ECLI:NL:GHDHA:2015:3709

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
200.162.297/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Nievelt
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om onderhoudsbijdrage door gebrek aan inzage in inkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek om een onderhoudsbijdrage van de vrouw aan de man. De vrouw, die in hoger beroep was gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, had verzocht om een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw haar behoefte aan een bijdrage niet had aangetoond en had de uitkering op nihil vastgesteld voor de periode van 28 april 2014 tot 28 oktober 2016, waarna een bedrag van € 270,- per maand zou gelden. De vrouw was niet verschenen ter zitting van het hof, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie sinds de echtscheiding in 2012. De vrouw had geen inzage gegeven in haar inkomsten en uitgaven, waardoor het hof niet kon vaststellen of er nog behoefte bestond aan een aanvullende bijdrage van de man. De man had in incidenteel appel verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, omdat hij meende dat er geen onderhoudsverplichting meer bestond door grievend gedrag van de vrouw. Het hof oordeelde dat de lotsverbondenheid tussen partijen, die voortkwam uit hun langdurige huwelijk, niet was verbroken door het gedrag van de vrouw.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken bij het verzoek om alimentatie en de rol van lotsverbondenheid in alimentatiekwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 september 2015
Zaaknummer : 200.162.297/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-3148
Zaaknummer rechtbank : C/09/464888
[De vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T. Scholtus te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 5 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 oktober 2014 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 12 maart 2015 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 24 april 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 20 januari 2015 een V-formulier van 16 januari 2015 met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 29 april 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 13 mei 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de vrouw haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud over de periode van 28 april 2014 tot 28 oktober 2016 op nihil bepaald en vanaf 28 oktober 2016 op € 270,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn van 1 oktober 1993 tot 29 maart 2012 met elkaar gehuwd geweest;
- bij beschikking van 15 december 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Hierbij is het verzoek van de vrouw een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen, afgewezen wegens het feit dat de vrouw haar behoefte aan een bijdrage niet heeft aangetoond;

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar verzoeken toe te wijzen, kosten rechtens.
3. De man verzoekt het appel van de vrouw af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw per 28 oktober 2016 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te beslissen dat er hoe dan ook geen onderhoudsverplichting van hem jegens de vrouw zal zijn, althans om een te betalen bijdrage aan de vrouw meer in overeenstemming te laten zijn met de wettelijke maatstaven.
4. De vrouw verzoekt het incidentele hoger beroep van de man af te wijzen, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden, kosten rechtens.
Verbreking lotsverbondenheid
5. De man stelt in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat er na 28 oktober 2016 hoe dan ook nog enige alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw kan bestaan. De man voert daartoe aan dat de lotsverbondenheid is verbroken door het grievende gedrag van de vrouw, waarbij de rechtbank volgens de man ten onrechte een verband heeft gelegd met de periode waarin dit plaatsvond (ten tijde van het feitelijk uiteengaan en de gevoerde procedures). Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake was van grievend gedrag van de vrouw wijst de man er op dat de vrouw getracht heeft contant geld mee te nemen naar het buitenland, dat de vrouw aanzienlijke schulden heeft gemaakt met de creditcard en dat de vrouw de auto van partijen eerst op naam van haar zoon heeft gezet, deze vervolgens heeft verkocht en dat zij de opbrengst heeft behouden. De man heeft vele bekeuringen ontvangen wegens door de vrouw begane verkeersovertredingen. De man is van mening dat de vrouw hem zeer ernstig heeft benadeeld en daarbij heel berekenend te werk is gegaan. In de visie van de man is het gedrag van de vrouw zeer grievend.
6. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat de door de man gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn onderbouwd.
7. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende partij. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht.
8. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. De echtscheidingsproblematiek heeft geleid tot een sterk verstoorde verhouding tussen partijen. Bovendien neemt het hof in aanmerking dat de lotsverbondenheid tussen partijen in casu zijn grond vindt in een langdurig huwelijk (ruim 18 jaar). Het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat geen sprake is van zodanige omstandigheden dat aan de lotsverbondenheid tussen partijen een eind is gekomen door gedragingen van de vrouw en dat uit dien hoofde de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw zou moeten vervallen. Hetgeen de man daartoe heeft aangevoerd acht het hof onvoldoende. De vrouw was bestuursbevoegd om gelden van de gezamenlijke rekening op te nemen en de creditcard te gebruiken. De vrouw heeft de gang van zaken rond de verkoop van de auto betwist en de man heeft zijn stelling dienaangaande niet aannemelijk gemaakt. Het hof ziet, gezien het vorenstaande, evenmin reden om de alimentatie ten behoeve van de vrouw te matigen.
Behoefte
9. De door de rechtbank in aanmerking genomen resterende behoefte van de vrouw van € 4.740,- bruto per maand (na aftrek van haar WIA-uitkering en pensioen) staat in hoger beroep als niet bestreden vast.
Behoeftigheid
10. De man stelt dat de rechtbank er te eenvoudig van uit is gegaan dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage. De man voert daartoe aan dat de vrouw ten tijde van het huwelijk altijd heeft gewerkt en dat partijen samen geen kinderen hadden. De vrouw had wel de zorg voor haar twee kinderen uit een eerder huwelijk maar de man heeft ook bijgedragen in hun verzorging en opvoeding. De vrouw heeft volgens de man altijd de kans gekregen zich te ontplooien en zij heeft ook jarenlang arbeid verricht. De man ziet niet in dat de vrouw niet meer kan werken en hij wijst er op dat niet is gebleken dat de vrouw sollicitatieactiviteiten verricht.
11. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat zij behoeftig is en dat zij niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
12. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet (geheel) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Vaststaat de vrouw ten tijde van de echtscheidingsprocedure naar Duitsland is vertrokken en dat zij daar in 2012 en 2013 heeft gewoond. Uit het dossier blijkt dat de huurlasten van de vrouw in de periode van 2012 tot heden variëren van € 540,- per maand tot € 800,- per maand terwijl de vrouw een WIA uitkering ontvangt die varieert van circa € 325,- tot 390,- netto per maand.
De vrouw heeft geen inzage gegeven in de wijze waarop ze sinds de echtscheiding in haar levensonderhoud heeft voorzien. Evenmin heeft de vrouw nadere informatie verstrekt omtrent haar (woon) situatie en over het al dan niet verrichten van activiteiten om werk te vinden. Nu de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële positie vanaf 2012, zij niet ter zitting is verschenen om een en ander toe te lichten en haar advocaat, desgevraagd evenmin enig inzicht heeft kunnen geven in de (financiële) situatie van de vrouw, is voor het hof niet na te gaan in hoeverre de vrouw nog behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man.
13. Nu de vrouw derhalve onvoldoende inzicht heeft verschaft in haar inkomsten en uitgaven vanaf 2012 en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld in welke mate daarnaast mogelijk nog behoefte bestaat aan een aanvullende bijdrage van de man, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot haar levensonderhoud afwijzen. Gelet hierop komt het hof niet toe aan een bespreking van de draagkracht van de man. Het hof komt gezien het vorenstaande evenmin toe aan het verzoek van de man om de door hem te betalen bijdrage te mogen verrekenen met hetgeen de vrouw hem nog op grond van de beschikking van 23 augustus 2012 van de rechtbank Alkmaar verschuldigd is. De man is geen bijdrage verschuldigd zodat van verrekening geen sprake kan zijn en bovendien is de beschikking van de rechtbank Alkmaar niet in de onderhavige procedure in het geding gebracht, zodat niet bekend is wat de grondslag is voor het bedrag dat de vrouw schuldig zou zijn aan de man.
Proceskosten
14. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, van Nievelt en Jansen, bijgestaan door mr. Zuidweg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2015.