ECLI:NL:GHDHA:2015:3694

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
001704-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak na einduitspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het hof stelt vast dat het recht niet voorziet in de mogelijkheid om, na het wijzen van een einduitspraak, een wrakingsverzoek in te dienen tegen de rechters die deze uitspraak hebben gedaan. De wrakingskamer had eerder op 28 oktober 2015 een verzoek tot wraking (wrakingsverzoek I) van de verzoeker afgewezen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor wraking na een einduitspraak. De verzoeker diende vervolgens op 4 november 2015 een nieuw wrakingsverzoek (wrakingsverzoek II) in, maar het hof oordeelt dat dit verzoek niet-ontvankelijk is. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek te laat is ingediend en dat de gronden voor wraking niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De advocaat-generaal heeft ook het standpunt ingenomen dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof bevestigt dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek II, omdat de wrakingskamer geen beslissingen kan nemen tot vernietiging en verwijzing zoals door de verzoeker is verzocht. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001704-15
Parketnummer hoofdzaak : K15/0327
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker]

wonende te [adres],
verzoeker,

Het geding

1. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag, bestaande uit mrs. [raadsheer I, raadsheer II, raadsheer III] heeft bij beslissing van 28 oktober 2015, verzoeker niet-ontvankelijk in een verzoek tot wraking verklaard (hierna: wrakingsverzoek I). Hiertoe is overwogen dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak wraking te verzoeken van (één van) de rechters die deze uitspraak hebben gedaan.
2. Bij faxbericht van 4 november 2015 heeft de verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren van de wrakingskamer van 28 oktober 2015 gedaan (hierna ook: wrakingsverzoek II).
3. De leden van die wrakingskamer hebben bij brief van 18 november 2015 aangegeven niet in wrakingsverzoek II te berusten.
4. De onderhavige wrakingskamer heeft wrakingsverzoek II op 11 december 2015 in raadkamer behandeld, waar verzoeker is gehoord.
5. De advocaat-generaal mr. I.J.E.H.C. Degeling heeft haar standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek II

6. Door de verzoeker zijn blijkens het schriftelijk wrakingsverzoek II, zijn mondelinge toelichting, alsmede zijn overgelegde pleitnotities in raadkamer op 11 december 2015, de volgende wrakingsgronden naar voren gebracht, die – zakelijk weergegeven – als volgt luiden.
De raadsheren van wie thans wraking wordt verzocht hebben een oneerlijke en onjuiste rechtsopvatting over de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek I. Dat dit wrakingsverzoek is ingediend nadat de beslissing (in de artikel 12 Sv-procedure) was genomen, kan verzoeker niet worden tegengeworpen omdat deze beslissing is genomen zonder verzoeker te horen. Dit kan dan ook geen grond zijn voor niet-ontvankelijkheid van wrakingsverzoek I omdat anders het rechtsmiddel wraking wordt ondermijnd en daardoor de garanties op een eerlijke behandeling. De genoemde raadsheren worden dan ook gewraakt wegens een oneerlijke en onjuiste rechtsopvatting. Verzoeker verzoekt thans om de beslissing van 28 oktober 2015 te vernietigen, het wrakingsverzoek II gegrond te verklaren en de inhoudelijke behandeling door te verwijzen naar een nieuw samen te stellen artikel 12 Sv college.
7. De raadsheren waarvan de wraking is verzocht hebben in hun schriftelijke reactie medegedeeld dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend, te weten nadat de uitspraak is gedaan en dat de wrakingsgrond kennelijk onvrede met de inhoud van de uitspraak en de daaruit voortvloeiende beslissing inhoudt. In het wrakingsverzoek wordt niet gesteld dat er sprake is van enige (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van één of meer raadsheren.
8. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in het verzoek tot wraking.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

9. Het hof stelt voorop dat het recht niet voorziet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van (één van) de rechters die deze uitspraak hebben gedaan. Zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 20 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3327).
10. De wrakingskamer heeft op 28 oktober 2015 einduitspraak gedaan in wrakingsverzoek I en deze beslissing aan de verzoeker medegedeeld. Gelet op het voorgaande moet verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn nadien ingediende wrakingsverzoek II. Aan een inhoudelijke behandeling van dit wrakingsverzoek wordt daarom niet toegekomen.
10. Overigens miskent verzoeker met zijn verzoeken dat de wrakingskamer sowieso geen beslissingen tot vernietiging en verwijzing, zoals door hem verzocht, kan geven.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in wrakingsverzoek II;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan – de Sonnaville, A.A. Schuering en J.W. van Rijkom en is op 16 december 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier mr. E. van Doren.