ECLI:NL:GHDHA:2015:3682

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.173.096/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap en zorgregeling bij ouders in conflict

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, waarbij de moeder en de vader in geschil zijn over de omgangsregeling. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en de verzoeken van de vader tot vaststelling van gezamenlijk gezag en wijziging van de omgangsregeling af te wijzen. De vader verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren.

De moeder is van mening dat de huidige regeling, waarbij de minderjarige om en om zeven dagen bij de ouders verblijft, te onrustig is voor het kind. Ze uit zorgen over de zorgcapaciteiten van de vader, die in het verleden drugs heeft gebruikt en schulden heeft gehad. De vader daarentegen stelt dat hij altijd een groot aandeel in de zorg voor de minderjarige heeft gehad en dat er ruimte is voor een uitbreiding van de contactregeling.

Het hof oordeelt dat er onvoldoende draagvlak is voor een co-ouderschapsregeling, gezien de slechte communicatie tussen de ouders. Het hof besluit dat de minderjarige vijf dagen bij de vader verblijft en negen dagen bij de moeder, en dat vakanties en feestdagen gelijk verdeeld worden. Tevens bekrachtigt het hof het gezamenlijk gezag, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof adviseert de ouders om hulp te zoeken bij het verbeteren van hun communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 december 2015
Zaaknummer : 200.173.096/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-422
Zaaknummer rechtbank : C/10/468224
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.F.H. Tamboenan te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 april 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 8 september 2015 een verweerschrift ingediend.
Voorts is bij het hof van de zijde van de moeder op 28 juli 2015 een V-formulier van 26 juli 2015 met bijlagen ingekomen.
De raad heeft bij brief van 4 november 2015 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 2 december 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige, uitoefenen. Voorts is een regeling bepaald inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in die zin dat de minderjarige zeven dagen bij de vader verblijft en vervolgens zeven dagen bij de moeder, alsmede dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag ten aanzien van de minderjarige en de toedeling aan de vader van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling), dan wel de omgangsregeling.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de man tot vaststelling van het gezamenlijk gezag over de minderjarige en tot wijziging van de omgangsregeling, af te wijzen. Kosten rechtens.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep ongegrond te verklaren c.q. af te wijzen.

Procedure eerste aanleg

4. Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover de moeder heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, doordat zij haar standpunt in eerste aanleg niet kenbaar heeft kunnen maken vanwege een kennelijk niet ontvangen oproep, is dit gebrek in hoger beroep hersteld. De moeder is in hoger beroep immers in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen en haar standpunten ter zitting toe te lichten.

Contactregeling

5. De moeder is – kort gezegd – van mening dat er geen ruimte is voor een uitbreiding van de huidige contactregeling als door de rechtbank bepaald. Zij werkt sinds april 2015 vanuit huis en kan haar eigen rooster inplannen. Zo is zij altijd vrij als de minderjarige thuiskomt. Volgens de moeder is de minderjarige niet gebaat bij een regeling, waarbij hij om en om zeven dagen bij haar en zeven dagen bij de vader verblijft. Dit is te onrustig voor hem. Daarnaast vertrouwt de moeder er niet op dat hij bij de vader in goede handen is voor zo’n lange periode. De vader heeft in het verleden drugs gebruikt, waardoor hij vaak (verbaal) agressief gedrag vertoonde. Ook maakte de vader schulden en is hij diverse malen uit huis gezet, omdat hij de huur niet had betaald. Verder haalt de vader de minderjarige vaak niet zelf van school af, maar laat hij dat over aan zijn nieuwe partner. Dat partijen nauwelijks met elkaar communiceren zorgt er voor dat de contactregeling redelijk verloopt, aldus de moeder.
6. De vader is van mening dat er wel degelijk ruimte is voor een uitbreiding van de contactregeling. De minderjarige brengt al een groot deel van de tijd door bij de vader en hij heeft altijd een groot aandeel in de zorg voor de minderjarige gehad.
7. Het hof overweegt als volgt. Voor een co-ouderschapsregeling, hetgeen de vader feitelijk verzoekt, is een goede samenwerking en verstandhouding tussen de ouders een absolute voorwaarde. Naar het oordeel van het hof is hiervan op dit moment geen sprake. Tussen de ouders is geen persoonlijk contact en ook geen persoonlijk overleg omtrent de minderjarige. De communicatie verloopt alleen via e-mail, Whatsapp en een door de moeder opgezette gezamenlijke (elektronische) agenda. De onderlinge verstandhouding tussen partijen biedt derhalve naar het oordeel van het hof op dit moment onvoldoende draagvlak voor een co-ouderschapsregeling. Dit geldt temeer nu de ouders bij een co-ouderschapsregeling als voorgestaan nog meer op elkaar zijn aangewezen met betrekking tot de opvoeding van de minderjarige. Tot op heden hebben de ouders echter niet laten zien dat zij bij machte zijn hun onderlinge conflict ondergeschikt te maken aan het welzijn van de minderjarige. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van de minderjarige is om de huidige contactregeling thans te wijzigen in een co-ouderschapregeling of deze verder uit te breiden op de wijze zoals door de man is verzocht. Het hof zal – nu de huidige contactregeling goed verloopt en de minderjarige daaraan gewend is – dan ook bepalen dat de minderjarige eerst vijf dagen bij de vader verblijft en vervolgens negen dagen bij de moeder, alsmede dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld. De bestreden beschikking zal derhalve op dit punt worden vernietigd. Het hof merkt daarbij op dat het partijen natuurlijk altijd vrij staat om de regeling in onderling overleg te veranderen of uit te breiden indien zij daartoe aanleiding zien.

Gezag

8. De moeder is – onder verwijzing naar hetgeen zij ten aanzien van de contactregeling naar voren heeft gebracht, van mening dat partijen niet het gezamenlijk gezag kunnen uitoefenen. Zij is bang dat de minderjarige klem en verloren raakt zodra het gezamenlijk gezag moet worden uitgeoefend en er meer moet worden gecommuniceerd dan thans het geval is.
9. De vader betwist dat de minderjarige klem of verloren zal geraken tussen zijn ouders indien het gezag gezamenlijk zal worden uitgevoerd. Ten tijde van de samenleving hebben partijen de zorg over de minderjarige samen met elkaar gedeeld. De vader heeft de moeder telkenmale verzocht om het gezag op een minnelijke manier te regelen, maar de moeder heeft dat keer op keer afgehouden. De vader wenst betrokken te blijven bij de beslissingen, die ten aanzien van de minderjarige moeten worden genomen. Hij acht dit in het belang van de minderjarige.
10. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek, indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
11. Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden vast komen te staan op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders in geval van gezamenlijk gezag. Dat de communicatie tussen partijen nog steeds moeizaam verloopt, is naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen – hoewel zij slechts door middel van e-mail, Whatsapp en een gezamenlijke (elektronische) agenda communiceren – in staat zijn gebleken om onderling nadere afspraken te maken over een contactregeling en deze uit te voeren. Daarnaast is niet gesteld, noch gebleken, dat er zorgen zijn omtrent de minderjarige of dat hij problemen ervaart door de huidige situatie. Nu voorts niet is gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
12. Het hof gaat ervan uit dat partijen zich ter wille van de minderjarige blijven inzetten om de communicatie te verbeteren en het onderlinge wantrouwen weg te nemen. Het hof geeft de ouders daarbij uitdrukkelijk in overweging bij dat proces hulp te zoeken, bijvoorbeeld door deelname aan het traject “Kinderen uit de knel” of “Ouderschap Blijft”.

Onderzoek raad

13. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om – zoals de moeder heeft verzocht – een onderzoek door de raad te gelasten.

Proceskosten

14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige vijf dagen bij de vader verblijft en vervolgens negen dagen bij de moeder, alsmede dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, P.B. Kamminga en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2015.