 december 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortejaar] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 november 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte als maatregel opgelegd een gebiedsverbod als bedoeld in artikel 38v, tweede lid sub a, Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de verdachte zich gedurende zes maanden niet zal begeven in - kort gezegd - een bepaald aangewezen deel van de Schilderswijk te Den Haag, op straffe van één week hechtenis per overtreding van de maatregel. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Ook is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij Baas B.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bouwkeet en/of een chemisch toilet en/of een rode buis, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in die bouwkeet bevindende goederen en/of de zich in de nabijheid bevindende goederen en/of pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op of aan de openbare weg(en), het Hoflandplein en/of de Hoefkade, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een bouwkeet, chemisch toilet en/of een rode buis, althans enig goed, welk geweld bestond uit het duwen/trekken/werpen/brengen van die goederen in/op een al brandende vuur, terwijl dit door hem gepleegde geweld vernieling van die goederen ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2015 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op of aan de openbare weg, De Heemstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere politieambtena(a)r(en), welk geweld bestond uit het gooien van stenen en/of andere voorwerpen in de richting van voornoemde politieambtena(a)r(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks29 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bouwkeet en
/of een chemisch toilet en/ofeen rode buis,
althans met een brandbare stoften gevolge waarvan voornoemd
egoed
(eren
)geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor
de zich in die bouwkeet bevindende goederen en/ofde zich in de nabijheid bevindende goederen
en/of pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen,te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks29 juni 2015 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op
of aande openbare weg, De Heemstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
één ofmeerdere politieambtena
(a)r
(en
), welk geweld bestond uit het gooien van stenen
en/of andere voorwerpenin de richting van voornoemde politieambtena
(a)r
(en
).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Naar het oordeel van het hof vinden de door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren ten aanzien van de onder 1 primair bewezen verklaarde brandstichting zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van het overlijden van Mitch Henriquez heeft in de avond van 29 juni 2015 een demonstratie plaatsgevonden voor het politiebureau aan De Heemstraat te Den Haag. De demonstratie ontaardde in rellen, waarbij gedurende enkele uren in de omgeving van het politiebureau op grootschalige en heftige wijze openlijk en in vereniging geweld is gepleegd. Politieambtenaren en medewerkers van de Mobiele Eenheid zijn hierbij bekogeld met stenen, zwaar vuurwerk en allerlei andere materialen.
De verdachte heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen door tijdens de rellen stenen te gooien naar politieambtenaren. Ook heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan brandstichting door onder meer een keet toebehorende aan de Biesieklette in een open vuur te trekken, waarna de keet vlam heeft gevat. Het hof acht de handelswijze van de verdachte onaanvaardbaar. Het gedrag vormt een bedreiging voor de openbare orde en een fysieke bedreiging voor omstanders en politiefunctionarissen die hun taak uitoefenen. Ook is het zeer voorstelbaar dat buurtbewoners zich door de brandstichting en openlijke geweldpleging onveilig hebben gevoeld hun eigen leefomgeving. Feiten als de onderhavige versterken bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Tegen dergelijke bedreigingen van de openbare orde dient hard te worden opgetreden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie is. Het hof ziet evenwel aanleiding om in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren op te leggen.
Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 oktober 2015, behoudens een opgelegde strafbeschikking voor het overtreden van een Algemene Plaatselijke Verordening en een transactie voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte serieus bezig is met het opbouwen van een toekomst waarbij een strafblad waarop een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf staat vermeld een belemmering kan zijn.
Het hof ziet aanleiding om naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de indruk heeft gewekt dat hij zich niet ten volle lijkt te realiseren dat in Nederland aan de politie het geweldsmonopolie is gegeven en dat het de politie is die het – kort gezegd - voor het zeggen heeft op straat. Gelet hierop, alsmede het politiek en maatschappelijk geëngageerde leven van de verdachte, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke straf passend en geboden.
Strafmatiging in verband met een vormverzuim
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig de door haar ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – betoogd – kort samengevat - dat het binnentreden van de woning waar de verdachte verbleef onrechtmatig is geschied, nu geen machtiging daartoe door een officier van justitie was afgegeven en geen dringende noodzakelijkheid bestond om zonder een dergelijke machtiging te handelen. Daarnaast is in de woning disproportioneel geweld toegepast ter aanhouding van de verdachte. Dit levert een vormverzuim, welk verzuim strafvermindering tot gevolg dient te hebben.
Het hof overweegt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Nadat de officier van justitie op 13 juli 2015 de aanhouding van de verdachte op heterdaad heeft bevolen, is op 20 juli 2015 wegens het bestaan van dringende noodzakelijkheid door de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden in een woning afgegeven op grond van artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof is uit het dossier of anderszins niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit van een dergelijke dringende noodzakelijkheid blijkt. In zoverre constateert het hof met de raadsvrouw dat titel op grond waarvan de woning is binnengetreden ter aanhouding van de verdachte onrechtmatig is en dat derhalve sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het hof zal echter volstaan met de vaststelling daarvan, nu de ernst van het verzuim niet van dien aard is en niet is gesteld dat de verdachte een dermate rechtens relevant nadeel heeft ondervonden en dit evenmin aannemelijk is geworden, dat strafvermindering is gerechtvaardigd.
Voor wat betreft het bij de aanhouding toegepaste geweld overweegt het hof het navolgende. In het proces-verbaal van binnentreden woning van 20 juli 2015 staat vermeld dat de verdachte van de politie de tijd heeft gekregen om zijn slaapkamerdeur open te doen, dat vervolgens mondeling contact heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en zijn vader en dat de verdachte heeft geweigerd zijn slaapkamerdeur te openen. Hierop is de slaapkamerdeur met een bonk geopend. Gelet op deze feiten en omstandigheden, waardoor de verbalisant kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte niet zou meewerken aan zijn aanhouding, acht het hof het geweld dat is toegepast ter aanhouding van de verdachte niet disproportioneel. Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Voorts zal het hof – anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd - afzien van de oplegging van een gebiedsverbod dat dadelijk uitvoerbaar is. Naar het oordeel van het hof zijn er, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, onvoldoende redenen om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Derhalve bestaat er onvoldoende grond om een gebiedsverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Nu een gebiedsverbod niet dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard, ziet het hof geen nut in de oplegging van een gebiedsverbod zoals dat aan de verdachte is opgelegd in eerste aanleg.
Vordering tot schadevergoeding Biesieklette Den Haag
In het onderhavige strafproces heeft Biesieklette Den Haag zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.245,34.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 6.225,34.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof constateert dat op het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces als gemachtigde van de benadeelde Biesieklette Den Haag B.V. staat vermeld [naam]. Uit het aan dit formulier gehechte uittreksel van de Kamer van Koophandel en Machtiging verrichten rechtshandelingen volgt echter niet dat deze [naam] gemachtigd is tot het indienen van een vordering als de onderhavige. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 141 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij Biesieklette Den Haag

Verklaart de benadeelde partij Biesieklette Den Haag in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. I.E. de Vries, en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 december 2015.