In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het hof stelt vast dat het recht niet voorziet in de mogelijkheid om, na het wijzen van een einduitspraak, een wrakingsverzoek in te dienen tegen de rechters die deze uitspraak hebben gedaan. De wrakingskamer had eerder op 28 oktober 2015 een verzoek tot wraking (wrakingsverzoek I) van de verzoeker afgewezen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor wraking na een einduitspraak. De verzoeker diende vervolgens op 4 november 2015 een nieuw wrakingsverzoek (wrakingsverzoek II) in, maar het hof oordeelt dat dit verzoek niet-ontvankelijk is. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek te laat is ingediend en dat de gronden voor wraking niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De advocaat-generaal heeft ook het standpunt ingenomen dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof bevestigt dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek II, omdat de wrakingskamer geen beslissingen kan nemen tot vernietiging en verwijzing zoals door de verzoeker is verzocht. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier.